Dit is een samenvatting van het boek 'Eeuwen des Onderscheids', geschreven door Wim Blockmans en Peter Hoppenbrouwers. Deze samenvatting is geschreven voor het vak Middeleeuwse Geschiedenis van de opleiding Geschiedenis aan de Universiteit Leiden.
De samenvatting beslaat de stof van beide deeltenta...
De Middeleeuwen beslaat een periode van ongeveer 1000 jaar, tussen ruwweg 500 en 1500. De
middeleeuwen worden vaak voorgesteld als duister, waarmee een tegenstelling wordt opgeroepen
met de perioden ervoor en erna, die glansrijker zouden zijn geweest.
In de 14e eeuw wilden Italiaanse dichters en geleerden die tot het humanisme behoorden afrekenen
met de duisternis van de voorafgaande eeuwen. De middeleeuwen werden door humanisten als
Francesco Petrarca gezien als een betreurenswaardige en oninteressante periode van verval tussen
de oudheid en de ‘nieuwe glorietijd’ die de humanistische geleerden zelf belichaamden. Het begrip
‘middeleeuwen’ was uitgevonden door de humanisten.
Christoph Cellarius liet in 1688 de eerste geschiedenis van de middeleeuwen verschijnen onder de
titel Historia Medii Aevi, die de tijd van keizer Constantijn de Grote (306 – 337) tot de val van
Constantinopel (1453) bestreek.
Vanaf de 17e eeuw groeide de belangstelling voor de middeleeuwen, met name in katholieke landen.
In de loop van de 19e eeuw kwam de verwetenschappelijking van de geschiedvorsing op gang.
Middeleeuwse geschiedenis ontwikkelde zich tot een apart historisch specialisme met een eigen
onderzoekagenda en methodologie. Regeringen steunden de belangstelling naar de middeleeuwen,
omdat dit de vorming van het nationaal bewustzijn kon bevorderen. Er werden meerdere boeken
over de middeleeuwen uitgegeven, waaronder Monumenta Germaniae Historica van de Duitse
Freiherr Karl vom Stein.
De renaissance was een periode waarin werd teruggegrepen op de oude klassieken. Jacob
Burckhardt beschreef deze periode in zijn boek Die Kultur der Renaissance in Italien, waarin hij een
subjectieve observatie van de Italiaanse cultuur in de late middeleeuwen verhief. Het sleutelelement
van deze periode was de waardering voor de individuele menselijke prestatie.
Het unieke en revolutionaire karakter van de renaissance werd door critici ondermijnd door een
aantal ‘renaissances voor de renaissance’ aan te wijzen, waaronder de Karolingische renaissance van
de 12e eeuw.
Zowel het begin als het eind van de middeleeuwen zijn moeilijk te bepalen, doordat de hele
geschiedenis zowel breuken en continuïteiten kent en het moeilijk te bepalen welke gebeurtenissen
en ontwikkelingen nou echt een breuk in de geschiedenis aanduiden. Het handboek houdt de
periode van de vierde tot de zestiende eeuw aan omdat hierin voldoende fundamentele
veranderingsprocessen plaatsvonden die deze periode onderscheid van de voorafgaande en
volgende periodes.
Geografische variatie is een natuurlijk gegeven dat bij heeft gedragen aan het in stand houden van
onderling sterk verschillende culturele niches. Door plaatsgebondenheid ontstonden grote
verschillen in de economische en culturele ontwikkeling.
Het begrip middeleeuwen heeft alleen betekenis in een Europese context, doordat gebieden buiten
Europa in deze tijd een hele andere dynamiek kenden. Wel worden andere gebieden bij de
middeleeuwen betrokken door contact met Europa.
Europa was zwak in de (late) middeleeuwen door onder andere de pestepidemie, een geestelijk
schisma, boerenopstanden, oorlogen in het westen en de opkomst van de Osmanen in het oosten.
Rond 1400 werd de Turk-Mongoolse Timur i-Leng als toekomstige wereldleider gezien. Ook China
werd als wereldleider gezien. Europa had een achterstandspositie, maar wist zichzelf tussen 1000 en
1900 omhoog te werken.
Het belangrijkste verschil tussen Europa, China en andere hoogontwikkelde imperia zat hem in dat
Europa geen unitaire gezagsstructuur had. De honderden autonome vorstendommen, stadstaten,
,republieken etc. waren constant in concurrentie met elkaar en voerden constant oorlog.
In de latere middeleeuwen raakten religieuze en politieke sferen in Europa gescheiden. Daarnaast
verwierven steden autonomie waardoor het commerciële en industriële ondernemerschap zich kon
ontwikkelen zonder kerkelijke beperkingen. Uit deze situatie kwam het kapitalisme voort, wat
uitgroeide tot een dynamisch machtssysteem.
