Hoofdstuk 1: Inleiding: sociologie als wetenschap
1.1.1. KENNIS OP BASIS VAN GELOOF
Geloven: kennis gebonden aan autoriteit en bovennatuurlijke macht/entiteit
Geloven = iets aannemen, zonder het zelf te onderzoeken, te weten of te
begrijpen en is in essentie weinig kritisch
Aannemen van kennis op basis van afhankelijkheid van of vertrouwen in een
persoon of systeem
In essentie niet kritisch, zoals het dogmatisch denken
Dogma = formulering van een geloofswaarheid die algemeen bindend is, een
ontegensprekelijke waarheid, die niet aan een verdere controle wordt
blootgesteld. Het ontbreken van een kritische en controlerende houding is
typisch voor het dogmatisch denken
Juist omdat de waarde van de informatie bij geloofskennis afhankelijk is van de
betrouwbaarheid van de autoriteit die mensen geloven, zijn mensen geneigd om
de gevolgen van het handelen op basis van geloof toe te schrijven aan de
autoriteit
Open en Gesloten samenlevingen:
o Gesloten: maatschappijen waarin geloofskennis dominant is, ze is alleen
beschikbaar voor een bevoordeelde groep
o Open: kritisch denken is toegelaten, op zoek gaan naar de waarheid@
o (‘Open Society and its Enemies’ – Popper)
1.1.2. ERVARINGSKENNIS EN ERVARINGSDESKUNDIGHEID(1)
Ervaringskennis = kennis op basis van opgedane levenservaring uit de
onmiddelijke omgeving van de betrokkene
Weten op basis van ervaring (wat ze hebben meegemaakt), maar niet
veralgemeenbaar en deels transferabel (overdraagbaar) naar anderen
Via het proces van proberen, lukken en mislukken (trial and error) vinden we een
voor ons goede handelingswijze
Verbonden aan de persoon met ervaring, vertrouwen op kennis/ervaring van een
ander
Wijsheid: kennis door jarenlange ervaring, vertrouwen in opgebouwde kennis van
een ander (de door ervaringen van het leven verworven kennis)
Common sense kennis
1.1. 2. ERVARINGSKENNIS EN ERVARINGSDESKUNDIGHEID (2)
Learning by doing (bv. On the Job Training)
Gevaar: subjectiviteit en betrokkenheid van de ervaringsdeskundige
o Ervaringskennis is per definitie subjectief
o Kan gedeeld worden intersubjectief: mensen in een gelijkaardige
situatie met dezelfde ervaring delen dezelfde subjectieve inzichten
1.1. 3. WETENSCHAPPELIJKE KENNIS (1)
Wetenschappelijke kennis = kennis opgedaan op basis van een kritisch onderzoek
van objectieve feiten, en is bijgevolg opjectief
Kritisch onderzoek via streng methodisch denken (analyse)
1
, Gebaseerd op feitelijke kennis (empirisch)
Vallen en opstaan, gradueel proces van kennisverwerving (=
incrementeel/stuksgewijs)
o Verklaart nooit de totaliteit van de realiteit, maar beperkt zich tot een
deelaspect van de werkelijkheid, waarvoor we een rationele verklaring
probeert te ontwikkelen
Principieel weerlegbare kennis (controleerbaar)
Progressie van de kennis op basis van verificatie en falsificatie
o Verificatie: na onderzoek is een theorie waar als ze bevestigd wordt door
de feiten, wat betekent dat ze wordt bevestigd door onze onmiddelijke
zintuigelijke waarnemingen uit de werkelijkheid, of waarnemingen die
mogelijk worden gemaakt door technologische hulpmiddelen
o Falsificatie: actief op zoek gaan naar waarnemingen die een bepaalde
theorie weerleggen of falsifiëren, omdat we dan verplicht worden om na
te gaan waarom de theorie niet klopt. Dus het betekent de weerlegging
van een theorie op basis van een feitelijke vaststelling die niet in
overeenstemming is met wat de theorie voorspelt
Mechanisering van het wereldbeeld, wetenschappelijke kennis is efficiënt en
gebaseerd op het principe van Occam’s razor
o Economiebeginsel of Occam’s razor: houdt in dat wetenschappelijke
verklaring zo simpel mogelijk dienen te worden geformuleerd, zodat niet
nodeloos complexe verklaringen of vage entiteiten worden ontwikkeld om
bepaalde verschijnselen te verklaren
1.1.3. WETENSCHAPPELIJKE KENNIS (2)
Geldigheid van uitspraken (Habermas): communicatief handelen
o Waarheid: objectieve feiten (feitelijke overeenstemming)
o Juistheid: overeenkomend met de sociale context, normatief (ethische
overeenstemming)
o Waarachtigheid: subjectieve uitingen, overeenkomend met de innerlijke
ingesteldheid van een persoon (subjectieve overeenstemming)
1.1.3. WETENSCHAPPELIJKE KENNIS (3)
Basisprincipes van wetenschap
o Gemeenschappelijkheid: wetenschap is openbaar
o Wetenschappelijk universalisme
o Belangeloosheid: geen persoonlijke - of groepsbelangen
o Georganiseerd scepticisme: openheid en kritiek
Karl Raimund Popper (1902 – 1994)
o Succes van de wetenschappelijke vooruitgang herhalen op
maatschappelijk denken en instituties = open samenleving
o Kritisch: mogelijkheid om ideeën en beleid te kritiseren
o Open forum van discussie: open instellingen laten discussie toe
o Continue controleren van uitspraken en beleid
POPPER: PARADOXEN VAN DE OPEN SAMENLEVING
2
, Paradox van de tolerantie: moet de samenleving tolerant zijn tegen de
intoleranten / intolerante ideeën?
