1
Basispijlers van het
psychoanalytisch psychotherapie
(PT) proces.
Zie tekst ‘het onbewuste’ voor stukken die niet in samenvatting staan
Zie samenvatting tekst: ‘College 1: Psychodynamic approaches to psychopathology’
1. Het achterliggende mensbeeld en de basis assumpties
Wat zijn volgens ons belangrijke aspecten van het mensbeeld?
Levensgeschiedenis, de kinderjaren
Invloed van relaties van vroeger (bv gehechtheidsrelaties)
Belang van het onderbewuste / onbewuste: we gaan er niet van uit dat we altijd rationele
wezens zijn, er zijn dingen in ons waar we ons niet altijd bewust van zijn
Hoe bepaalde patronen terugkomen (ookal wil je dat niet). Ik zat vast, ik doe altijd
hetzelfde en ik weet dat het niet goed is, maar ik kan er niet aandoen
Het achterliggende mensbeeld
Elke psychotherapie oriëntatie vertrekt vanuit een specifiek mensbeeld en beluistert en
begrijpt het ‘menselijk functioneren’ zodoende op een specifieke manier.
o Het ene is niet juister dan het andere, maar er zitten wel verschillen tussen
De therapeut die werkt vanuit een bepaalde oriëntatie heeft affiniteit met dit mensbeeld;
het vormt immers de basis van onze psychotherapeutische interventies.
Het mensbeeld hangt samen met ons perspectief op psychopathologie.
Als je een bepaalde PT richting kiest, moet je een kiezen waar je voldoende affiniteit mee
hebt (er moet een match zijn tussen wie je zelf bent als mens en de PT richting)
Basisassumpties (Luyten e.a., 2015)
1) Ontwikkelingsperspectief
o De invloed van het verleden op het heden en het belang van vroegkinderlijke
ervaringen Bv als kinderen gepest worden, kunnen ze bij iemand terecht
(gehechtheidsdenken)
o Onze ‘mind’ en onze mentale/psychische capaciteiten ontwikkelen zich langzaam, in
een gehechtheidsrelatie
, 2
We worden niet geboren met al die capaciteiten, we ontwikkelen ze in
relatie met andere mensen (gehechtheidrelatie)
o Vb. (1) psychoseksuele stadia van Freud, (2) de 8 stadia van Erikson
Ter illustratie: het ontwikkelingsmodel van Erikson uit Childhood & Society (1950)
8 ontwikkelingsfasen over de gehele levensloop
De impact van gebeurtenissen in de kinderjaren, en invloed van maatschappij/sociale
omgeving
Per fase is een kernconflict/ontwikkelingsopdracht (die opgelost moet worden)
Progressie en regressie is mogelijk, komt ook vaak naar voor in therapie
8 stadia
(0-18m): basaal vertrouwen versus fundamenteel wantrouwen (trust en mistrust)
o Basisveiligheid tov basisangst
o Veilige gehechtheid, sensitiviteit
o Dat zin in het lichaam van de baby, kan de baby zich laten troosten?
(18m-3j): zelfstandigheid/autonomie tov schaamte en twijfel
o Veel nood aan autonomie (kind die in winkel persé dat snoepje wilt, kind gaat
verkleed als Indiaan naar een trouwfeest)
o Ouders kunnen op 2 (extreme) manieren reageren (verstikken vs lot):
Verstikkend/overbeschermend: bv ‘ohneen let op, mama zal je dragen op
de trap’
Aan lot overgelaten: alles toestaan (laissez-faire)
(3-5j) Initiatief tov schuld
o Nood om dingen te ondernemen vb zelf kleren aandoen
o Ondernemingszin, met plezier tov met schuld
o Kind kan initiatief nemen en kan beloond worden of moet zich schuldig voelen als
het initiatief neemt
(6-12j) Vlijt tov minderwaardigheid
o Competentie op school etc.
