Samenvatting: Mutaties, mutagenese en DNA herstel 12
1: inleiding (p. 170)
- DNA kan op verschillende manieren veranderd worden: spontane veranderingen, fouten tijdens replicatie, radiatie,
chemicaliën
- chromosoommutatie= veranderingen waar het hele chromosoom of secties van het chromosoom betrokken zijn
=> detectie via cytogenetische technieken
- puntmutaties= verandering van een paar basenparen in het genetisch materiaal
=> kan fenotype veranderen indien het zich in de coderende regio zit of in de sequenties van de regulerende genen
- genmutatie= mutaties (punt) die de functie van de genen beïnvloeden
=> kan fenotype veranderen door de functie van een proteïne te veranderen
=> detectie via via moleculair biologische technieken
- mutaties zijn een grote bron van genetische variatie in een soort=> evolutie
- transponeerbare elementen= genetische elementen in het chromosoom die veranderen van locatie in het genoom
- dynamische mutaties= onstabiele triplet repeats = erfelijke aandoeningen die te wijten zijn aan onstabiele repeats (=
stottergenen) => hierbij vindt men tandem-herhalingen van 3 nucleotiden waarbij het aantal repeats sterk is toegenomen bij
een ziektegen. De geëxpandeerde herhaling verstoort de expressie van het gen waarin de site gelegen is
=> komt vooral voor bij erfelijke neurologische ziektes
=> ontstaan door het slippen van de replicatie thv de repetitieve sequenties
=> algemeen: genen worden stabiel en zonder fenotypische symptomen overgeërfd, maar bij langere repeats onstabiel =>
repeats neemt van generatie tot generatie toe ZIE PPT
vb: Huntington
= erfelijke neurodegeneratieve ziekte op latere leeftijd. Autosomaal dominante aandoening
symptomen: spasmen, onwillekeurige beweging arm en benen, geheugenerlies, dementie (geen genezing)
normaal: 10-35 CAG repeats ziekte: 36-121 CAG repeats
vb: fragiele X syndroom
- X chrom met fragiele sites (vernauwingen) waarop het chrom spontaan kan breken => deletie (40 sites)
- Xq27.3 site is geassocieerd met fragiel X syndroom = fragiel site mentale retardatie
- recessief X gelinkt (meer mannen dan vrouwen) en volgt Mendeliaanse overervingsmechanismen
- 80% van zieken vertoont mentale achterstand
=> indien geen achetrstand: normaal overdragende mannen die een premutatie dragen
- repeats CGG in FMR-1 op fragiele X-site zijn ipv 29X 55 tot 200 kopiën bij drager en 200 tot 1300 CGG’s bij syndroom
=> gen wordt herhaaldelijk gedupliceerd= triplet repeat amplification in 5’ UTR => gebeurt enkel bij vrouwen
=> geïnfecteerde mannen krijgen de mutatie van hun grootvader (vader gaf pre=> moeder dupli=> jongen krijgen)
- FMR-1 gen codeert voor FMRP RNA proteïne dat target mRNA zal blokkeren voor translatie => vooral in brein
=> FMR-1 gen zal C methyleren => verlies van functie => geen controle synapsen => mentale achterstand
1.1: DNA mutatie:
mutaties verklaard
- mutatie= proces waar de sequentie vd basenparen in een DNA molecule veranderd is. Deze kan een verandering in een DNA
basenpaar of een chromosoom tot stand brengen
- somatische mutatie= mutatie in een lichaamscel=> de mutante karakters beïnvloeden enkel het individu waar de mutatie in
voorkomt. Het wordt niet doorgegeven van generatie op generatie
- kiemlijn mutatie= mutatie in de geslachtscellen => de mutatie kan overgedragen worden van generatie op generatie door de
geslachtscellen naar zowel lichaams- als geslachtscellen
- mutatie snelheid= de kans op een specifiek soort mutatie in functie van tijd
- mutatie frequentie= het aantal een bepaalde soort mutatie voorkomt, uitgedrukt in proportie van cellen of individuen in een
populatie
types puntmutaties
- basenpaar substitutie mutatie= een verandering in 1 basenpaar in een ander basenpaar in het DNA
=> 2 types:
a) transitie= mutatie van een purine-pyrmidine basenpaar naar het andere vb: A-T => C-G
=> purine streng blijft purinestreng en pyrmidine blijft op pyrmidinestreng
b) transversie= mutatie van een purine-pyrmidine naar een pyrmidine-purinebasenpaar vb: A-T => G-C
=> purinestreng wordt pyrmidinestreng en omgekeerd
