H1: Basisprincipes van de economie
Woord ‘economie’ is afgeleid van Grieks woord voor ‘iemand die een huishouden beheert’
In een huishouden moeten veel beslissingen genomen worden, nl. over hoe de schaarse middelen
verdeeld worden.
in een samenleving moeten ook veel beslissingen genomen worden (vb. aantal geproduceerde
goederen, aantal jobs, land verdelen,…)
bronnen zijn schaars, dus is het beheer belangrijk
economie= de studie van de manier waarop een samenleving haar schaarse middelen beheert.
Schaarste= beperkte middelen --> niet iedereen krijgt wat hij wil
Economische agenten: mensen die economische handelingen uitvoeren en keuzes maken.
Ze staan in constante wisselwerking met elkaar.
--> de economie wordt vereenvoudigd ahv. modellen
6 principes
De eerste 3 gaan over de manier waarop mensen beslissingen nemen, de 3 laatste gaan over de
manier waarop mensen met elkaar in wisselwerking staan.
1. Mensen worden geconfronteerd met trade-offs
‘alleen de zon gaat op voor niets’, ‘on a rien sans rien’
Om iets te bekomen dat we wensen, moeten we meestal iets anders opgeven.
Vb. 1) 1u sporten vs. 1u uitrusten vs. 1u werken vs. …
2) je koopt schoenen voor €100 --> je had iets anders kunnen kopen
3) ‘boter en kanonnen’ --> hoe meer we spenderen aan defensie, hoe minder we kunnen
opgeven aan welzijn en consumptiegoederen
4) ’milieuzorg’ --> wettelijke eisen die de vervuiling beperken verhogen de productiekosten
5) ‘efficiëntie vs. billijkheid’ --> efficiëntie geeft aan hoe groot de taart is en billijkheid waarop
de taart verdeeld is
2. De kost van iets is wat je er voor opgeeft
De kost van iets is niet enkel de prijs.
Opportuniteitskost= werkelijke kost om iets te verwerven= monetaire + tijdskost
Vb. Als je op unif gaat studeren is de kost hiervan niet enkel de prijs v/d inschrijving, boeken, kot,…
maar ook de tijdskost. De tijd die je spendeert aan studeren kan je niet werken en kan je dus
ook geen loon verdienen. --> verloren loon
,3. Rationele mensen denken in marginale termen
Marginale aanpassingen= kleine aanpassingen aan een bepaald actieplan
Denken in marginale termen= marginale voordelen worden vergeleken met marginale kosten
Indien: marginale voordelen > marginale kosten , dan: toegepast (rationeel gedacht)
Vb. 1) De marginale kosten van studeren op unif zijn gelijk aan de opportuniteitskosten, de
marginale voordelen zijn dat je later een betere salaris zult hebben.
2) Gemiddelde kost vliegtuig per persoon = €500, maar 10 onverkochte tickets, dus 10 plaatsen
vrij. Stand-by passenger is bereid €300 te betalen. De marginale voordelen zijn dan €300 en
de marginale kosten bedragen de kost v/e maaltijd en een drankje (€5).
Marginale voordelen – marginale kosten= €295
--> winst per stand-by passenger, dus toegepast
4. Mensen reageren op stimulansen
Mensen nemen beslissingen door het vergelijken van opbrengsten en kosten, indien deze
veranderen, verandert hun gedrag. Dit komt omdat mensen reageren op impulsen.
Indien beleidsverantwoordelijken geen rekening houden met de manier waarop hun beleid bepaalde
impulsen geeft, kunnen ze het tegenovergestelde effect hebben.
Vb. 1) Als de prijs v/d appelen stijgt zullen de mensen meer peren kopen.
2) Hoe hoger de olieprijzen zijn, hoe meer de mensen weinig verbruikende en milieuvriendelijke
auto’s zullen kopen (VS: dikke wagens, Europa: kleine wagens)
3) principe van ‘vervuiler betaalt’ kan ongewild leiden tot sluikstorten en delocalisatie
--> omgekeerd effect
Door te prijs te veranderen verandert de markt van vraag en aanbod.
5. Markten zijn meestal een goede manier om de economische activiteit te regelen.
De meeste landen proberen een markteconomie te creëren.
