het is een oplijsting van alle mogelijke woorden die gegeven zijn tijdens de lessen frans 3.
Het bevat het woord + synoniem + definitie + Nederlandse vertaling.
De woorden komen allemaal uit de documenten die gepubliceerd werden op canvas en die ook behandeld worden in de lessen. daarnaast zijn...
Vocabulaire Français Juridique 3
Table des matières
Les documents....................................................................................................................2
Les obligations :..................................................................................................................................2
Les relations du travail :......................................................................................................................5
Droits et biens des personnes juridique :............................................................................................8
La correspondance commerciale par mail........................................................................................13
La Vie des Affaires.............................................................................................................................16
Les Conditions de la Responsabilité Civile.........................................................................................17
Vocabulaire Progressif Du Français Des Affaires.................................................................19
Ressource Humaines :.......................................................................................................................19
1. Professions 1 :...........................................................................................................................19
2. Professions 2 :...........................................................................................................................21
3. Lieu de travail............................................................................................................................22
4. Diplômes et formation..............................................................................................................23
5. Emploi et chômage...................................................................................................................25
6. Recherche d’emploi..................................................................................................................26
7. Contrat de travail......................................................................................................................27
8. Rémunération du travail...........................................................................................................28
9. Personnel et encadrement........................................................................................................29
10. Conflits du travail...................................................................................................................30
Production :......................................................................................................................................31
1. Biens de production..................................................................................................................31
2. Produire....................................................................................................................................32
3. Productivité...............................................................................................................................33
Attention !:
Pas dans cette liste de vocabulaire : Vocabulaire Progressif
Du Français Des Affaires : 36 à 41 et 57 à 60
,Les documents
Les obligations :
La loi (de wet) (= législation)
Les obligations légales (wettelijke verplichtingen) (= les devoirs légaux)
= pe : l’obligation de payer des impôts
Les obligations contractuelles (contractuele verplichtingen) (= engagements contractuels)
Le délit (het misdrijf) (= infraction)
= acte illégal puni par la loi
Le quasi-délit (quasi-delict) (= acte illicite)
= acte dommageable non intentionnel mais causant un préjudice
Les obligations délictuelles (delictuele verplichtingen) (= responsabilité délictuelles)
= devoirs résultant d’un délit ou quasi-délit
La faute intentionnelle (opzettelijke fout)
= acte commis avec l’intention de causer un dommage
La faute non intentionnelle (onopzettelijke fout) (= négligence)
Un dommage (schade) (préjudice)
Obligation de faire (verplichting om te doen) (= devoit d’exécution)
Obligation de ne pas faire (verplichting om niet te doen) (= devoir d’absention)
Obligation des obligations (verplichtingen van verplichtingen) (= devoirs multiples)
= ensemble des devoirs imposés par la loi ou un contrat
Obligation de moyens (middelenverbintenis)
= obligation de mettre en œuvre tous les moyens possible pour atteindre un résultat
Obligation de résultat (resultaatsverbintenis)
= obligation d’atteindre un résultat précis
Défendre (verdedigen) (= protéger)
Prononcer par voie de dispositions générales (uitspreken dmv algemene bepalingen) (= déclarer
officiellement)
Faire une donation entre vifs ou un testament (een schenking doen of een testament opstellen)
Être sain d’esprit (geestelijk gezond zijn) (= être lucide)
Son espèce (zijn soort) (= sa nature)
Le consentement des parties (toestemming van de partijen) (= accord mutuel)
L’existence du consentement (het bestaan van toestemming) (= présence d’accord)
Une offre et une acceptation (aanbod en aanvaarding)
,La qualité du consentement (kwaliteit van de toestemming) (= validité de l’accord)
= trois vices (wilsgebreken) : l’erreur (dwaling), le dol/la tromperie (bedrog) et la violence (geweld)
Sous la menace d’un couteau (onder dreiging van een mes)
La capacité juridique (de rechtsbekwaamheid) (= aptitude légal)
Être juridiquement incapable (juridisch onbekwaam zijn)
Être licite (wettig zijn) (= être légal)
Annuler un contrat (een contract annuleren) (= résilier un contrat)
La cause de nullité des contrats (de oorzaak van nietigheid van contracten) (= motif d’annulation)
L’objet est indéterminé (het voorwerp is onbepaald) (= l’objet est vague)
L’objet est inexistant (het voorwerps is niet bestaand)
Le dol (het bedrog) (= la tromperie)
La cause de contrat est illicite (de oorzaak van het contract is onwettig) (= c’est illégal)
La violence (het geweld) (= contrainte)
Contrat de vente (verkoopcontract) (= accord de vente, acte de vente)
Le vendeur (de verkoper) (= le commerçant)
L’acheteur (de koper) (= le client)
Contrat de bail (huurcontract) (= contrat de location)
Le bailleur (de verhuurder) (= le propriétaire)
Le locataire (de huurder) (= le preneur, le loueur)
Contrat de transport (vervoerscontract)
= accord pour le transport de personnes ou de marchandises
Le transporteur (de vervoerder) (= le livreur, le chauffeur)
Le transport de personnes (personenvervoer)
Le transport de marchandises (goederenvervoer)
L’expéditeur (de afzender) (= l’envoyeur)
Contrat de prêt (leningsovereenkomst)
Le prêteur (de geldschieter) (= le créancier)
L’emprunteur (de lener, de schuldenaar) (= le débiteur)
Contrat de donation (schenkingsovereenkomst) (= acte de donation)
Le donateur (de schenker) (= le donneur)
Le donataire (de schenkbegiftigde) (= le bénéficiaire)
Contrat de société (vennootschapscontract)
, Les associés (vennoten) (= les partenaires
Contrat de travail (arbeidsovereenkomst)
Le salarié (werknemer)
L’employeur (werkgever)
Contrat d’entreprise (ondernemingsovereenkomst) (= accord de service)
Un travailleur indépendant (zelfstandige)
= personne qui travaille pour son propre compte
Le client (de klant, koper) (= acheteur)
Contrat d’assurance ( een verzekeringscontract)
L’assureur (de verzekeraar) (= la compagnie d’assurance)
Le souscripteur, le preneur d’assurances (de verzekeringsnemer) (= l’assuré)
Une indemnité (een schadevergoeding) (= une compensation)
L’assuré (de verzekerde)
Un sinistre (een schadegeval) (= un accident, un incident, décès)
Une risque (een risico)
= un possibilité d’un événement dommageable
Un électeur (een kiezer) (= un votant)
Un parlementaire (een parlementslid) (= député)
Un fonctionnaire (ambtenaar) (= salarié public)
Un auteur (een auteur) (= un écrivain)
Un voyageur (een reiziger) (= un touriste)
Entre les soussigné (tussen de ondergetekenden) (= entre les parties)
Avoir été convenu ce qui suit (het volgende is overeengekomen) (= avoir été décidé)
Donner à bail (verhuren) (= louer)
La durée (de duur) (= le période)
Le présent bail (deze huurovereenkomst) (= ce contrat de bail)
Consentir (toestemmen) (= accepter)
Renouvelable (hernieuwbaar, verlengbaar)
Dénoncer (opzeggen) (= révoquer)
Signifier son congé (zijn ontslag aangeven) (= notifier son départ)
La cession (de overdracht) (= le transfer)
Céder (overdragen) (= transférer)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jefkedewulf. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,49. Je zit daarna nergens aan vast.
