1: Inleiding tot het onderzoeksproces
2: Begrijpen van de aanleiding van onderzoek : studenten kunnen de noodzaak en
het belang van wetenschappelijk onderzoek in voeding en gezondheid uitleggen
probleemstelling = de aanleiding om een onderzoek te starten
De aanleiding komt vaak voort uit de behoefte om een specifiek probleem in de praktijk op te lossen of
beter te begrijpen. Dit kan variëren van een zorgvraag, maatschappelijk vraagstuk, tot een kwestie in de
volksgezondheid. Onderzoek biedt ons tools en inzichten om deze problemen systematisch te analyseren en
oplossingen te ontwikkelen die gebaseerd zijn op bewijs.
3: Verschil tussen fundamenteel en toegepast onderzoek : studenten kunnen het
onderscheid maken tussen de doelen en toepassingen van fundamenteel en
toegepast onderzoek
Fundamenteel onderzoek Toegepast onderzoek
Gericht op het uitbreiden en verdiepen van kennis gericht op het toepassen van wetenschappelijke
kennis met directe impact
Doel? beter begrijpen hoe bepaalde processen Doel? beantwoorden van sp specifieke vragen of
werken of waarom bepaalde fenomenen optreden het ontwikkelen van concrete oplossingen voor
praktische problemen met een directe impact op
de samenleving
Theoretische vragen die nieuwe inzichten leveren, Concreet praktijkprobleem, bouwt vaak voort op
geen (of niet meteen) praktische oplossing de inzichten van fundamenteel onderzoek
Bv. Hoe beïnvloedt een bepaald vetzuur, zoals Bv. Kunnen omega-3 supplementen bijdragen
omega-3, de functi e van cellulaire membranen aan het verminderen van hart- en vaatziekten
en ontstekingsreacti es? bij mensen met een hoog risico?
4: Formuleren van een probleemstelling: studenten kunnen een praktijkprobleem
defi niëren aan de hand van de 5xW+H-methode
Wat? wat is het probleem, wat gaat er mis, wat kan beter, wat is de vraag, …
bv. Het probleem is dat pati ënten met diabetes type 2 moeite hebben om hun bloedsuikerspiegel
onder controle te houden, ondanks de bestaande voedingsrichtlijnen. Deze richtlijnen zijn mogelijk
te generiek en niet afgestemd op individuele behoeft en.
Wie? welke personen, welke groep, welk land, welke samenleving, …
bv. De pati ënten met diabetes type 2 en hun behandelende diëti sten ervaren het probleem.
Pati ënten vinden het lasti g om de algemene richtlijnen te vertalen naar hun dagelijkse eetpatroon,
terwijl diëti sten tegen de beperkte fl exibiliteit van de standaardrichtlijnen aanlopen.
Wanneer? op welk moment, met welke frequentie, …
bv. Het probleem doet zich voor wanneer pati ënten hun maalti jden plannen, vooral in sociale
contexten of ti jdens speciale gelegenheden, wanneer zij moeite hebben om hun bloedsuikerspiegel
stabiel te houden.
Waarom? waarom is het een probleem, waarom moet het opgelost worden, …
bv. Het probleem is relevant omdat een slechte beheersing van de bloedsuikerspiegel kan leiden tot
ernsti ge complicati es bij diabetespati ënten, zoals hart- en vaatziekten. Dit verhoogt niet alleen de
ziektelast voor pati ënten, maar ook de zorgkosten voor de samenleving.
Waar? op welke plekken of gebieden, in welke processen of onderdelen, moment in traject, …
bv. Het probleem doet zich voor bij de voedingsbegeleiding van diabetespati ënten in zowel klinische
als thuisomgevingen.
Hoe? ontstaan, wat ging er aan vooraf, zijn er al oplossingen voor gelijkaardige problemen, …
bv. Het probleem is ontstaan doordat voedingsrichtlijnen vaak algemeen zijn opgesteld en
onvoldoende rekening houden met individuele variati es in dieetbehoeft en en levenssti jlen. Hoewel
sommige landen experimenteren met gepersonaliseerde voedingsplannen, wordt dit nog niet breed
toegepast.
,5: Inzicht in de onderzoekscyclus: studenten kunnen de stappen van de
onderzoekscyclus beschrijven en toepassen op een onderzoeksvraag
Informatielevers, onderzoekers, dragen bij aan de basiskennis door hun bevindingen te delen, maar lossen
het probleem zelf niet direct op. Het oplossen van het probleem wordt gedaan door de beleidsmakers of
zorgverleners.
elke nieuwe kennis levert weer nieuwe vragen
doel? systematisch nieuwe kennis te generen die kan bijdragen aan het oplossen van problemen
1) theorie of probleem als startpunt (probleemstelling)
fundamenteel: Hoe beïnvloeden verschillende soorten voedingsvezels de darmflora?
toegepast: Hoe kan een vezelrijk dieet bijdragen aan de behandeling van prikkelbaredarmsyndroom?
2) formuleren v/e onderzoeksvraag
deze dient als richting voor het gehele onderzoek (methodes en analyses) en bepaalt wat er
onderzocht gaat worden.