- missense mutatie= gen mutatie waarin een basenpaarverandering een verandering in het mRNA codon veroorzaakt, waardoor
ere een ander AZ in de polypeptide geinserteerd wordt
1
,=> leidt niet altijd tot een verandering in fenotype
- nonsense mutatie= genmutatie waarin een basenpaar veranderd zodat het mRNA codon voor een AZ verandert in een
stopcodon: AUG => terminatie van polypeptideketen + kortere polypeptideketens
- neutrale mutatie= verandering van AZ naar een ander AZ met gelijke chemische eigenschappen. Dit vindt meestal plaats in het
tweede nucleotide. Het heeft geen zichtbare veranderingen. Het nieuwe AZ is wel functioneel
- stille mutatie= synonieme mutatie= basenpaarverandering in een gen, maar het gewijzigde codon in het mRNA codeert voor
hetzelfde AZ. => proteïne heeft wild-type functie => gebeuren meestal bij 3 e base (Wobble hypothese)
- basenpaar inserties
- basenpaar deleties => grote deletie kan genen verwijderen zodat er geen genproduct gemaakt wordt
- frameshift mutatie= mutatie in de basenparen door deletie of insertie waardoor er een downstream leesraamverschuiving
optreedt. De basen worden niet meer in correcte volgorde afgelezen
=> resulteren vaak in niet-functionele proteïnen en genereren vaak nieuwe stopcodons => verkorte of verlengde polypeptiden
=> bepaalde mee dat codon uit 3 basen bestaat
=> ! enkel indien het geen 3-voudige aantal basen bevat
=>indien de insertie/ deletie een veelvoud van 3 basen bevat => in frame mutatie => veranderen het leesraam niet
- mutaties ingedeeld obv:
a) oorzaak (spontaan/ geïnduceerd)
b) effect op DNA (punt, chromosoom, substititutie, insertie/deletie)
c) effect op proteïne (nonsense, missense, neutraal, stil, frameshift)
reverse mutations and suppressor mutations
- Puntmutaties kunnen ook ingedeeld worden obv hoe ze het fenotype beïnvloeden
a) voorwaartse mutatie= mutatie die het wildtype gen in een mutant gen verandert (wildtype => mutant)
b) omgekeerde mutatie= verandering in een mutant gen op dezelfde site zodat het functioneert in een compleet wild-type of
een bijna wild-type
- true reversion= indien de reversie terug overgaat naar het wildtype
- partial reversion= indien de reversie van een AZ naar een ander AZ overgaat
- Omgekeerde mutatie= De mutant verandert volledig of gedeeltelijk terug naar het wild-type
=> gedeeltelijk als er een ander functionerend eiwit ontstaat, door invoeging van een ander AZ waardoor de functie hersteld
wordt.
=> gehele reversie als het niet-functionerend eiwit hetzelfde is, door invoeging van hetzelfde AZ
1.2: Spontane en geïnduceerde mutaties
- mutagenese kan spontaan gebeuren of geïnduceerd worden
- spontane mutaties= natuurlijke oorsprong mutaties
- geinduceerde mutaties= mutaties die ontstaan wanneer een organisme opzettelijk of accidentieel aan een fysieke of
chemische agent (= mutageen) blootgesteld wordt (hoger voorkomen)
spontane mutaties
- alle types van puntmutaties
- gebeuren tijdens: DNA replicatie, groei en deling, spontane verandering in basen, transposabele genetische elementen
- mens: 10-4- 10-6 per gen per generatie bacterie+ faag: 10-5-10-7 per gen per generatie
=> voor overerfbare mutaties
- meeste spontane mutaties zijn gecorrigeerd door cellulaire reparatie systemen
DNA replicatie fouten
- puntmutaties die een basenpaar in een ander basenpaar veranderen, kunnen ontstaan door het invoegen van foutieve
basenparen tijden DNA replicatie
- tautomeren= alternatieve staat van basen
=> indien een base een verandering ondergaat, ondergaat het een tautomere shift
=> normaal keto vorm verantwoordelijk voor compl bp, maar kan overgaan naar enolvorm => G-T en A-C (2X3)
2
,- kleine addities en deleties kunnen spontaan gebeuren tijdens replicatie
=> ontstaan door foute plaatsing = uitlopen van basen van de template of de groeiende streng
=> meestal in regio van repetitieve sequenties
=> indien DNA uitloopt in template streng=> DNA polymerase skipt deze sequentie => deletie
=> DNA loopt uit van nontemplate streng=> DNA polymerase maakt sequentie aan => additie