Het mediëvalisme is de manier waarop de middeleeuwen wordt afgebeeld in de cultuur en dan met
name in de populaire cultuur.
Vanaf 1820 werd het populair om in de middeleeuwse gotische stijl te gaan bouwen. Voorbeelden
van gebouwen uit de 19e eeuw die geïnspireerd zijn door de middeleeuwen zijn het
parlementsgebouw in Londen en de kathedraal in Keulen.
In de literatuur grepen romantische auteurs, zoals Walter Scott en Victor Hugo terug op
middeleeuwse verhalen waarmee zij het rationalisme van de Verlichting en Franse Revolutie wilden
voorhouden.
Musici voerden opera’s op die gebaseerd waren op middeleeuwse verhalen.
In de 20ste en 21ste eeuw bleven middeleeuwse thema’s populair in verschillende genres, van
stripboeken tot fantasy (Lord of the Rings). Ook werd/wordt de middeleeuwen een nieuw leven
ingeblazen doormiddel van blockbusterfilms en videogames.
,HOOFDSTUK 1
HET EINDE VAN HET ROMEINSE RIJK IN HET WESTEN
In 293 was het Romeinse Rijk door Diocletianus in tweeën gedeeld. Beide delen van het rijk werden
bestuurd door 2 keizers (1 caesar en 1 augustus). Het doel van de tetrarchie was herstel van vrede,
eenheid en voorspoed na de decennia van burgeroorlogen en onrust.
Het Romeinse Rijk aan het begin van de 4 e eeuw omvatte 30 moderne staten en 50 tot 60 miljoen
inwoners.
Naast de introductie van het keizerlijk college nam Diocletianus nog een aantal andere maatregelen.
Hij voerde een bestuurlijke reorganisatie door waarbij het rijk niet alleen werd verdeeld in twee
helften, maar ook in 4 prefecturen, 14 diocesen en 114 provincies die weer onderverdeeld waren in
districten. Vervolgens werd onder Diocletianus een begin gemaakt aan de codificatie van het
Romeinse recht, werd het belastingstelsel gestroomlijnd en gecodificeerd, werden er
munthervormingen doorgevoerd en moesten alle Romeinse burgers zich conformeren aan de
Romeinse staatsgodsdienst. Om de staatsinterventie op elk bestuursniveau aan te kunnen blijven
sturen werden de rijksbureaucratie en het aantal senatoren uitgebreid.
De keizer(s) en zijn hof stonden boven aan de bestuurlijke piramide. Het vierkoppige keizerschap
kwam in 324 tot een einde toen Constantijn alleenheerser van het Romeinse Rijk werd.
Onder keizer Valentinianus nam de druk in het rijk toe en daarom stelde hij zijn broer, Valens, als
medekeizer aan wat leidde tot het tweemanschap (diarchie) en de definitieve opsplitsing van het
Romeinse Rijk.
De macht van de Romeinse keizers was absoluut. Alles rond de keizer was ‘sanctus’, ofwel heilig. De
uitbreiding van de bureaucratie over lagere bestuurlijke niveaus schiep problemen voor de keizers
omdat zij nu bevoegdheden verloren. De keizer diende nu rekening te houden met andere
bestuurders.
Het lokale bestuur was geconcentreerd in de stedelijke centra van de civitates en werd geleid door
een stadsraad (curia). De raadsleden (curiales of decuriones) werden gerekruteerd uit welvarende
lokale families. De curia speelden zowel op lokaal- als op rijksniveau een grote rol aangezien zij
administratieve taken hadden, belasting inden, gerechtshoven bezaten en infrastructuur
onderhielden.
Monumenten, ceremonies, feesten etc. vormden het hart van de levensstijl van de Romeinen. Het
verlies van deze monumentaliteit werd veroorzaak door barbaren die het rijk invielen, de opkomst
van het christendom dat ‘heidense’ gebruiken bestreed en het verdwijnen van de stadsraden die
deze monumenten, feesten etc. financierden. De lokale politiek werd steeds meer gedomineerd door
honorati, grootgrondbezitters, waardoor het politieke en sociale belang van de curiales afnam.
De belangrijkste middelen om het doel van vrede en voorspoed te verschaffen waren het leger en
belasting.
Diocletianus voerde een aantal hervormingen door, onder andere het samenvoegen van de
grondbelasting en de hoofdelijke belasting. Daarnaast werd de basis voor de aanslag in die belasting
gestandaardiseerd en verfijnd. Op het niveau van de provincies werden belastingsommen geheven
volgens een zogenaamd globaal verdelingssyteem waarbij de regering van te voren de totale
belastingsom per provincie vastlegde. Twee doelstellingen die Diocletianus met zijn
belastinghervormingen wilde bereiken waren een algehele daling van de belastingdruk en grotere
spreiding van de fiscale lasten. Daarnaast streefde hij naar uniformiteit en versimpeling. De
belastingheffing werd efficiënter maar leidde ook tot onvrede.