Markteconomie= een economie die de bronnen verdeelt naargelang de beslissingen van talrijke
ondernemingen en huishoudens, deze staan met elkaar in wisselwerking op de
markt
--> ondernemingen beslissen wie ze aanwerven en wat ze produceren,
↕ huishoudens beslissen voor wie ze werken en hoe ze hun inkomens beheren
Centraal geplande economie (= communisme)
Adam Smith beschreef het principe v/d onzichtbare hand, dit principe beschrijft het zelfregulerend
effect v/e markt waar iedereen naar eigenbelang streeft, maar een collectieve welvaart creëert.
Huishoudens en ondernemingen die in een markt met elkaar samenwerken gedragen zich alsof een
‘onzichtbare hand’ hen leidt naar gewenste marktsituaties.
Zuivere markteconomie is onbestaand. Alle economische systemen zijn gemengd omdat de overheid
de wisselwerking bijstuurt als herverdeler en als aanbieder van publieke voorzieningen.
,6. Overheden kunnen in bepaalde gevallen de marksituatie verbeteren
Waarom hebben we de overheid nodig als de onzichtbare hand zo goed werkt?:
om efficiëntie en billijkheid te verbeteren
het kan gebeuren dat de onzichtbare hand niet werkt
de onzichtbare hand biedt geen garantie voor een rechtvaardige verdeling
Marktfalen= een situatie waar de markt er zelf niet in slaagt de middelen efficiënt toe te wijzen
Mogelijke oorzaken:
• externaliteit= impact/kost van een actie ondernomen door een persoon op het welzijn v/e
omstaander zonder dat iemand vergoedt wordt
• marktmacht= wanneer een enkel persoon (of een groep personen) onrechtmatig de
marktprijzen kan beïnvloeden. vb. monopolie, oligopolie
Het is niet omdat de staat kan tussenkomen dat ze dat ook doet. Een van de doelstellingen van
economie is om een kritisch oordeel te kunnen vormen over het overheidsbeleid
Economische modellen
1) Stroomdiagram
= Circular Flow Diagram
= Een model dat verklaart hoe de economie georganiseerd is en hoe de economische agenten met
elkaar in wisselwerking staan.
---> stromen van goederen, diensten en productiefactoren
---> monetaire stromen
Geldt vloeit v/d huishoudens naar de ondernemingen via de goederenmarkt, geld vloeit v/d
ondernemingen naar de huishoudens via de productiefactorenmarkt.
,2) Productiemogelijkheidscurve (PMF)
= Grafische voorstelling van de verschillende mogelijke outputcombinaties
Men veronderstelt dat de economie slechts 2 goederen produceert, beide industrieën gebruiken
samen de totale hoeveelheid productiefactoren (bronnen, werknemers,…) die beschikbaar zijn.
De productiemogelijkheidscurve toont de trade-off tussen de productie van verschillende goederen
op een bepaald moment.
In punt C verdeelt de economie de productiefactoren zodat er 2200 computers en 600 auto’s
geproduceerd worden. Het is niet mogelijk meer v/e goed te produceren zonder minder v/h ander te
produceren, als de gemeenschap de productiefactoren herverdeeld, zoals bv. in punt A, dan zal de
opportuniteitskost van 200 computers gelijk zijn aan 100 auto’s.
Locatie punt:
Op de PMF-curve --> efficiënt productieniveau (vb. A & B)
Onder de PMF-curve --> inefficiënte situatie, de economie produceert minder dan wat ze zou
kunnen. (vb. C)
Boven de PMF-curve --> onmogelijke situatie, men beschikt niet over de nodige productiefactoren
om dit outputniveau te bereiken. (vb. D)
De PMF-curve kan verschuiven door bv. technologische vooruitgang, hierdoor kan het aantal
geproduceerde goederen toenemen.
Waarom is de PMF-curve bol?
De verdeling v/d productiefactoren wordt steeds moeilijker naargelang we naar de extremen gaan,
zo is het moeilijk om werknemers in de auto-industrie te omkeren voor de computerindustrie.
Deze curve is niet hol, want begrensd.
, H2: Denken als een economist
Economist als wetenschapper: onderwerpen benaderen met objectiviteit. Theorieën ontwikkelen,
gegevens verzamelen en analyseren, hypotheses bevestigen of verwerpen.
De studie van de economie is gebaseerd op de wisselwerking tussen theorie en observatie. Echter
geen experimenten door te grote schaal en impact. => terugvallen op de geschiedenis.
