BRONNEN EN
Liesel Mertens
BEGINSELEN Semester 1 – 2024-2025
Prof. Dirk Vanheule
,Bronnen en beginselen van het recht 2024 – 2025
Objectief recht
I. Objectief en subjectief recht
1. Recht en rechten
Recht(en):
- Heeft geen unieke definitie
• Verwijzen naar individuele aanspraak (recht hebben om iets te doen = rechten van de mens)
• Verwijzen naar rechtsregels die in een samenleving gelden (vb. het Belgisch recht)
• Verwijzen naar rechtsregels in een bepaald domein van het maatschappelijk leven (vb. milieurechten)
• Verwijzen naar studie
- Relatief in tijd: wijzigt mee met evolutie van samenleving waarin het geldt
- Relatief in ruimte:
• Nationaal gegeven: Staten geven eigen uitoefening van hun soeverein staatsgezag (→ Belgisch recht
vs. Duits recht)
• Internationale samenwerking: internationaal recht op globaal vlak (vb. VN), maar ook op regionaal vlak
(vb. EU, bilaterale of multilaterale relaties)
→ Transnationale ontwikkeling zorgde voor gedeeltelijke harmonisatie van recht: afstemmen van nationale
rechtsregels op elkaar.
Subjectief recht = mijn recht: aanspraak die een persoon kan laten gelden namens het objectieve recht. (bestaat pas
wanneer het in het OR staat)
Objectief recht = het recht: geheel van rechtsregels dat in de samenleving geldt. Legt, onder andere, subjectieve rechten van
personen vast.
Toepassing:
OR: (art. 1603-1604 OBW): juridische verplichting van verkoper om gekochte goed te leveren
SR: een koper van een goed heeft een SR op de levering van dat goed door de verkoper.
2. Objectief recht
Het positief recht = het objectieve recht: geheel aan rechtsregels dat op een bepaald moment op een bepaalde plaats van
toepassing is. (Geen eenduidige definitie)
Gemeenschappelijke elementen uit definities:
- Gericht op de normatieve ordening1 in en van de samenleving.
- Een geheel van regels en voorschriften
- Uitgevaardigd door of krachtens het maatschappelijk gezag
- Afdwingbaar door of krachtens het maatschappelijk gezag (je kan niet je eigen rechten verzinnen)
Objectief/positief recht = abstract: toegespitst op de rechtsregel
- Regelgeoriënteerde/doctrinaire benadering vh recht: nadruk op rechtsregels en zijn samenhang met andere
rechtsregels. Informele gedragsregels zijn geen rechtsregels (RR) → law in books
- Gedragsgeoriënteerde benadering vh recht: nadruk op gedragingen van de mens bij maatschappelijke problemen.
Informele gedragsregels kunnen RR zijn als het dezelfde functie heeft als formele RR → law in action
- Rechtsdogmatiek: OR wetenschappelijk bestuderen (hoe regels zijn opgebouwd en functioneren)
- Meta-juridische studie: bekijkt recht voorbij de juridica2, empirische benadering vanuit disciplinarie invalshoeken
(vb. economie, filosofie, antropologie, …) (hoe regels functioneren binnenin de samenleving en wat voor invloed
zijn totstandkoming en toepassing van die rechtsregels)
Objectief/positief recht = statisch: refereert aan het bestaande, geldende recht op een bepaald ogenblik dat wilt niet zeggen
dat recht onveranderlijk is, maar onderhevig is aan tijd en ruimte. Sommige rechtstakken veranderen snel, andere geleidelijk.
1 Normatieve ordening: systeem van regels en normen dat het gedrag van mensen reguleert en sociale orde creëert door aan te geven wat verplicht, toegestaan of verboden is.
2 Juridica: juridische zaken (vb. wetteksten of rechterlijke uitspraken: welke factoren dragen bij tot de totstandkoming van rechtsregels en hun concrete uitwerking op de naleving?
1
Liesel Mertens
,Bronnen en beginselen van het recht 2024 – 2025
3. Subjectief recht
3.1. Begrip
Subjectief recht: juridische aanspraak die een persoon (rechtssubject) heeft. → staat juridische verplichting tegenover die
bepaald is door het OR.
Van Gerven = definitie van SR: “Een door het objectieve recht aan een individu – rechtssubject genoemd – erkende of
toegekende heerschappij strekkende tot de bevrediging van menselijke behoeften.”