o Vertrouwen in eigen kunnen vs gevoel te kort te schieten
o Kind kan plezier vinden in competenties, gevoel tekort te schieten, kind heeft
plezier in dingen te kunnen (bv kind heeft plezier om op een veel te grote fiets te
rijden)
(12-18j) Identiteit tov rolverwarring
o Lichamelijke, hormonale veranderingen
o Identiteitscrisis van de adolescent
(18-35j) Intimiteit tov isolement
o Wederkerige en intieme relatie opbouwen
(40-65j) Zorg, generativiteit tov spijt/stagnatie
o Activiteiten die gevoel geven van betekenis te zijn (thuis, op werk)
(65j) Ego-integriteit (acceptatie) tov wanhoop
, 3
2) Met oog voor complexiteit
o Geen naïeve lineair-causale modellen
Omdat X dan Y
Het is niet omdat het ene gebeurt is, dat dat het gevolg is (bv het is niet
omdat het kind moeilijke kinderjaren had, dat hij borderline heeft)
Psychodynamische therapeuten zien de complexiteit en begrijpen de
complexiteit
o Regressie en progressie op verschillende, gerelateerde ontwikkelingslijnen mogelijk
Regressie = achteruitgaan (bv peuter van 4 jaar die al 2 jaar niet meer
bedplast. Wanneer hij een broertje krijgt, begint hij terug te bedplassen),
het is niet omdat je een ontwikkelingslijn voorbij bent dat je niet meer
terug kan gaan. Sommige ontwikkelingsfasen zijn beter verwerkt dan
anderen. Mensen die gestresseerd zijn, gaan terugvallen op thema’s van
bepaalde ontwikkelingsfasen / ze vallen terug op bepaalde dingen
Progressie = vooruitgaan
o Freud gebruikte de term ‘nachträlichkeit’
Vroege ervaringen worden geherinterpreteerd (in een latere fase), waarbij
het mogelijk is dat een bepaalde gebeurtenis traumatisch wordt eenmaal
dat de ervaring zijn volle betekenis krijgt (Stroeken, 2013).
Wanneer het volledige besef er is van bv misbruik, dan komt er een trauma
Het is dus complex!
3) Met oog voor onbewuste processen
o Onze motivatie en intenties zijn vaak onbewust (of we dat nu willen of niet, we zijn
niet die rationele wezens)
o Onderscheid tussen
Onbewuste processen (automatisch, impliciet, subliminaal…) -> Zien we in
andere cursussen
Het dynamisch onbewuste (gemotiveerde processen die bewustzijn
verhinderen) -> Hierop focus in les.
= bepaalde dingen worden verdrongen, blijven in het onbewustzijn
4) Overdracht & tegenoverdracht
o Overdracht
Ervaringen en (interne) representaties van vroegere ervaringen en van onze
manieren van denken/functioneren, beïnvloeden onze huidige relaties en
onze huidige percepties.
Het verleden (van de patiënt maar ook van onszelf) herhaalt zich in het hier
en nu van de therapie.
, 4
In therapie worden bepaalde dingen op een bepaalde manier
geïnterpreteerd -> we gaan op zoek hoe het komt dat ze zo of zo
geïnterpreteerd worden
Belang van ‘neutraliteit’ van de therapeut (in tegenstelling tot, is niet
hetzelfde als ‘afstandelijkheid’) van de therapeut begrijpen.
We zijn neutraal zodat de cliënt op ons kan projecteren wat
geprojecteerd moet worden en van daaruit werken we (we werken
vanuit wat op ons geprojecteerd wordt)
o Tegenoverdracht
Hier speelt ook het verleden van de therapeut (en dus het belang eigen
therapie / eigen psychoanalyse of eigen psychotherapie)
De tegenoverdracht van de therapeut kan (vandaag) voor waardevolle
inzichten leiden in wat de patiënt bij anderen teweegbrengt.
Vroeger (vb. Freud): tegenoverdracht is belemmering voor therapie
Nu: vaak meerwaarde in het begrijpen van de patiënt, de
informatie/gedachten/gevoelens die we voelen bij de cliënt zegt
ons iets over de cliënt (zeker bij persoonlijkheidsstoornissen wordt
dat als een meerwaarde gezien)
5) Gericht op de gehele persoon
o PT is persoonsgericht, niet symptoom gericht.
Symptomen zijn belangrijk maar zijn niet de kern van de focus
o PT gaat om het begrijpen van de gehele persoon, zowel zijn sterktes als
kwetsbaarheden.
o Het gaat om de unieke, subjectieve waarheid van de patiënt waarbij het
ondersteunen van authenticiteit en uniciteit van de patiënt erg belangrijk zijn.
Elke patiënt is uniek en moet zo beluisterd worden (!!)
Jonge therapeuten zijn hier beter in dan oudere therapeuten. Omdat
oudere therapeuten het gevaar hebben dat ze denken in stereotypen (ze
hebben dit al gezien en dan was dat zo)
We gaan niet normatief luisteren, we gaan niet onze eigen normen en
waarden opleggen. Maar we beluisteren die van de cliënt en nemen die au
serieus. Lijkt makkelijk maar dat is helemaal niet gemakkelijk!
6) Met oog voor psychische causaliteit & de rol van het intrapsychische conflict – innerlijke
wereld
o Sterke interesse in de innerlijke wereld van de patiënt en psychische causaliteit.
Innerlijke wereld: we kijken wat die persoon met de realiteit doet, dan
wordt het subjectiviteit
o Dit sluit de biologische, genetische en sociale realiteit niet uit, maar: men kijkt hoe
psychische factoren de invloed van het sociale en het biologische mediëren.