DIVERSITEIT EN INCLUSIE: BEIDEN EEN WERKWOORD
Diversiteit is wat je hebt, inclusie is wat je doet.
DIVERSITEIT = OMGAAN MET DIVERSITEIT
Diversiteit betekent “verscheidenheid”, dus verschil.
In groepen kinderen en jongeren is verscheidenheid een realiteit.
Uitgangspunten:
- Diversiteit = een realiteit
- Diversiteit = een werkwoord
Diversiteit is een oproep om kinderen en jongeren te begeleiden in het waarderend en constructief omgaan met
verschillen.
Leren omgaan met diversiteit is een “burgerschapsvorming”, een levenslange competentie.
De 3 domeinen van burgerschapsvorming:
- Democratie: Leren omgaan met andere meningen door actief te luisteren, onderhandelen, discussiëren om
uiteindelijk tot oplossing te komen = “georganiseerd meningsverschil”
- Participatie: We motiveren kinderen en jongeren om een bijdrage te leveren aan de eigen leefomgeving (opvang,
school, vrijetijdsbesteding, …) en daarin verantwoordelijkheid te nemen.
- Identiteit: Het is belangrijk dat kinderen en jongeren een eigen identiteit kunnen opbouwen om vanuit eigen
waarden en normen te kunnen handelen.
INCLUSIE = INCLUSIEF WERKEN
Inclusie vraagt om actie en samenspel:
- Met de kinderen zelf:
Basisprincipe van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap: “Nothing about us
without us”.
“Kinderen hebben het nodig om nodig te zijn.”
- Met de ouders (als eerste opvoeders én ervaringsdeskundigen):
Inclusief werken is echter in dialoog gaan, want een belangrijke bron aan kennis zit bij de ouders en de
kinderen zelf.
Het is belangrijk kennis op te doen over “wat” het kind heeft als “wie” het kind is.
- Met pedagogische contexten (opvang, onderwijs, jeugdwerk, …):
Het gaat over hoe wij elke dag opnieuw drempels proberen weg te nemen zodat alle kinderen
volwaardig kunnen participeren.
Het is samen zoeken naar mogelijkheden.
- Met externe partners (andere organisaties, experten, …):
Voor specialistische kennis en deskundigheid kunnen we terecht bi andere organisaties of experten.
,Inclusief werken = out of the box-denken om dingen mogelijk te maken.
Inclusie = werkwoord. Het vereist actie is samenspel, nooit alleen.
Inclusie als relationeel begrip:
Inclusie gaat over:
▪ Autonomie en interafhankelijkheid
▪ Ondersteuning
▪ Volwaardige participatie
▪ Deel zijn van een geheel
PRINCIPES INCLUSIEF WERKEN
PRINCIPE 1: DE BEHOEFTEN VAN HET KIND EN DE KINDEREN STAAN CENTRAAL: AUTONOMIE, COMPETENTIE EN
VERBONDENHEID.
Wat een kind wil, heeft te maken met de behoefte aan autonomie. We moeten rekening houden met de
opvattingen, gevoelens, gedachten van het kind (sensitief-responsief).
Worden er keuzemogelijkheden aangeboden om te komen tot volwaardige participatie.
Wat kan het kind? We moeten aansluiten bij wat een kind nog (net) niet kan, de zone van de naaste ontwikkeling
van Vygotsky. Dit door het kind echt te leren kennen.
Wat kan een kind, heeft te maken met competentie. Elk kind heeft de behoefte om iets te kunnen, het gevoel te
hebben dat er rekening wordt gehouden met zijn/haar competentie.
Hoot ik er (echt) bij? We moeten steeds zoeken naar verbinding. Kinderen willen erbij horen, meedoen, samen
spelen, samen zijn. Het creëren van een positief leefklimaat is cruciaal voor verbondenheid.
Inclusief werken betekent dat we gericht zijn op alle kinderen. (“het kind” als “de kinderen”).
PRINCIPE 2: KRACHTGERICHT AANSLUITEN BIJ DE IDENTITEIT VAN HET KIND EN VANUIT MOGELIJKHEDEN.
Geconfronteerd met diversiteit is er vaak een eerste reactie om te kijken naar het kind vanuit deze diversiteit:
waarin het verschilt, wat het anders maakt, wat de beperking of afwijking is.
Inclusief werken betekent op zoek gaan naar echte ontmoetingen, wie een kind is met zijn mogelijkheden,
dromen, interesses, krachten, talenten, competenties.
Wat het kind heeft – een beperking, stoornis – is slecht een onderdeel van wie het kind is.
We moeten op zoek gaan en de tijd nemen om het kind te leren kennen, in als zijn aspecten op te zoeken en te
komen tot mogelijkheden.
PRINCIPE 3: SAMEN MET ALLE BETROKKENEN (WISSELWERKING) ZOEKEN (PROCES).
Inclusief werken betekent in gesprek gaan met alle betrokkenen.
Het is steeds een zoeken en op weg gaan met die betrokkenen.
Dus: Mensen samenbrengen in een dialoog, net om in te spelen op de behoeften van kinderen, te zoeken naar
mogelijkheden.
,PRINCIPE 4: SYSTEMISCH: OMGEVING- EN INTERACTIEGERICHT (UNIVERSEEL ONTWERP EN REDELIJKE AANPASSING).
Inclusief werken veronderstelt dat we op een andere manier kijken en dus andere vragen stellen:
“Wat is er met dit kind?” -> “Wat kunnen wij doen voor dit kind?”
