Nederlands schriftelijk 3de graad
Inhoud:
- literaire competentie p2
- Taalbeschouwing p20
- Luisteren en lezen p28
- Schrijven p29
1
,Literaire termen (begrijpen en kunnen gebruiken)
Algemeen:
Literatuur vs. Lectuur: Literatuur is complexer van opbouw en het zet je vaker aan het
denken. Literatuur heeft meer diepgang en zijn personages zijn minder voorspelbaar. Bij
lectuur is het verhaal redelijk begrijp baar terwijl ze bij literatuur het verhaal vaak onnodig
ingewikkeld maken. Lectuur wordt soms aangeduid als massaliteratuur,
ontsnappingsliteratuur, triviaalliteratuur, amusementsliteratuur of populaire literatuur.
Literatuur zijn schriftelijke neerslagen van een land of periode die worden beschouwd als
kunstwerken. Als die onderwerpen de literatuur zelf betreft, heten de literaire werken
primaire literatuur en de vakliteratuur daarover de secundaire literatuur.
(Een beetje zoals primaire en secundaire bronnen.)
Triviaalliteratuur is lectuur over alledaagse onderwerpen. Veel mensen kunnen zich hier in
terugvinden, het is dus bedoeld voor massaconsumptie.
Pulp lage kwaliteit literatuur (paperback, geen sterk plot)
Fictie: fantasie van de auteur of lezer (fictief)
Non-fictie: feitelijke werkelijkheid
Factie: mengeling van fictie en non-fictie (gebasseerd op feiten, maar ook zaken verzonnen)
Proza Is iedere tekst die is geschreven of gesproken in de vorm van gewone taal. Proza kan
kunstig in elkaar gezet zijn met rijmen en een metrum.
Poëzie of dichtkunst is de verzamelnaam van alles soorten gedichten. De dichter probeert
zoveel mogelijk te zeggen met zo weinig mogelijk woorden. (rijm, metrum, beeldspraak, …)
Epiek Verhalende literatuur (beschrijvend) vb. sprookje, legende, fabel, roman, mythe,…
Lyriek teksten (meestal gedichten) die persoonlijke gevoelens uiten (liefde, schoonheid
natuur) vb sonnet
Dramatiek: overdreven toneel. Wordt gebruikt in toneelstukken, boeken, films, …
Dramatische vormen:
– Abel spel: oudste Nederlandse toneelstukken van niet-geestelijke aard
(1350) in het Hulthemse handschrift.
– Klassiek drama: Toneelstuk over menselijk conflicten. Droevig stuk.
– Klucht: kort toneelstuk, overdreven komische situaties (overspel,
dronkenschap, goedgelovigheid)
– Komedie of blijspel: is een theaterstuk, film, televisieprogramma of
boek met het doel het publiek te amuseren en de kijkers aan het lachen te maken.
– Tragikomedie: tragische en komische verhaalelementen, komedie hoofdbedoeling
maar enkele tragische gegevens (shakespeares drama's)
2
, – Mirakelspel: Het mirakelspel was een middeleeuwse vorm van toneel die voortkwam
uit het liturgisch drama. De mirakelspelen draaiden vooral om de verbeelding van
heiligenlevens. Maria en andere heiligen speelden daarom een hoofdrol in de
ontknoping. Door tussenkomst van deze heiligen keert het leven van zondaars ten
goede.
– Moraliteit: is de benaming voor een middeleeuws toneelspel uitgevoerd in de
volkstaal. Kenmerkend voor de moraliteit is het optreden van allegorische personages,
die de verpersoonlijking zijn van (on)deugden, en een didactische strekking, dat wil
zeggen met het doel een morele les te leren.
– Mysteriespel: is een vorm van middeleeuws toneel. Het behoort tot de vroegste
vormen in Europa. Het spel ontstond in de kerk uit een vorm van aanschouwelijk
onderwijs. Geestelijken verbeeldden daarbij een gebeurtenis uit de Bijbel via dialoog
en beurtzang.
– Tragedie: toneelstuk met plot die ernstige handelingen betreft dit tot een noodlottige
(slechte) afloop
Theatertekens:
– Kostumering: kledij van de personages
– Fysionomie: vroeger: uiterlijk toont persoonlijkheid, algemene verschijning van de
acteur, lichaamsbouw en leeftijd
– Gestiek: houdingen en gebaren van een acteur (gebarentaal)
– Mimiek: gelaatsexpressie, niet-verbale expressies van emoties
– Proxemiek: afstand tussen acteurs, houding t.o.v. elkaar, positie t.o.v. ruimtelijke
gegevens.
– Ruimtegestiek: opkomst, afgaan en bewegingen
– Decor: versiering en aankleding van de ruimte
– Ruimte: plaats waar toneel plaatsvindt
– Belichting: licht dat gebruikt wordt om bij te dragen aan de kwaliteit van het toneel
– Rekwisieten: alle nodige voorwerpen (attributen) maar geen decor of kledij
– Geluid: zang, muziek en hoe ermee gewerkt wordt
– Muziek: Weet je ;)
– Verbale tekens: met geluid tekens geven
– Paraverbale tekens: zonder geluid tekens geven
Humor:
– Ironie: subtiel, bedekte spot (je hebt weer een hele mooie broek aan--> hele lelijke
broek)
– Parodie: spottend nabootsen van iemand/iets (komisch)
– Persiflage: spottende imitatie (overdrijven), belachelijk maken
– Sarcasme: kwetsende spot, scherp, grove formulering (slecht rapport--> je bent weer
eens de beste van de klas)
– Cynisme: harde, bittere spot i.v.m. zaken waar men respect voor heeft ((bij een
echtscheiding) Mijn vrouw krijgt het huis. Mijn vervanger kan er zo in.)
– Satire: hekelende spot met personen/gebeurtenissen... maatschappijkritiek
(karikaturaal tekenen)
– Absurdisme: of ongerijmde humor is een vorm van humor dat bestaat uit onzin.
Dingen of figuren in een context waar ze niet thuishoren. Bv.
-Wat is sneller, een haas of een worm?
-Een vliegtuig, want een kameel heeft twee bulten.
3