MUZISCH KADER
BOUWSTENEN
BEELD
VORM
Vormsoorten
- Karakter: hoekig, open, fijn, sierlijk, abstract, grillig, strak, decoraties, gesloten
Tegengestelde vormen
- Hoekige en ronde vormen
- Geometrische en organische vormen
- Symmetrische en asymmetrische vormen
- Ruimtelijke en vlakke vormen
- Grillige en strakke vormen
Contour of omtreklijn
- De omtrek van de vorm
Verschillende manieren
- Dik, ritmisch, robuust, wazig, elegant, fijn
Patroon
- (een of) meerdere vormen op regelmatige manier worden herhaald
Silhouet
- Geen diepte, lijnen of tinten
- (doorgaans) egale kleur en wordt aangegeven door omtrek
Voorbeelden
- Vormen in tegenlicht of figuren in schimmenspel
Restvorm of tussenruimte
- Vorm die men niet tekent of die overblijft
Vormen stileren
- Abstracter en minder herkenbaar maken
- Kan je figuratieve vorm non- figuratief maken = word abstracte vorm
KLEUR
Kleurencirkel
Primaire, secundaire en tertiaire kleuren
- Primaire: geel, rood, blauw
- Secundaire: oranje (geel + rood), paars of violet (rood + blauw) en groen (blauw + geel)
- Tertiaire: geeloranje, roodoranje, roodpaars, blauwpaars, blauwgroen en geelgroen
Complementaire kleuren
- Kleuren op de kleurcirkel recht tegenover elkaar liggen
, Zuivere en onzuivere kleuren
- Zuivere: slechts één of 2 hoofdkleuren bevatten
- Onzuivere: kleuren die bestaan uit 3 hoofdkleuren
Grijswaarden en bruin
- Grijs: Grijswaardenschaal
- Bruin: donkertrap van oranje, 2 complementaire kleuren of 3 hoofdkleuren mengen
Kleurtonen of tinten
- Je verkrijgt een overgang te maken noemen we kleurtoontrap
Kleurverzadiging
- Door hoeveelheid wit bij verzadigde kleuren toe te voegen, vervagen ze een beetje
Kleurenharmonie
Harmonie door tegenstelling
- 2 complementaire kleuren passen bij elkaar, maar vormen een sterk contrast
- 1 van de kleuren gaat overheersen, hetzij in oppervlakte of in kracht
Simultaan contrast
- De indruk op kleur is beïnvloed door de kleuren uit directe omgeving
Harmonie van gelijkheid
- Kleuren naast elkaar in kleurencirkel liggen, passen bij elkaar
- Aanverwante kleurtonen verstaan, maar het geldt ook voor pasteltinten
LICHT
Lichtbronnen
- Natuurlijke lichtbronnen: bliksem, vuur
- Kunstlicht: zaklamp, ledlicht
Soorten licht
- Direct licht: rechtstreeks van lichtbron ergens op valt
- Indirect licht: gereflecteerd licht
Lichtrichting
- Zijlicht: zijkant van de kijker
- Tegenlicht: komt naar kijker toe
- Meelicht: komt vanuit kijker
- Verspreid licht (of diffuus): niet goed weet van welke richting het komt
- Strijklicht: licht dat langs d dingen glijdt en bijna evenwijdig aan vlak staat
Schaduw
- Slagschaduw: die mens of voorwerp op grond werpt
- Gebroken schaduw: over meer dan één vlak valt
- Eigenschaduw: donkere kant van voorwerp of mensfiguur zelf ( dus de kant waar geen licht op
valt)
- Silhouet: figuur of voorwerp in fel tegenlicht zien staan, zien we alleen met zwart ingevulde
omtrekvorm