3) opstellen v/e onderzoeksplan
onderzoeksplan = bevat alle details over de manier waarop het onderzoek uitgevoerd zal worden. Er
wordt nagedacht over welke methoden gebruikt worden (experimenteel onderzoek, interviews of
literatuurstudie), welke data verzameld moeten worden, en hoe deze data geanalyseerd zullen worden.
4) uitvoeren v/h onderzoek
gegevens verzamelen door middel van experimenten, vragenlijsten of observaties afhankelijk v/h
onderzoektype. Belangrijk om te werken volgens de richtlijnen v/h onderzoeksplan of protocol om
betrouwbare resultaten te verkrijgen.
5) conclusies trekken en nieuwe kennis genereren
deze conclusies bieden een antwoord op de onderzoeksvraag en vormen de nieuwe kennis die het
onderzoek heeft opgeleverd.
6) nieuwe problemen en vervolgonderzoek
de gegenereerde kennis kan bijdragen tot het oplossen van praktijkproblemen of het uitbreiden van
wetenschappelijke kennis. Kan ook nieuwe vragen oproepen, wat aanleiding geeft tot verder
onderzoek, waardoor de onderzoekcyclus opnieuw begint.
6: Onderzoeksdoelstellingen begrijpen en formuleren : studenten kunnen een
duidelijke en gerichte onderzoeksdoelstelling formuleren die aangeeft welk
kennisdoel ze willen bereiken en waarom dit relevant is voor hun onderzoek.
doelstelling = geeft aan wat je wil bereiken met je onderzoek en vormt de leidraad voor de opzet en
uitvoering v/h onderzoek
“Verkrijgen van kennis en inzicht in (wat wil je te weten komen of begrijpen) bij (doelgroep of context)
om (praktisch of theoretisch nut).”
, hoe de doelstelling bereiken? door een goed geformuleerde onderzoeksvraag, deze fungeert als een
afgeleide van de doelstelling en geeft een concrete richting aan het onderzoek.
7: Bestaande informatie analyseren: studenten begrijpen het belang van het zoeken
naar reeds bestaande informatie voordat ze hun onderzoek starten. Ze kunnen
bepalen of er al relevante gegevens beschikbaar zijn en of aanvullend onderzoek
nodig is om kennisleemtes te vullen.
doel? voorkomt dat je tijd en middelen verspilt aan onderzoek dat misschien al is uitgevoerd
1) oriëntatie op bestaande informatie
overleg met collega’s, opdrachtgevers of andere experts in het vakgebied om een idee te krijgen van
wat er al bekend is en welke bronnen je verder kunt raadplegen + snelle zoekopdracht via het internet
om een eerste indruk te krijgen van de beschikbare informatie.
2) literatuurstudie of bronnenonderzoek
raadplegen van wetenschappelijke publicaties, artikels, rapporten en andere bronnen die relevant zijn
voor jouw onderwerp om te bestuderen welke methoden en theorieën al gebruikt zijn in vergelijkbaar
onderzoek, en of jouw onderzoek een nieuwe bijdrage kan leveren.
Waar baseren andere onderzoekers hun theorie op? Wat voor opzet gebruiken andere onderzoekers
voor vergelijkbaar onderzoek? Hoe definiëren en meten onderzoekers vergelijkbare kenmerken?
3) nut van bestaande info (je kunt voortbouwen op een al eerder gedaan onderzoek)
voordelen: stevige theoretische basis, inspiratie voor methoden en meetinstrumenten, is eigen
onderzoek nog relevant ( -> verfijnen of richten op een specifieke onbeantwoorde deelvraag)
8: Verschil tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek : studenten kunnen het
onderscheid maken tussen kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden en
het type onderzoekvraag dat bij elk past.
onderzoeksvraag = vormen de basis waarop het onderzoek bouwt, en geven richting aan de methoden en
analyses die je gaat gebruiken.
het aantal en de omvang zijn begrensd door de beschikbare tijd en middelen
een voorlopige onderzoeksvraag wordt vaak al vroeg geformuleerd en nog aangepast of
aangescherpt naarmate het onderzoek vordert
kenmerken onderzoeksvraag
1) sub- of deelvragen? is het nodig om de onderzoeksvraag op te splitsen in meerdere, meer specifieke vragen?
2) is het een vraag? geen beschrijving of stelling
3) gesloten vraag? gesloten en concreet genoeg om specifiek te kunnen beantwoorden
4) eenduidig en concreet? geen ruimte voor interpretatieverschillen
5) geen normatieve vragen? niet geschikt omdat ze subjectief en niet meetbaar zijn. concreet, meetbare termen !!
Kwantitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek
Gesloten onderzoeksvraag Open onderzoeksvraag
= duidelijk afgebakend en meestal een vast, = ruimte voor gedetailleerde, uitgebreide
concreet antwoord mogelijk is antwoorden
“Is…”, “Hoeveel…”, “Wat is het verband tussen…” “Hoe…”, “Waarom…”, Op welke manier…”
Doel? objectieve meetresultaten die in cijfers Doel? Meningen, motivaties, ervaringen of
kunnen worden uitgedrukt gedragingen
Hoeveelheden, aantallen of percentage data Tekstuele of beschrijvende data
Quêtes (surveys), meetresultaten of Interviews, observaties, focusgroep
statische gegevens
mixed-methods onderzoek
= zowel kwantitatieve als kwalitatieve data worden verzameld om een completer beeld te krijgen v/h
onderzoeksprobleem