Economisten maken gebruik van modellen om te leren over de wereld waarin ze leven. Deze zijn
opgebouwd aan de hand van vergelijkingen die gedragspatronen van de economische agenten
trachten te beschrijven. Deze modellen zijn gebaseerd op veronderstellingen.
Micro-economie is de studie van de manier waarop gezinnen en ondernemingen beslissingen nemen
en hoe zij in specifieke markten in wisselwerking met elkaar staan. Vb.: impact van buitenlandse
concurrentie op de auto-industrie in de VS of effecten van leerplicht op de verdiensten van
werknemers.
Macro-economie is de studie van fenomenen die betrekking hebben tot de hele economie. Vb.:
effecten van overheidsschuld, historische evolutie van werkloosheidsgraad. Deze 2 zijn nauw met
elkaar verbonden, omdat veranderingen voortvloeien uit beslissingen van miljoenen individuen. Dus
begrip voor micro is nodig voor begrip macro. Toch verschillend van elkaar, ze trachten een
antwoord te bieden op verschillende vragen, dus maken ze gebruik van sterk verschillende
benaderingen en zijn ze 2 afzonderlijke vakken.
Economist als beleidsadviseur: wanneer economisten gevraagd wordt om een situatie te verklaren
zijn het wetenschappers, wanneer hen gevraagd wordt olm advies te geven zijn ze beleidsadviseurs.
Positieve uitspraken zijn descriptief, ze zeggen hoe de wereld is. Normatieve uitspraken zijn
prescriptief, ze zeggen hoe de wereld er zou moeten uitzien. Belangrijk verschil: hoe w e hun
waarden inschatten. We kunnen positieve uitspraken kunnen we bevestigen of verwerpen door
bewijsmateriaal te verzamelen. De evaluatie van normatieve uitspraken impliceert waarde en feiten.
Dit is niet langer wetenschappelijk, maar ook ethisch, religieus en politiek. Deze 2 beïnvloeden
elkaar.
Economisten geven verschillende adviezen omdat: elke economist heeft andere normen en waarden.
En ze kunnen het niet eens zijn over de waarde van verschillende positieve theorieën die verklaren
hoe de wereld werkt.
-verschillen in wetenschappelijke beoordeling: economisten raken het niet eens omdat ze een
verschillend voorgevoel hebben over de waarde van alternatieve theorieën of over de grootte van
belangrijke parameters.
-verschillen in waarden
-perceptie versus realiteit:verschil tussen wetenschappelijke beoordeling en waarden is
onafwendbaar. Vaak wordt echter wel een gemeenschappelijk standpunt bereikt.
, H3: Onderlinge afhankelijkheid en voordelen van handel
Wat winnen mensen nu werkelijk bij het drijven van handel met elkaar? Waarom kiezen mensen
ervoor om onderling afhankelijk te worden?
Parabel
Wereld met volgende economische situatie: - 2 goederen: vlees en aardappelen
- 2 mensen: veeboer en aardappelboer
De 2 mensen wensen zowel vlees als aardappelen eten.
Geen handel --> zeer monotoon eetpatroon
Handel --> meer variatie in voeding
Voordelen v/d handel indien ze beiden in staat zijn om ook het andere goed te produceren, maar
tegen een hogere kost.
Veronderstel dat de aardappelboer in staat is om vee te kweken maar dat hij er niet erg goed in is.
De veeboer slaagt erin om aardappelen te kweken maar zijn land is er eigenlijk niet voor geschikt.
--> Veeboer en de aardappelboer hebben voordeel bij zich te specialiseren in productie v/h goed
waar ze het best in zijn en een deel ervan te ruilen voor het andere goed.
Het voordeel van handel is niet zo duidelijk indien een persoon beter is in productie van beide
goederen.
Productiemogelijkheden
Stel veeboer en aardappelboer werken beiden 48 uur per week.
Deze tijd kunnen ze spenderen in kweken van ofwel vee ofwel aardappelen.
We zien dat de veeboer productiever is in de productie van beide goederen.
Indien de veeboer en de aardappelproducent beslissen om geen handel met elkaar te drijven, dan
consumeert ieder wat hij zelf produceert.
--> productiemogelijkheidscurven = consumptiemogelijkheidscurve
PMF illustreren trade-offs --> principe: ‘Mensen geconfronteerd worden met trade-offs’