Leg uit wat de bijdrage van Norbert Elias is aan begrijpen van staatsvormingsproces?
De socioloog Norbert Elias heeft voor een deel dat werk van Max Weber voltooid, hoewel hij een
echte tegenstander was van de ideaaltypische constructies van Max Weber. Elias heeft geen strikte,
formele definitie ontworpen van de staat, maar uit zijn procesmatige benadering van het
staatsvormingsproces komen wel een aantal belangrijke kenmerken van de staat naar voren.
Volgens hem kan staatsvorming pas tot stand komen in een samenleving die een hoge mate van
functionele differentiatie kent. Samenlevingen worden steeds complexer en de arbeidsdeling tussen
mensen wordt groter, waardoor sociale actoren afhankelijk worden van elkaar voor het verkrijgen
van bepaalde goederen en diensten. Bovendien slaagt de staat er in de publieke ruimte te
pacificeren, onder meer door het machtsmonopolie op het geweld te vestigen.
De sleutelmonopolies van de staat zijn eveneens het monopolie op geweld en belastingen, waarvoor
een centraal bestuursapparaat wordt uitgebouwd dat duurzaam is en gespecialiseerd. Bekend is de
visie van Norbert Elias op de “koningsfiguur” in de middeleeuwse en vroegmoderne samenleving,
wat hij beschouwt als het monopoliemechanisme van de macht. Hij ziet daarbij drie in elkaar
ingrijpende submechanismen aan het werk.
De strijd om het machtsmonopolie geldt in de late middeleeuwen volgens de wet van de “survival of
the fittest”. De sterkste deelnemers aan dit gevecht vestigden hun machtsmonopolie door middel
van belastinginning en dwangmiddelen of geweld. De strijd verliep blind, ongestuurd en werd
ingegeven door feodale overlevingsinstincten, zonder enige teleologische visie op het te bereiken
doel.
,Door de schaalvergroting en de groeiende complexiteit van de samenleving kreeg macht een
onpersoonlijk en meer geïnstitutionaliseerd karakter. Zo werden nieuwe instellingen in de schaduw
van de vorst gecreëerd.
Elias legt een erg groot gewicht bij de endogene factoren in het staatsvormingsproces, met name
factoren die verbonden zijn met de interne ontwikkelingen binnen staten en bijvoorbeeld de
machtsrelaties tussen verschillende groepen in de staat.
Tot slot heeft Elias zich in zeer sterke mate gebaseerd op het Franse model. Daardoor komen de
verscheidenheid en de verschillen in de ontwikkelingen van het Europese staatsvormingsproces bij
hem onvoldoende aan bod. Hij heeft ook te weinig oog voor de stedelijke ontwikkelingen en
dynamiek en de culturele factoren die het staatsvormingsproces mee hebben bepaald.
Wat is het verschil tussen ‘staatsvorming’ en ‘natievorming’? Vanaf wanneer beginnen beide
processen te convergeren?
Meestal worden een viertal stadia in het staatsvormingsproces onderscheiden. De eerste fase is de
staatsvorming in enge betekenis, namelijk de politieke, militaire, economische en institutionele
eenmaking van staten. Deze beweging zet zich sinds de late middeleeuwen in Europa door en was
het werk van vorsten die meer macht wensten.
De tweede fase die men onderscheidt, is het proces van natievorming. Dit is een proces dat zich
vooral vanaf de late achttiende eeuw voltrok en kan beschouwd worden als de culturele tegenhanger
van de staatsvorming. Het staatsgezag streeft hierbij naar het samenvallen van staat 3 en natie. Doel
is het scheppen van een homogene bevolking die zich verbonden voelt met de eigenheid van de
natie doormiddel van bijvoorbeeld een gemeenschappelijk grondgebied, religie, taal of cultuur. De
term “natie-staat” is echter bijzonder misleidend, omdat het eerder een doelstelling uitdrukt, dan
een echt aantoonbare en vaststaande realiteit. Vandaar dat men het woord nationale staat in de
mond neemt, hoewel dat evenzeer tot veel verwarring kan leiden.
De meeste staten bereiken in ieder geval nooit het ideaal van een cultureel homogene bevolking. Die
pretentie vertegenwoordigt wel twee erg belangrijke realiteiten.
Drie elementen die moderne natie onderscheiden
o Territorialiteit > link tussen territorium, taal, volk en cultuur > idee duikt pas op
vanaf 18de eeuw
o Horizontaliteit
verwantschap die de sociale verschillen overstijgt
modern want druist in tegen standsonderscheid
o Soevereiniteit
Nu bottom-up met name vanaf Rousseau
,Op welke manier greep de staat dieper in op het leven van de burgers sinds de Franse revolutie?