- Diversiteit aan heerschappij in SR:
• Aan de titularis ervan een zeggenschap verlenen over een bepaald goed of over een bepaalde
gedraging vanwege één of meerdere personen. (vb. verkoper moet verkochte goed leveren aan koper)
• Bevoegdheid verlenen om door een eenzijdige handeling in te grijpen in de eigen of in andermans
rechtstoestand (vb. mogelijkheid om overeenkomsten te sluiten of om goederen weg te schenken)
Bestaan SR en draagwijdte: kan alleen wanneer een rechtsregel in het OR staat.
- Bepaald door wetgever (meeste gevallen)
- Wanneer erkend in Grondwet of internationaal verdrag over mensenrechten = grondrecht of fundamenteel recht.
Hohfeld = Juristic conception: onderscheid van type van relaties tussen personen onder SR
- Aanspraak (claim): tegenover recht staat een plicht (vb. aanspraak tegenover personen: koper heeft aanspraak op
levering van gekochte goed, verkoper heeft plicht om goed te leveren. vb. aanspraak tegenover goederen: wie
eigendomsrecht heeft, mag eisen dat eenieder die eigendom respecteert (=plicht)).
Plichten zijn juridisch verankerd, inbreuken geven aanleiding tot aansprakelijkheid.
- Vrijheid (privilege): vrijheid om iets te doen zonder dat hij daartoe verplicht is. → geen verplichting maar wel
absoluut (kan dus ingeperkt worden om legitiem doel te beschermen). Vb. Fundamentele vrijheden (vb. vrijheid
van meningsuiting) zijn juridisch beschermd door verplichting in bescherming voor anderen.
- Macht of bevoegdheid (power): bevoegdheid om aanspraken en vrijheden in het leven te roepen (=
Gestaltungsrecht3) vb. iemand heeft het recht, de macht, om zijn vermogen bij testament weg te schenken. De
erflater heeft dus de macht om voor de erfgenaam een aanspraak te doen ontstaan en voor niet-erfgenamen de
verplichting om diens eigendomsrecht te eerbiedigen.
- Immuniteit (immunity): bescherm tegen de macht van anderen om een aanspraak of vrijheid te wijzigen. Uitz.
Fundamentele vrijheden en in een contractuele relatie bezit een contractpartij immuniteit tegen de andere
contractpartij die niet de macht heeft om eenzijdig de voorwaarden van een contract te wijzigen.
Privaatrecht: SR in bestaan van private context (tussen individuen)
Publiekrecht: SR in verhouding tussen burger en overheid in de vorm van fundamentele rechten en vrijheden.
Belangen: niet juridisch afdwingbaar (worden juridisch beschermd).
3.2. De Rechtsregels en het subjectief recht
3.2.1. Hypothetische vorm
Rechtsregel bevat: rechtssubject, rechtsobject, rechtsfeit en rechtsgevolg.
Gedragsnorm: verbindt aan bepaalde algemeen omschreven feiten of handelingen bepaalde algemeen omschreven
rechtsgevolgen voor diegene tot wie de norm zich richt. (hypothetische structuur)
vb. (art. 1382 OBW / art. 6.5 BW): elke daad v.d. mens, waardoor aan een ander schade veroorzaakt, degene wiens schuld
die schade is ontstaan verplicht tot de vergoeding ervan. → bij causaal verband tussen “schade” en “schuld” volgt als
rechtsgevolg, een juridische verplichting tot schadevergoeding voor de dader, het subjectieve recht.
OR: komt pas tot leven wanneer titularis van het SR zijn recht opeist en/of aangesproken wordt op zijn rechtsplichten. Bij
toepassing van de norm wordt nagegaan of deze feiten beantwoorden aan de hypothese in de norm, zo ja dan gelden de
rechtsgevolgen die uit de norm voortvloeien.
Toepassing norm van een schijnbaar eenvoudig en abstract geformuleerde rechtsregel kan aanleiding geven tot
toepassings- en interpretatievragen.
3 Benaming in Duitse rechtstheorie: vermogen om door een eenzijdige handeling een concrete rechtsverhouding in het leven te roepen, te wijzigen of te beëindigen.
