SOCIOLOGIE
1. Op ontdekkingstocht door een bekend gebied?
1.0. Inleiding
1. E.J. SIEYÈS (ROND 1780-1785)
Qu’est-ce que le tiers état?
o Standenmaatschappij (adel, clerus, derde stand)
o In Frankrijk: statengeneraal aan de macht
o Derde stand: boeren handelaars arbeiders, verrichten meeste arbeid maar hebben
het minst te zeggen
o Sieyès vindt dit niet oké
Doel: inrichting van nieuwe samenleving ten tijde van Franse Revolutie
Normatieve wetenschap/ oordeel: hoe kan de samenleving het beste worden ingericht? Hoe
ziet ‘het goede leven’ eruit in zo’n nieuwe samenleving?
o Normatief: zit waarde in
o Sociologie: objectieve wetenschap, niet normatief, doet beschrijvend/
proefondervindend onderzoek, vergelijkbaar met natuurwetenschappen
2. AUGUSTE COMTE (1830)
Cours de philosophie positive: sociologie als hoogste en meest complexe wetenschap
Definieert sociologie als empirische wetenschap = sociologie berust op waarneming
In navolging van natuurwetenschappen: beschrijvend, objectief en empirisch.
Op zoek naar wetmatigheden in de samenleving aan de hand van empirisch onderzoek.
1.1. Een beeld van een titel
Samenlevingsspel
Wie neemt deel en wie niet? Bv gevangenen niet
Regels? Bv recht, sociale regels: gedragsregels (bv voorsteken aan de kassa in de winkel)
Waar? Bv publieke ruimte, private ruimte, thuis, op straat
Posities? Bv beroep, relatie kan veranderen: vroeger: veel handarbeiders, in ons leven:
moeder worden
o Verwachtingen (=rollen)? Bv als docent goed voorbereid zijn
o Waardering (=status)? Bv advocaat hogere sociale status dan poetsvrouw
o Hiërarchie (formeel/informeel)? Bv partijvoorzitter heeft leiding over partij, kan zijn dat
anderen achter de schermen (informeel) meer leiden
Communicatie? Bv praten, chatten
Doel? Rol spelers? Bv proberen iets bijdragen aan de samenleving
Toeschouwers? Bv ondernemer, trainer, instructiegever, socioloog: wordt geacht een
neutrale waarnemer te zijn (socioloog is voor de rest ook een mens in de samenleving)
1
,De wetenschapper moet zich bewust zijn van zijn eigen positionaliteit, omdat dit een mogelijke
impact heeft op de neutraliteit van zijn onderzoek. Centraal staat de vraag: wie ben jij als
onderzoeker?
Het concept van positionaliteit erkent dat de perspectieven, percepties van de realiteit en de
feitelijke realiteiten van mensen – hun 'waarheden' – afhankelijk zijn van hun positie in de
samenleving. Met andere woorden, het beschouwt waarheid en realiteit als relatief en meervoudig,
beïnvloed door de maatschappelijke context waarin iemand zich bevindt.
Bv Als mensen onderzoek doen naar racisme, is de opvatting anders wanneer iemand van die
doelgroep het onderzoek doet
Positionaliteit verwant met intersectionaliteit (= individuen worden niet alleen beïnvloed door één
enkele identiteitscategorie, maar door een complexe combinatie van verschillende identiteiten en
sociale factoren. Deze interacties kunnen unieke vormen van discriminatie en ongelijkheid in het
veroorzaken.)
Bv zaak in Amerika: een bedrijf moest mensen ontslagen en het waren vooral vrouwen met donkere
huidskleur, en geen donkergekleurde mannen en blanke vrouwen, er werd toen slechts gekeken naar
ras of geslacht, wet was niet voorzien op combinatie van de twee, volgens de wet was er dus geen
sprake van discriminatie
1.2. Het dagelijkse leven door de sociologische lens
Sociologische lens:
Bedoeld om de allerlei regelmatigheden en de achterliggende werkelijkheid achter onze
eerste waarnemingen te ‘lezen’
o We doen van alle vaststellingen, bv mensen scheiden
o Sociologische lens = verder onderzoeken, grondig bekijken, je gaat meer kunnen zien
dan op het eerste gezicht, bv enquetes/ surveys doen
Het is niet louter imaginair; de socioloog heeft ook praktische werkinstrumenten, zoals
surveys, observaties… (vgl. de MRI-scanner van de radioloog)
o Zoals een MRI-scan, kijkt een socioloog adhv werktuigen, lens naar de samenleving
en kan daaruit iets besluiten
Deze beelden moeten ook nog geïnterpreteerd worden: de socioloog beschikt over kennis en
ervaring om dat te doen. Hij bezit de nodige sociologische verbeelding. Er zijn 3
componenten. Van elk van deze 3 is er een aspect nodig om een juist besluit te maken, zo
kijkt een socioloog op een andere manier naar de werkelijkheid:
o Kennis biografie – wie zijn de mensen in de samenleving?
2
, Eerste vaststelling, bv er zitten veel leerlingen in de aula
o Kennis sociale structuur – hoe werkt de samenleving via instituties?
Waarom zijn er zoveel? Er is nood aan hoogopgeleiden, wij willen als jurist
een beroep vinden
o Kennis geschiedenis – hoe is samenleving tot stand gekomen?