Illustreer ook aan de hand van voorbeelden.
De Franse Revolutie speelde een centrale rol in de revolutionaire golven van de late
achttiendevroege negentiende eeuw niet alleen omdat die plaats greep in één van de machtigste
Europese staten, maar ook omdat er geëxperimenteerd werd met diverse vormen van politiek en er
een model van gecentraliseerd staatsbestuur tot stand kwam.
Volgens Charles Tilly leidde dit tot de overgang van vormen van onrechtstreeks naar rechtstreeks
bestuur. De staat nam belangrijke bevoegdheden over van lokale en regionale bestuursvormen en
centraliseerde zo de bevoegdheden.
Belastingspachters werden vervangen door ambtenaren en via het systeem van dienstplicht (de
zogenaamde ‘levée en masse’ of massale dienstplicht ingevoerd in Frankrijk in 1793) was de burger
ook betrokken bij de verdediging van het land.
Belang van de Franse revolutie
Algemeen eindpunt van ancien régime
o vervanging van standenmaatschappij door maatschappij van in principe gelijke
burgers
o afschaffing corporatieve structuren
o vervanging van soevereine vorsten door soevereine naties; van dynastieke staten
naar natiestaten
o vervanging van particuliere vrijheden en gebruiken door geüniformiseerde systemen
> één juridisch en administratief systeem
Op welke manieren trachtte de staat de burgers aan zich te binden? Illustreer aan de hand van
voorbeelden
Burgers die gaandeweg gedurende de negentiende eeuw het staatsburgerschap verwierven of zich,
bijvoorbeeld via de dienstplicht effectief inzetten voor de staat, begonnen ook meer eisen te stellen
ten aanzien van de staat. Daardoor werd het dagelijkse leven, de welvaart en de cultuur van
Europeanen steeds meer afhankelijk van de staat waarin ze woonden.
Het verschil tussen staten werd groter, terwijl het leven van de burgers in de staten homogener
werd. Intern bijvoorbeeld werd een nationale taal, een nationaal onderwijssysteem en bijvoorbeeld
ook de militaire dienst opgelegd, terwijl extern de bewegingen steeds meer werden gecontroleerd
op basis van de nationale grenzen.
De staat drong door tot in de kleinste haarvaten van de 19 samenleving en intervenieerde steeds
meer in het dagelijkse leven van de burger dat via allerhande vormen van overheidsstatistiek en
registratie in kaart werd gebracht. Met de uitbreiding van de staatstaken namen ook de
financieringsbehoeften van de staten toe. De bevolking diende daartoe steeds meer belastingen op
te brengen. Staatsinkomsten kwamen hoofdzakelijk uit drie bronnen: directe belastingen, indirecte
belastingen en staatseigendom.
,Antwoord;
Terwijl de staat zijn activiteiten op verschillende domeinen uitbreidde (‘hardware’ van de staat), was
er ook aandacht voor de binding van de burger aan de staat (‘software’ van de staat) en de
omvorming tot een natiestaat.
Dat gebeurde op uiteenlopende manieren zoals bijvoorbeeld via de opbouw van een nationale
identiteit via onderwijs of het streven naar een uniform taalgebruik (ter vervanging van de vele
regionale dialecten) of via het invoeren van nationale symbolen, zoals vlaggen, volksliederen,
nationale feestdagen, monumenten en standbeelden voor belangrijke nationale figuren enzovoorts.
Wat verstaat men onder civiele en etnische component van het nationalisme? Geef enkele
voorbeelden.
Vaak onderscheidt men ook zowel een civiele als een etnische component.
De civiele component van het nationalisme benadrukt het principe dat een natie primair
beschouwd wordt als een soort gemenebest van alle individuele burgers van een staat. Toen men de
Franse kanunnik en revolutionaire politicus Sièges vroeg wie de Franse natie was in 1789,
antwoordde hij “alle individuen in de veertigduizend parochies van Frankrijk”. Dit impliceert dat elk
lid van de natie gelijke rechten en gelijke plichten had, wat uitgedrukt wordt in de notie van het
staatsburgerschap. In principe is deze visie op nationalisme liberaal en egalitair en refereert het naar
een op de volkssoevereiniteit gebaseerde moderne staat. Deze vorm van nationalisme heeft een
open en inclusief karakter. Iedereen kan in principe toe treden tot de natie.