2
Liesel Mertens
, Bronnen en beginselen van het recht 2024 – 2025
3.2.2. Het rechtssubject
Rechtssubject: drager/titularis van rechten en verplichtingen, degene voor wie de rechtsnorm gevolgen teweegbrengt of
degene aan wie het OR mogelijke rechten toekent en verplichtingen oplegt. (twee soorten: zie hieronder)
3.2.2.1. De natuurlijke persoon
Natuurlijk persoon = iedereen, geen uitzonderingen (recht mag een persoon nooit als volledig in rechte onbestaand
beschouwen → (slavernij: art. 4 EVRM en burgerlijke dood: art. 18 Gw.)
Rechtsbekwaamheid: geschiktheid om houder te zijn van SR (art. 1.3, lid 2 BW en art. 4 OBW)
Handelingsbekwaamheid: bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen (art. 1.3, lid 2 BW en art. 5.40 BW), kan worden
ontnomen bij mentale problemen, ….
Antropocentrische benadering:
- Bescherming inzake dierenwelzijn/natuurbescherming (art. 7bis, lid 2 Gw. = streven naar bescherming en zorg
voor dieren als wezens met gevoel), (art. 3.39, lid 1 BW = dieren hebben gevoelsvermogen en biologische noden)
en (art. 3.39, lid 2 BW = bepaling tot lichamelijke voorwerpen op hen van toepassing, met inachtneming van
wettelijke en reglementaire bepalingen ter bescherming van dieren en van de openbare orde)
- Planten en dieren = geen personen, kunnen enkel rechtsobject zijn, hebben geen plichten.
Vb. bij schade – niet verantwoordelijk (art. 1385 OBW = eigenaar dier of degene die er zich van bedient
aansprakelijk) en (art. 6.17 BW = bewaarder van dier is foutloos aansprakelijk voor schade door het dier)
3.2.2.2. De rechtspersoon
Rechtspersonen: groepering van rechtssubjecten of een voor een bepaald doel afgescheiden vermogen die/dat ten aanzien
van het recht behandeld wordt als een zelfstandige eenheid. Een rechtspersoon kan zowel subject van rechten en plichten
zijn als een eigen vermogen hebben. Treden op via organen4 en bevatten rechtsbekwaamheid.
Bezit rechtspersoonlijkheid: kan wanneer de groepering die door de wetgever daartoe werd aangeduid aan de wettelijke
voorwaarden voldoen. Zo niet, dan zijn ze een feitelijke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid 5. (Uitz. Vakverenigingen die
collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) sluiten.)
Rechtspersonen van publiekrecht: door de overheid opgerichte rechtspersonen met het oog op publieke dienstverlening (vb.
de Belgische Staat, gemeenschappen en gewesten, provincies, intercommunale verenigingen, …) → Grondwet
Privaatrechtelijke rechtspersonen: door privaat initiatief opgericht (vb. vennootschappen, vzw en stichtingen), hun rechtsvorm
wordt beheerst in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen).
Vennootschap: opgericht bij rechtshandeling door één of meerdere vennoten die een inbreng doen. Heeft een vermogen en
stelt zich de uitoefening van activiteiten tot voorwerp (art. 1 WVV).
→ Doel: (on)rechtstreeks vermogensvoordeel uitkeren/bezorgen aan haar vennoten.
Venootschapsvormen:
- Vennootschap onder firma (VOF)
- Commanditaire vennootschap (CommV)
- Besloten vennootschap (BV)
- Coöperatieve vennootschap (CV)
- Naamloze vennootschap (NV)
Vzw = vereniging zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid: wordt door 2 of meer leden opgericht om een belangeloos
doel na te streven zonder uitkering van enig vermogensvoordeel aan de leden.
Stichting: rechtspersoon zonder leden waarvan het vermogen wordt bestemd om een belangeloos doel na te streven, zonder
uitkering van enig vermogensvoordeel aan stichters of bestuurders.
- Alleen erkend als openbaar nut wanneer het doel filantropische, filosofische, religieuze, culturele, artistieke,
pedagogische of wetenschappelijke aard is.
Private stichting: afgescheiden vermogen voor verwezenlijking van een bepaald privaat belangeloos doel (vb. behoud
familiekasteel, verzorging kind met beperking, …) Heeft geen leden, wel bestuurders.
Vrijheid van vereniging (art. 27 Gw.): eenieder kan vereniging oprichten zonder dat het een vzw moet zijn.
4 Orgaan: fysiek persoon die volgens de wet of de statuten gemachtigd zijn voor de rechtspersoon op te treden en die te vertegenwoordigen.
5 Maatschap: vennootschapsvorm zonder rechtspersoonlijkheid
3
Liesel Mertens