Door industrialisatie zijn veel handarbeiders vervangen en is er meer nood
aan intellectuelen
Deze 3 aspecten, deze theorie, komt van Charles Wright Mills:
“The vivid awareness of the relationship between experience and the wider society” (Charles
Wright Mills)
Het vermogen om te begrijpen dat iemands persoonlijke situatie in verband staat met
maatschappelijke krachten en de ruimere historische context
Jouw eigen verhaal (biografie) is op ontelbare wijzen beïnvloed door sociale structuren en
mensen die vóór jou kwamen (historisch proces)
Voorwaarde om de sociologische verbeelding te kunnen toepassen:
“Being able to think ourselves, away from the familiar routines of our daily lives in order to
look anew”
o Een socioloog moet afstand kunnen nemen van de actuele toestand, ze moeten
wisselen van perspectief en hun eigen gedachte loslaten, ze moeten zich boven het
vanzelfsprekende plaatsen
Concreet: men moet de schijnbare vanzelfsprekendheden van het dagelijkse leven
overstijgen. De dagelijkse werkelijkheid/ iemands individuele ervaring (biografie) moet in
haar ruimere historische (geschiedenis) en sociale context (sociale structuur) worden
geplaatst. En dat kan alleen door afstand te nemen van vanzelfsprekendheden, zoals
routines.
Dit is niet eenvoudig, want routineus handelen (gedrag) en denken (common sense) zijn diep
ingebed in het dagelijks leven.
Voorbeeld sociologische verbeelding 1:
Heel wat jongeren volgen vandaag universitair onderwijs (biografie). Dit is niet louter het resultaat
van de intelligentie van die jongeren. De samenleving en haar beroepenstructuur (sociale structuur)
beïnvloedt de wens van jongeren om universitair onderwijs te volgen. Bedrijven vragen naar
hooggeschoolde werknemers. Dit heeft te maken met het industrialisatieproces van de 19de eeuw
waardoor een grotere kennisbehoefte ontstond (geschiedenis).
Voorbeeld sociologische verbeelding 2:
Heel wat mensen leven in armoede (biografie). Dit is niet louter het gevolg van persoonlijke
tegenslagen (ziekte, gebrek aan opleiding, financiële gevolgen van een ongeluk of echtscheiding…),
maar er spelen ook structurele kwesties, zoals een gebrek aan goedbetaalde jobs voor
laaggeschoolden, sociale ongelijkheid en discriminatie op de arbeidsmarkt (sociale structuur). Deze
structurele processen hangen op hun beurt samen met tal van historische gebeurtenissen, zoals de
opkomst van het kapitalisme of het koloniaal verleden van een land of regio (historisch).
1.2.1. Selectieve waarneming
3
, Eigen manier van denken/ common sense positief voor dagelijks leven maar tegelijk leidt het tot een
vertekend beeld van de realiteit
Reden: selectief waarnemen vanuit onze eigen positie in de wereld
Hoe komt dat? Deze positie heeft een aantal kenmerken die de selectiviteit van onze
waarneming verklaren:
o Fysieke en sociale beperkingen: we kunnen niet alles waarnemen dat er gaande is (fysiek)
en we kennen niet alle soorten mensen (sociaal) bv je kan nooit waarnemen hoe iemand
écht denkt, je kent bv geen non-binairen
o Belangen: je hebt andere interesses en dingen die je belangrijk vindt, je hebt je eigen
beeld op iets, bv beeld op asielzoekers, adoptie, abortus, ...
o Kennis en informatie: hoe meer je weet, hoe meer kennis, hoe verder je je van je eigen
perspectief kan afzetten
o Voorkeur en afkeer: mode, muziek, ...
Bv: sinds seksueel misbruik in de kerk aan het licht is gekomen, is het beeld van de samenleving op
de kerk veranderd kennis en informatie
Bv: anderen fan van roetpiet, anderen fan van zwarte piet belangen
Bv: LGBTQ+ vlag voorkeur en afkeer
Bv: mensen in de middenklasse fysieke en sociale beperkingen
1.2.2. Referentiekaders
Selectieve waarneming begint niet altijd weer opnieuw. Vanuit onze eerdere ervaringen bouwen we
een raamwerk op dat onze latere waarnemingen zal beïnvloeden. = referentiekader/ sociale bril
Kenmerken:
Eén geheel: al onze waarnemingen gebeuren vanuit hetzelfde referentiekader.
o Selectieve waarneming begint niet altijd weer opnieuw. Vanuit onze eerdere
ervaringen bouwen we een raamwerk op dat onze latere waarnemingen zal
beïnvloeden.
Stabiel, maar niet onveranderlijk.
o Kan veranderen naarmate je meer informatie verwerft
Zoveel referentiekaders als er individuen zijn.
o Verschilt per persoon, bv iemand rijk iemand arm, moeder geen kinderen
Gedeelde referentiekaders wanneer grote groepen individuen in ongeveer dezelfde sociale
omstandigheden opgroeien of werken.
Verscheidenheid aan referentiekaders waardoor we ook verschillend reageren op en anders
verslag uitbrengen over dezelfde gebeurtenissen
Er ontstaat een verschil tussen de zakelijke werkelijkheid en de beleefde werkelijkheid
De beleefde werkelijkheid stuurt ons handelen even sterk, of zelfs sterker, dan de zakelijke
werkelijkheid
Thomas theorema: we kijken naar de werkelijkheid en stellen iets vast op basis van onze eigen
sociale bril, hoe wij de werkelijkheid waarnemen door onze sociale bril
4