De etnische component van het nationalisme kent dat open karakter minder. Deze visie is meer
emotioneel geladen. De natie wordt hier gezien als een volk of volksgemeenschap met een eigen
oorsprong en verleden, waaraan het individu is ondergeschikt. Het gaat dus niet om een groep
staatsburgers. Men is niet in eerste instantie “citoyen” maar “Volksgenosse”.
Deze opvattingen sluiten meer aan bij de Romantiek; het begrip natie krijgt eerder mythische
proporties.
Nationalisme dat echter vooral de etnisch-culturele component naar voren schuift, onderstreept
automatisch de verschillen, zij het met de buurlanden of met zij het met bepaalde groepen in eigen
land. Daardoor heeft een meer uitsluitend en exclusief karakter.
Immers door de beklemtoning van het dominerende aspect bij het ‘eigen’ volk (op basis van
geschiedenis, taal, religie, gewoonten, ras) onderscheidt men dat volk van de ‘andere’. Dat kan leiden
tot uitsluiting, onverdraagzaamheid en zelfs in de meest extreme vormen tot etnische zuiveringen.
,Welke verschillende ontwikkelingsgolven maakte het nationalisme in Europa door?
Stadia in het staatsvormingsproces
o staatsvorming in enge betekenis, namelijk politieke, militaire, economische en
institutionele eenmaking van staten
o natievorming
o [omvorming van staat tot politieke democratie] > deel 3: Democratisering en
burgerschap
o [ontwikkeling van de verzorgingsstaat] > Deel 4: Sociale ongelijkheid en zorg
Wat was de invloed van ‘vreemde’ machthebbers op de vorming van België als liberale natiestaat?
De Belgische omwenteling kwam tot stand uit onvrede met het beleid van Willem I die probeerde het
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden om te vormen tot een gecentraliseerde staat. Hij deed dit
onder meer door het stimuleren van de economie en door het voeren van een onderwijspolitiek en
koppelde aan zijn staatsvormingsproject ook aspecten van natievorming.
Zo begunstigde hij systematisch het Nederlands als taal waarvan hij hoopte dat het de
verbondenheid tussen Noord en Zuid zou bevorderen. Echter de sociale en culturele verschillen
tussen het Noorden en Zuiden waren te groot zodat een wederzijdse integratie erg moeilijk bleek.
Hoewel het beleid van Willem I sterk gesteund werd door de industriëlen en ondernemers, groeide
er verzet.
Het ging om twee uiteenlopende politieke stromingen die zich verenigden in een ‘monsterverbond’,
een coalitie dus van totaal tegengestelde krachten. Die twee tegengestelde sociaalpolitieke groepen
hadden al eerder bijvoorbeeld de Brabantse Omwenteling veroorzaakt die protesteerde tegen het
beleid van Jozef II in 1789.
Waarom was de Belgische constitutie ‘democratisch’/’niet-democratisch’ te noemen.
Beargumenteer.
België werd zo een constitutionele monarchie, waarbij de vorst gebonden was aan de grondwet.
Centraal staat het parlementair systeem dat de burgerlijke politieke vrijheden garandeert. Immers,
verschillende maatschappelijke groepen moeten via parlementaire debatten tot een overeenkomst
komen.
Democratisch gehalte niet overschatten!
o politieke vrijheid > beperkt door kiescijns
o vrijheid van vereniging > strafrechtelijk verbod op beroepsverenigingen (het
zogenaamde coalitieverbod)
o persvrijheid > beperkt door zegelbelasting: zeer duur zowel voor gewone mensen als
voor uitgevers
,Wanneer en onder invloed van welke processen werden taaltegenstellingen ook conflicten tussen
regio’s?
De breuklijn tussen vrijzinnigen en katholieken bepaalde grotendeels het politieke machtsspel. Voor
taaltegenstellingen was er in de periode 1830-1848 nauwelijks enige belangstelling. De Belgische
grondwet schreef de vrijheid van taalgebruik voor. Frans was echter de Europese cultuurtaal en de
taal van de elite, en werd zo ook de bestuurstaal in België.
De verfransing van de hoogste sociale groepen dateerde van de Oostenrijkse periode in Vlaanderen,
die het Frans als sociale en culturele omgangstaal hanteerden.
Dit alles leidde tot een voortschrijdende verfransing omdat iedereen die in het openbaar bestuur
carrière wilde maken het Frans machtig moest zijn. Frans was ook de enige voertaal in het
middelbaar en hoger onderwijs.