“Wat heeft dit kind nodig?” -> “Hoe kunnen we de omgeving zo aanpassen dat we het kind
ondersteunen?”
Inclusief werken gaat echter over hoe we de omgeving kunnen aanpassen zodat elk kind en elk jongere
volwaardig kan participeren aan de maatschappij. Het is dus belangrijk om het kind of de jongere en zijn/haar
gezin te leren kennen, de drempels samen in kaart te brengen en samen zoeken naar
aanpassingen/oplossingen.
De focus verschuift dus van het individuele – “het kind” – naar de omgeving en de interacties.
o Redelijke aanpassing: Hoe kunnen we onze werking aanpassen dat het tegemoetkomt aan de noden van
het kind?
Personen met een handicap hebben recht op redelijke aanpassingen die noodzakelijk, passend en
redelijk zijn. Deze aanpassingen moeten belemmeringen voor deelname verhelpen en zijn afgestemd op
de unieke behoeften van de persoon, zonder disproportionele belasting voor de maatschappij.
Redelijke aanpassingen zijn aanpassingen in de omgeving die ervoor zorgen dat iedereen gelijkwaardig
kan deelnemen op school, in de vrije tijd en op het werk.
Ze werken drempels weg en houden rekening met de ondersteuningsbehoefte van een persoon.
Bovendien zorgen redelijke aanpassingen ervoor dat personen in alle veiligheid zelf dingen kunnen leren
of doen. En respecteren ze de waardigheid van een persoon.
Redelijke aanpassingen zorgen voor gelijkwaardige deelname.
o Universeel ontwerp: Hoe kunnen we pedagogische contexten zo inrichten dat het voor elk kind mogelijk
is volwaardig te participeren = toegankelijkheid.
Universeel ontwerp streeft naar een inclusieve samenleving waarin producten, omgevingen en diensten
toegankelijk zijn voor iedereen zonder extra aanpassingen. Het richt zich op het ontwerpen van
toegankelijke infrastructuur, variërend materiaal, duidelijke informatie, flexibele communicatie, en
divers activiteitenaanbod vanaf het begin. Dit bevordert inclusie op een efficiënte en esthetische
manier.
Universeel Ontwerp betekent dat we omgevingen, producten, programma's, manieren van
communiceren, diensten, ... zodanig gaan ontwerpen dat ze door iedereen kunnen gebruikt worden,
zonder dat een aanpassing of speciaal ontwerp nodig.
Het doel van Universeel Ontwerp is om toegankelijkheid te maximaliseren en specifieke aanpassingen te
minimaliseren.
Principes van inclusief werken:
, COMPETENTIES IN HET OMGAAN MET DIVERSITET EN INCLUSIEF WERKEN.
Als je inclusief wilt werken, is het belangrijk dat je je bewust bent van jouw eigen referentiekader. Door te (h)erkennen
waar jouw kijk op kinderen die anders zijn, vandaan komt, kun je beter begrijpen hoe dit jouw gedrag en houding
beïnvloedt.
Dit helpt om een open, waarderende houding aan te nemen tegenover kinderen die anders zijn.
Door bewust te zijn van je eigen referentiekader en hoe dit je kijk op kinderen beïnvloedt, kun je ervoor zorgen dat je
deze verschillen positief benadert en gebruikt om een inclusieve omgeving te creëren.
Niet? -> stereotypering
De waarderende houding blijft de basis.
Het rijke kindbeeld staat centraal. We zien àlle kinderen als krachtige kinderen. We leggen de focus op hun interesses,
hun sterkten en talenten.
Inclusie is handelen.
6-tal sleutelcompetenties:
1. Diversiteit als normaliteit: Inclusief
werken veronderstelt een andere
manier van kijken, normaliteit. We
moeten pleiten om diversiteit te zien als
normaliteit.
Het feit dat we allemaal verschillen van elkaar is een meerwaarde.
2. Leren van elkaar: Om te leren van elkaar moeten we in dialoog gaan.
3. Multiperspectiviteit: Aan elk verhaal zijn verschillende kanten.
Omgaan met diversiteit houdt in dat men zich los kan maken van het eigen perspectief, via verschillende
invalshoeken naar zaken kan kijken én zich kan inleven in het perspectief van anderen.
▪ Men is zich bewust van het eigen perspectief/referentiekader.
▪ Men kan zich inleven in het perspectief/referentiekader van degenen met wie men in interactie
treedt.
▪ Men kan vanuit verschillende invalshoeken naar situaties en/of mensen kijken.
Multiperspectiviteit = kijken met verschillende brillen
4. Dialoog & samenwerking:
Dialoog is de vorm waarin diversiteit tot haar recht komt. Dus: naar elkaar luisteren en uitwisselen.
Samenwerking is de handelswijze waarbij diversiteit als meerwaarde kan worden benut.
Inclusief werken is samen op zoek gaan.
5. Flexibiliteit: Het samen op zoek gaan veronderstelt in te spelen op wat zich aandient. Dus flexibel zijn tijdens
het proces.
6. Onbevoordeeldheid en non-discriminatie:
▪ Stereotypering
▪ Vooroordelen
▪ Discriminatie
(Zie meer in hoofdstuk over stereotypering, vooroordelen, discriminatie)
OPBOUWEN VAN EEN EIGEN VISIE
Als professional moeten we zorgen dat kinderen leren respecteren en waarderen wie ze zijn en welke diversiteit en
identiteiten andere personen en gemeenschappen hebben. & We moeten zorgen dat kinderen het recht hebben om een
actieve deelnemer te zijn aan hun eigen zorg, ontwikkeling en kennisverwerving.