De belangrijkste belasting was de annona, de belasting op de aanvoer van graan. Deze belasting
, stortte in wat twee consequenties had: de omvang van het leger en de leefbaarheid van Rome werd
bedreigd.
De Romeinse heerschappij berustte op militair overwicht en in de laat-Romeinse tijd werd de rol van
het leger nog sterker doordat de meeste keizers in deze tijd carrièregeneraals waren. De militaire
achtergrond van de laatantieke keizers verdween met de dood van Theodosius de Grote in 395 die
werd opgevolgd door zijn zoons Arcadius en Honorius die beide niks met het soldatenleven hadden.
Gedurende de late keizertijd onderging het Romeinse leger een aantal fundamentele veranderingen.
Eén van deze veranderingen was het invoeren van grenstroepen en mobiele interventielegers. Ook
werden er militaire bondgenootschappen gesloten (foederati) en werden er militairen van buiten het
rijk gehaald omdat de Romeinse bevolking kromp. Hierdoor kwamen steeds meer ‘allochtone’
militairen op topposities terecht.
De bereidheid van niet-Romeinen om bij het Romeinse leger te gaan was voor een groot deel
ingegeven door economische motieven; het Romeinse Rijk had een sterke economie (onder andere
door de succesvolle commercialisering) waar anderen van wilden profiteren.
De agrarische samenlevingen waren minder complex dan de steden die als consumptiecentra
dienden. Deze samenlevingen waren voornamelijk gebaseerd op zelfvoorzienende landbouw en de
commercialiseringsgraad was laag. Rond de grens was de commercialiseringsgraad hoger, aangezien
hier marktplaatsen waren.
Aan de noordgrens van het Rijk woonden Kelten, Germanen en Slaven. Deze groepen worden door
Romeinse historici populi of gentes genoemd, wat vertaald kan worden met volk of stam. Een volk
staat gelijk aan een etnische groep met een eigen cultuur. Onder ‘stam’ verstaan moderne
antropologen een primitieve egalitaire gemeenschap. De genoemde groepen waren dit stadium al
voorbij en kunnen daarom geen stammen genoemd worden. Ze kunnen beter chiefdoms
(hoofdmanschappen) genoemd worden. Chiefdoms kenmerken zich door de vorming van lokale
elites die hun machtspositie verdedigden met behulp van gewapende volgelingen (gefolgschaft) die
met krijgsbuit of tribuut werden beloond.
De Goten vormden in de late oudheid een ‘vroege staat’. De Goten hadden een tweeslachtige relatie
met het Romeinse Rijk. Aan de ene kant deden talrijke Goten dienst in het Romeinse leger, aan de
andere kant leidde de versterking van de Gotische macht tot invallen. Niet alleen de Romeinen, maar
ook nomadische volkeren uit de Euraziatische steppen waren tegenstanders van de Goten.
In 376 verzocht een groep Tervingi (een Gotisch volk) aan de Romeinse autoriteiten om de grens over
te steken en het Romeinse Rijk binnen te gaan. Het toelaten van de Tervingi was een uitvloeisel van
vredesonderhandelingen na een Gotisch-Romeinse oorlog. Anti-Gotische sentimenten liepen op
nadat de Goten, onder leiding van Alarik, dreigden Griekenland binnen te vallen. Dit deden zij niet en
in plaats daarvan trokken zij naar het westen, waar zij twee keer door de Romeinen werden
verslagen. Tegelijk kregen de Romeinen met een ander probleem te maken, namelijk de Hunnen. De
aankomst van de Hunnen in Centraal Europa zorgde voor beroering onder de inheemse bevolking die
hier woonde. Vervolgens trokken de Hunnen naar Gallië en de chaos in Gallië leidde tot opstanden
en coups. In verband hiermee werden de Romeinse troepen uit Brittannië teruggetrokken.
Een ander probleem waarmee de Romeinen te maken kregen was het plotselinge overleiden van
Arcadius, de keizer in het Oosten, wat leidde tot een bloedige machtsstrijd tussen Stilicho
(oppercommandant van het leger) en Honorius (de keizer in het westen en broer van Arcadius). Geen
van beiden had succes, maar tijdens het conflict werd Stilicho uit de weg geruimd. Veel troepen die
loyaal aan hem waren vluchtten naar de Balkan en sloten zich aan bij Alarik die kort daarna Italië
voor een tweede keer binnenviel en dit keer met succes. Kort na de plunderingen in Rome overleed
Alarik en het Gotische leger sloot een contract met de Romeinse autoriteiten. Ze kregen Aquitanië als
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper britneybeck. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.