- is herstelbaar mbv mismatch repair system
spontane chemische veranderingen
- depurinatie en deaminatie van aparte basen zijn de meest voorkomende chemische veranderingen
- depurinatie= verlies van purine in het DNA, wanneer de bd hydroliseert tss de base en de deoxyribose wat leidt tot een
apurinische site
=> covalente bd suiker en purine is minder stabiel dan suiker en pyrmidine
=> zoogdiercellen verliezen duizenden purines tijdens celgeneratie
=> indien geen herstel: geen specifiek complementaire base tijdens DNA
replicatie => DNA Pol kan blokkeren of dissociëren
- deaminatie= verwijderen van een aminogroep van een base. C=>U
=> bestaat een herstellingssysteem cytosine reaminatie
=> indien geen herstel C-G=> T-A transitie mutatie
3
, => al het DNA bevat kleine hoeveelheid van 5 mC ipv de normale C
=> op 5 een methylgroep => daminatie van deze C zorgt voor thymine
=> G-T ipv G-C => indien niet gecorrigeerd 1: G-C en 1 A-T
=> deaminatie van 5mC kan leiden tot GC-AT transitie mutatie
=> mutates van 5mC zijn minder snel gecorrigeerd = mutationele hotspot
=> mutationele hotspots= nucleotiden waar een hogere dan normale frequentie van mutaties voorkomt
- deaminatie en depurinatie kunnen hersteld worden door base excisie repair system
geinduceerde mutaties
=> ontstaan door blootstelling aan fysieke/ chemische mutagenen:
- radiatie
- nicotine, …
radiatie
- cosmische straling, radon, zon, stenen, X-stralen, khatodestraalbuis display, horloges,…
- gebeuren in niet-ioniserende of ioniserende vorm
-ioniserend: wanneer energie een e- uit de mantel kan halen en hiermee een covalente bd kan breken
- niet-ioniserende straling veroorzaakt geen mutaties buiten UV-licht
- UV: verhoogt chemische E van molecule zoals pyrmidines in DNA => vorming abnormale chemische bd tss naburige pyrmidines
in zelfde streng dubbele helix
=> thymine dimeren T^T (ook C^T, C^C, T^C)
=> produceren een uitpuiling in DNA streng=> onderbreken normale compl basenparing => geen replicatie mogelijk =>dood
- ioniserende straling gaat door weefsel, botst op moleculen, verstoort orbitalen, creërt ionen
=> ionen zorgen voor breken van suikerfosfaatruggengraad van DNA
=> leidt tot grote chromosomale mutaties
=> hoge dosage leidt tot celdood (therapie kanker)
=> lage dosatie leidt tot puntmutaties (lineaire relatie tss puntmutatie en dosage) + cummulatief effect
= als bep dosis radiatie resulteert in bepaald aantal puntmutaties, zal hetzelfde aantal verschijnen indien korte of grote tijd
- radon: onzichtbaar, inert radioactief gas zonder geur of smaak => longkanker (2 e meest na roken) (afk van uranium)
chemische mutagenen
- bevatten zowel natuurlijke als chemische en synthetische substanties
- kunnen obv hun acties onderscheiden worden
a) base analoge: hangen af van replicatie (gelijkaardige basen die basepaarverandering kan vertonen)
b) base modifieng agents : kunnen mutaties op eender welk punt in celcyclus induceren ( chemicalien die als mutagenen werken
door de chemische structuur en hoeveelheden van basen te veranderen vb: HNO 2)
c) intercalating agents: hangen af van replicatie
intercalating agents
- proflavine, acridine, ethidium bromide (gebruikt in kleuring bij gelelektroforese)
- insereren/ intercaleren zichzelf tussen naburige basen in 1 of beide strengen van DNA dubbele helix om relaxatie te
veroorzaken
- insereert zich in template streng => extra base wordt geinsereerd (random)
- inserteert zich in de nieuwe DNA streng => deletie van basenpaar
=> resultaat = frameshift mutatie
=> frameshift mutaties kunnen tegengegaan worden door de omgekeerde behandeling
2: nomenclatuur van mutaties
=> zie HB
- AZ substituties => éénlettercode en X=stopcodon
R117H => arganine op plaats 117 is vervangen door histidine
Aspartine = Asp = D Glycine=Gly=G Leucine=Leu=L Arganine=Arg=R Theronine=Ther=T
Glutamine= Glu= E Alanine=Ala=A Methionine=Met=M Histidine=His=H Asparagine=Asn=N
Tryptofaan=Trp=W Valine=Val=V Proline=Pro=P Tyrosine=Tyr=Y Glutamine=Glu=Q
Phenylalanine=Phe=F Isoleucine=Ile=I Lysine=Lys=K Serine=Ser=S Cysteine=Cys=C
4