De toestand was wat genuanceerder in Vlaanderen omdat de bevolking daar grotendeels
Nederlandstalig was. Lokale besturen gebruikten naast Frans ook vaak Nederlands om te
communiceren met de burgers en ook in het lager onderwijs voor de ‘gewone’ mensen was
Nederlands er vaak de voertaal.
Tegen die toestand rees enig verzet uit de hoek van de Vlaamse taalminaars. Een aantal Vlaamse
literatoren in Gent en Antwerpen, zoals Jan Frans Willem en Hendrik Conscience, verdedigden het
gebruik van de Nederlandse taal, omdat ze als schrijver of dichter van deze taal hielden.
Hun eisen waren erg gematigd, en vaak behoorden ze zelf ook tot de Franstalige sociale milieus.
Bovendien hadden ze vaak kleinburgerlijke ideeën over de Vlaamse taal en verbonden die al zeker
niet met de sociale toestand en sociale achterstelling van de Nederlandstalige bevolking.
Door de verlaging van de kiescijns in 1848 kregen meer mensen uit de lagere middengroepen
stemrecht waardoor ook het aantal Nederlandstalige kiezers toenam en de klachten over de
achterstelling van het Nederlands in de administratie en het onderwijs groeiden.
De democratisering van het stemrecht en zeker de invoering van het algemeen meervoudig
stemrecht in 1893 (zie ook deel 3) vergrootte ook de politieke invloed van de Nederlandstaligen.
Parlementsleden werden dan ook meer genoodzaakt om dat kiezerspubliek aan te spreken in de
eigen taal. Op Brussel na, waar de verfransing al veel verder was gevorderd, versterkten de Vlaamse
vleugels in de verschillende politieke partijen.
Nederlandstalige ambtenaren en bedienden begrepen ook dat de vernederlandsing van het
openbare leven voor hen ook betere beroepsperspectieven zou bieden, zodat hun strijd voor het
gebruik van de eigen taal ook vervlochten geraakte met hun professionele ambities.
Deze problemen leiden op termijn tot een territorialisering van de breuklijn tussen de Franstaligen en
de Nederlandstaligen waarbij elke taalgroep zijn afgebakend territorium zou claimen en taalgroepen
meer belangengroepen of gemeenschappen werden.
,Schema’s: (tweede) demografische transitie, Malthusian trap, klassiek demografisch patroon, enz.:
leg uit en plaats in de historische context
De demografische transitie beschrijft de overgang van hoge geboorte- en sterftecijfers naar lage
geboorte- en sterftecijfers, en stelt de verandering in sociaaleconomische structuren als voorwaarde
voor deze overgang. Voor de demografische transitie was de nataliteit hoog, maar de
levensverwachting beperkt, waardoor de bevolking jong was en traag groeide.
Na de demografische transitie was het geboortecijfer laag, de levensverwachting hoog en de
bevolking ouder. De negentiende eeuw is een belangrijke fase in de demografische transitie en wordt
gekenmerkt door een daling van de sterftecijfers, die pas later gevolgd zal worden door een daling
van de geboortecijfers, waardoor het bevolkingsaantal snel groeide.
De negentiende eeuw was met andere woorden een belangrijke fase in de demografische transitie.
De tijdskloof tussen de aanpassing van de nataliteit aan de veranderde mortaliteit tekent
verantwoordelijk voor een permanent sterke, zelfs explosieve, bevolkingsgroei. Dit betekende een
breuk met het tot dan toe trage demografische groeiritme.
De demografische transitie zette in elk land op een ander ogenblik in en ook haar duur verschilde van
land tot land. Het dalende patroon vindt men zowel terug in ontwikkelingslanden als in
geïndustrialiseerde landen.
De meeste ontwikkelingslanden bevinden zich nu nog aan het begin van de transitie, terwijl de
transitie is afgerond in vele geïndustrialiseerde landen.
,In de onderstaande figuur wordt een abstracte weergave gegeven van de demografische transitie.
Meestal ging de daling in de mortaliteit vooraf aan de daling van de nataliteit. Gedurende deze fase
bereikte de scheiding tussen de beide een maximum, waardoor de bevolking sterk toenam.
Wanneer de daling van het geboortecijfer versterkte en de daling van de mortaliteit stilaan 25
stabiliseerde, komen de twee curven opnieuw dichter bij elkaar en zwakt ook de natuurlijke
bevolkingsaangroei af.
Impliciet gaat dit model van de hypothese uit dat vanaf het ogenblik dat mortaliteit en nataliteit
beginnen te dalen dat proces zich voortzet totdat lage mortaliteitscijfers en lage nataliteitscijfers zijn
bereikt. Deze hypothese geldt in ieder geval voor de meeste Europese landen.
