Leerstof Muziekmeester
Hoofdstuk 1 muziek in de basisschool
1.1muziek: een taal
mensen hebben naast gesproken taal nog een ander vocaal en auditief
communicatiesysteem, namelijk muziek.
1.3de 6 domeinen van muziekonderwijs
Zingen: je gebruikt voor jonge en oudere kinderen een verschillend liedrepertoire. Veel
liedjes zijn speciaal voor kinderen geschreven. Sommige liedjes zijn bedoeld voor een
bepaalde gelegenheid (Kinderboekenweek).
Luisteren: het gaat bij het luisteren om het ontwikkelen van het muzikaal gehoor en het
muzikaal geheugen.
- Muzikaal gehoor: begrippen leren als hoog/laag en langzaam/snel, waardoor ze
muzikale aspecten en vormen kunnen ervaren, beleven en benoemen.
- Muzikaal geheugen: het herkennen en onthouden van die aspecten en vormen in
de muziek
Spelen: het experimenteren met materialen en instrumenten geeft kinderen de ruimte
om verschillende klankeigenschappen te ontdekken en deze bewust te gebruiken in hun
spel.
Componeren en improviseren: het is belangrijk om kinderen ruimte te geven om zelf
muziek te bedenken en te ontwerpen. Hierbij hebben zij hun verbeeldingskracht nodig
(verbeeldingskracht is het menselijk vermogen om dingen voor te stellen die nog niet
bestaan, waarbij je je creativiteit nodig hebt).
- Improviseren: het op hetzelfde moment bedenken en spelen van muziek, hierbij
gelden weinig tot geen afspraken
- Componeren: muziek die kinderen hebben gemaakt noteren, zodat je die nog een
keer kan gebruiken
Lezen en noteren: de kinderen kunnen zelf bepalen op welke manier zij hun
zelfbedachte muziek willen noteren, ze bedenken hun eigen tekens en maken eigen
afspraken (ook wel grafisch noteren genoemd). Experimenteren met grafische notatie is
een goede voorbereiding om traditionele notatie (traditionele notatie is een exacte
manier van noteren, die anderen op dezelfde manier begrijpen).
Bewegen: door de bewegingsdrang bewegen de kinderen vanzelf mee als ze muziek
horen of maken. Bewegen heeft een positieve invloed op de hersenactiviteit tijdens het
leren. De kinderen kunnen zich dan beter concentreren en de taakgerichtheid neemt toe.
Ook versterkt het zelfvertrouwen van kinderen.
, 1.4 wat is muziek?
Het KVB-model: combineert de essentie van muziek (klank, vorm en betekenis) met de
zes domeinen (zingen, luisteren, spelen, componeren en improviseren, lezen en noteren,
bewegen)
Klank:
Muziek is een klinkend fenomeen, je gebruikt begrippen dei iets zeggen over hoe de
muziek klinkt. Een liedje gespeeld op de gitaar klinkt heel anders dan hetzelfde liedje
gespeeld op de piano. De muziek varieert in klankduur, klankhoogte, klanksterkte en
klankkleur.
- Klankduur: maat (maatstrepen, maatsoorten etc.), ritme (rusten, punt achter
noot, verbindingsstreepje), tempo (tempoaanduiding- en wisselingen),
articulatie (frasingsboog)
Articulatie: staccato (los van elkaar en kort, legato (gebonden)
- Klankhoogte: toonhoogteverschillen (notenbalk, notennamen, g-sleutel,
stokrichting), samenklank en melodieën (intervallen, halve -en hele noten,
mollen)
Interval (samenklinken van twee tonen, akkoord (samenklinken van 3 of meer
tonen
- Klanksterkte: dynamiek, Italiaanse termen, teken voor crescendo en decrescendo,
accenttekens)
Crescendo (geleidelijk sterker worden), decrescendo (geleidelijk zachter
worden)
- Klankkleur: instrumenten en materialen (snaar-, blaas-, slag-, elektrische,
elektronische instrumenten), stem (alt, tenor, bas), ensembles en orkesten
(harmonie, fanfare, popband)
Vorm:
De structuur in de muziek, de vorm, wordt vooral bepaald door de vormprincipes
herhaling, contrast en variatie.
- Vormprincipes: herhaling, contrast, variatie
- Vormeenheden: motief, thema, muzikale zin
- Vormtechnieken: echo, imitatie, stapelen, ostinaat
- Compositievormen: canon, rondo, variatievorm, blues, popsong
Betekenis:
Muziek kan je activeren, structuur aanbrengen of je stemming veranderen. Muziek is
overal om ons heen
- Uitbeelden:
Geluiden en bewegingen (uit de natuur, omgeving, machines)
Mensen, dieren, karakters en sprookjesfiguren (heksen, tovenaars)
Gebeurtenissen en verhalen (oorlogen, persoonlijke belevenissen)
Stemming, gevoelens en sfeer (vrolijk, angst, dreiging)
- Eigen betekenisgeving: associaties, fantasieën, eigen gevoelens
- Verschillende functies: praktische en psychologische functies
Emotionele expressie