Hoewel een intolerante sekte zelf weliswaar geen recht van klagen heeft over
intolerantie, mag haar vrijheid evenwel alleen ingeperkt worden als de toleranten
werkelijk en met reden geloven dat hun eigen veiligheid en die van de instituties
van vrijheid op het spel staan. (Rawls, Theory of Justice)
Paradox van de democratie: wat als een meerderheid beslist om de democratie
op te heffen?
Paradox van de vrijheid: kunnen we absolute vrijheid toelaten? En ten koste van
de vrijheid van anderen?
1.2. PRAKTIJK VAN DE SOCIOLOGIE ALS WETENSCHAP
Sociologen stellen vragen, zoeken antwoorden op deze vragen en gaan daarvoor
op een specifieke methodische wijze te werk
Standaardmodel van wetenschappelijk onderzoek
Methodisch en analytisch handelen om tot sociologische kennis te komen
Wetenschappelijke criteria
1.2.1. SOCIOLOGISCHE VRAAGSTELLING EN METHODE (1)
Een normatief, richtinggevend stappenmodel:
o Omschrijving van het onderzoeksprobleem
o Bronnenonderzoek
o Vraagstelling van het onderzoek
o Vastleggen van het onderzoeksconcept
o Concrete uitwerking van het onderzoek
o Uitvoering, gegevensverwerking en rapportage
o Conclusies
1.2.1. SOCIOLOGISCHE VRAAGSTELLING EN METHODE (2)
Onderzoeksstrategieën:
o Experiment (hypothese toetsend)
o Kwantitatieve methoden (vaak hypothese toetsend)
- Schriftelijke enquête of survey (nadruk op positivistische
benadering)
- Persoonlijke enquêtes
o Gestructureerd interview
o Kwalitatieve methoden (vaak exploratief)
- Inhoudsanalyse
- Secundaire data-analyse
- Participerende observatie
1.2.2. CRITERIA VAN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
Representativiteit
Validiteit
Betrouwbaarheid
Objectiviteit
3
, 1.2.2.1. REPRESENTATIVITEIT
Conclusies van een deelgroep zijn toepasselijk op de gehele groep
Vandaar steekproef: deel van de gehele verzameling
Problemen van stratificatie, non respons
o Stratificeren: het maken van deelgroepen waarbinnen elk element
evenveel kans heeft om in de onderzoekspopulatie betrokken te worden
o Non-respons: een groep van onderzochten die op basis van een
gemeenschappelijk kenmerk voor een vertekening van de
onderzoeksresultaten kunnen zorgen
1.2.2.2. VALIDITEIT
Meten we wat we beweren te meten
Bepaalt keuze van de bevragingstechniek
1.2.2.3. BETROUWBAARHEID
Onderzoeksresultaten moeten dezelfde resultaten opleveren als het onderzoek
herhaald wordt
Vandaar belang van betrouwbare metingen
Herhaling moet kunnen, vandaar onderzoeksrapportage, waarbij de onderzoeker
onder dezelfde omstandigheden tot dezelfde resultaten zou moeten komen
1.2.2.4. OBJECTIVITEIT
Conclusies op basis van empirie en feiten
Vermijden van subjectieve interferentie, afstand nemen
Discussie: waardenvrijheid in wetenschap
HAWTHORNE EFFECT (informele productiviteitsregulering)
Bekende onderzoeken in de Western Electric Company
Experimentele groep vs. controlegroep
Effect van positieve aandacht
Effect van het onderzoek op de resultaten van het onderzoek zelf (Hawthorne
effect)
Onderzoeker is altijd een onderdeel van het onderzoek zelf, probleem van
betrokkenheid
De onderzoeksresultaten kunnen worden beïnvloed door de aandacht die de
deelnemers aan een onderzoek krijgen
Ook het ontdekken van een informele groep, leider
SOCIOLOGIE VERSUS NATUURWETENSCHAPPEN
Empirische wetenschappen (onderzoek naar feiten) versus deductieve
wetenschappen / formele wetenschappen (logica en wiskunde)
Positivisme: natuurwetenschappelijke methode / sociale fysica
‘Verstehende’ of interpretatieve benadering van Weber: de socioloog heeft als
taak die betekenis, de subjectieve bedoeling te achterhalen
Zoeken naar functionele verbanden
4