Malthusian trap
Malthusiaanse val of bevolkingsval is een aandoening waarbij een overmaat aan populatie zou
stoppen met groeien als gevolg van een tekort aan voedselvoorziening dat tot hongersnood leidt.
Het klassieke demografische patroon
In de pre-industriële samenleving was er een hoge mortaliteit, een hoge fertiliteit en een lage
levensverwachting. Dit zorgde voor een lage bevolkingsdichtheid en een zeer lage bevolkingsgroei.
Het ideaaltypische demografische parcours van de Franse meisjes illustreert dat de bevolking slechts
op een bijzonder laag tempo groeide. Kleine veranderingen konden belangrijke gevolgen hebben.
Stel dat de Franse meisjes pas op 27 jaar, dus één jaar later, huwden, dan werden er slechts 962
meisjes uit hen geboren, waardoor de langzame bevolkingsgroei veranderde in afname van de
bevolking.
,Volgt de demografische ontwikkeling in België het abstracte model van de demografische transitie
of niet? Leg uit en illustreer.
De transitie is ook zichtbaar in België, wanneer men de geboorte- en sterftecijfers bekijkt. Het
demografische patroon is vrij grillig, maar er is een duidelijk dalende trend te bespeuren.
Op economische crisisperiode in 1835-1850 na, de impact van de twee wereldoorlogen en de
epidemieën, waarvan de cholera-epidemie van 1866 en de pokkenepidemie van 1871 de
belangrijkste zijn, daalde de mortaliteit op lange termijn.
Ook de geboortecijfers namen af. Een eerste daling kondigde zich aan in de zware crisis tijdens de
jaren 1840. Na een korte inhaalbeweging daalden de geboortecijfers systematisch vanaf de jaren
1880.
De natuurlijke bevolkingsaangroei bedroeg tijdens de eeuw ongeveer 0,5 tot 1 procent. In 1830 telde
België ongeveer vier miljoen inwoners; nog geen eeuw later was het bevolkingsaantal verdubbeld.
Evolutie van het bruto sterfte- en geboortecijfer in België, tussen 1804-2000
, Op welke manier speelde huwelijksvorming een rol in het demografische gedrag en hoe
evolueerde dat doorheen de tijd?
Het huwelijk of de nuptialiteit was in de vroegmoderne tijd een bijzonder belangrijke demografische
factor. In West-Europa komt in deze periode een “reproductie-systeem” voor dat men het West-
Europese huwelijkspatroon noemde.
Het West-Europese huwelijkspatroon (J. Hajnal, 1965) > typische kenmerken
‘Niet haast haar en kere onder eens mans roede’ > gemiddelde hoge huwelijksleeftijd
o in vergelijking met systemen van uithuwelijking
o variaties afhankelijk van sociale groepen, in ruimte en tijd
‘Ongebonden best, weeldig wijf zonder man’: hoge proportie ongehuwden > gemiddeld
ca.15%, maar kon oplopen tot zelfs 25%
gering leeftijdsverschil tussen man en vrouw
relatief beperkt aantal buitenechtelijke geboorten
Huwelijkspatroon als een soort evenwichtsherstellend mechanisme
Wat verstaat men onder biopolitiek. Illustreer aan de hand van een voorbeeld uit de Belgische
geschiedenis
Zo volgde België het verbod van de paus op het gebruik van anticonceptiva strikt en voerde
campagnes tegen allerhande vormen van niet-reproductieve seks, waarvan ook homoseksuelen het
slachtoffer werden.
Overheidsinmenging: van dood naar seksualiteit (Foucault)
Bekend: Frans vraagstuk eind negentiende eeuw > Frans-Duitse oorlog > overheidspolitiek
Casus: België: Interbellum: eerder zaak van religie
o Casti conubi (1930): strenge verbod van paus op anticonceptiva
o Tegen niet-reproductieve seks (onanisme)
Wat is het belang van demografische ontwikkelingen voor machtsverhoudingen tussen landen en
regio’s? Illustreer aan de hand van enkele concrete voorbeelden.
De demografische ontwikkelingen verlopen daarbij ook enigszins anders in Vlaanderen, Wallonië en
Brussel. In de bevolkingsomvang neemt het aandeel van Vlaanderen de voorbije eeuw systematisch
toe ten koste van zowel Wallonië als Brussel. Dat heeft uiteraard ook consequenties op de
machtsverdeling tussen de gebieden, aangezien bevolkingsomvang zich ook vertaalt in politieke
macht.