Examenvragen Politiestudies
Hoofdstuk 1: Politierol, politiefunctie, politiemandaat
1. Wat betekent de idee ‘discretionaire ruimte of beslissingsruimte’ in het politiewerk en hoe
krijgt dit vorm in de concrete dagelijks politie werking. Gebruik hierbij concrete
voorbeelden.
= beleidsvrije ruimte
Het werkingskader van de politie is de wet en meer bepaald de wet op het politieambt. Als ze op
straat rondlopen kunnen ze te allen tijde beslissen om iemand te arresteren, iemand te berispen, een
identiteitscontrole uit te voeren ed. (diversiteit aan afhandelingsmogelijkheden) Ze kunnen ervoor
kiezen dit te doen, maar ook om dit niet te doen. Ze gaan niet iedereen die ze iets fout zien doen,
bekeuren. Als ze deze ruimte niet zouden hebben, zouden ze bij wijze van spreken ’s morgens nooit
op hun werk aankomen.
- Donut: rond = wetgevend kader, regels; gat = beleidsvrije ruimte
Het nadeel is echter dat sommige bevolkingsgroepen zich hierdoor niet erkend voelen door de
politie. Bovendien kan discriminatie optreden, wat rechtsongelijkheid veroorzaakt.
Toch is de beleidsvrije ruimte nodig. In deze ruimte gaat ze dagelijks onderhandelen met de burgers.
Vandaar dat ze ook street level politicians worden genoemd. Het imago van de politie krijgt vorm op
straat. Ze gaan onderhandelen met de burger en hen proberen overtuigen van het naleven van de
wet. Wat de politie is heeft dus niet te maken met wat er aan de top beslist wordt, maar hoe dat de
politie op straat dat wat aan de top beslist wordt, toepast.
Voorbeeld 1:
Een groepje jongeren dat ’s avonds rondhangt in een park gaan ze verdachter vinden dan twee
bejaarden die nog een avondwandeling maken in datzelfde park.
Voorbeeld 2:
Marokkaanse jongeren sneller aanspreken voor een identiteitscontrole dan Belgische jongeren.
2. In de Engelse literatuur maakt men duidelijk het onderscheid tussen ‘police’ en ‘policing’.
In de cursus wordt dit vertaald als ‘politie’ versus ‘politiefunctie’. Leg dit verschil uit?
Waarom is dit onderscheid belangrijk?
Politiefunctie verwijst naar een reeks van processen met specifieke sociale functies. Het verwijst naar
wat er op straat gebeurt, wat de politie doet als instituut (de politiepraktijk). Het is een universele
vereiste voor elke sociale orde. Bovendien staat niet enkel de politie (als organisatie) in voor de
politiefunctie. Dit onderscheid is belangrijk om in te zien dat heel wat maatschappelijke instellingen
deze taak mede vervullen, ze wordt niet enkel door de politie uitgevoerd. Politie is wel de enige van
de orde handhavende instanties dat het exclusieve mandaat heeft om geweld te gebruiken.
(uitzondering: bv: leger MAAR in het binnenland handelen ze altijd onder toezicht van de politie, de
politie heeft gevraagd haar te helpen). Een disproportioneel/excessief geweld zal er echter toe leiden
dat ze niet meer als legitiem gezien worden. Politie verwijst naar een specifieke sociale institutie.
Deze is niet in elke samenleving te vinden en kan verschillende betekenissen aannemen.
,Als we het vertrouwen kennen van de bevolking in de politie, vertelt dit niets over het feit of de
politie effectief goed werkt. Er is meestal veel vertrouwen, maar dit gaat over mensen die
vertrouwen hebben in het instituut. Zolang mensen niet in contact zijn gekomen met de politie
hebben ze veel vertrouwen, maar zodra er een contact heeft plaatsgevonden, is er weinig tot geen
vertrouwen meer. Deze mensen baseren zich op hun individuele ervaring. Ze zijn dus tevreden over
het feit dat er een politie is, maar niet over de werking ervan. Daarom is een onderscheid tussen
beide belangrijk.
3. Welke problemen brengt discretionaire ruimte in het politiewerk met zich mee en wat zijn
de consequenties voor de legitimiteit van het politieoptreden?
Doordat ze het mandaat heeft gekregen om geweld te gebruiken, worden haar tussenkomsten
nauwlettend maatschappelijk gevolgd en riskeert ze haar legitimiteit te verliezen wanneer leden van
de gemeenschap het oneens zijn over de wijze waarop ze optreedt. De politie gaat de situaties
waarin ze terecht komt zelf interpreteren en die situatie proberen te bevriezen. Daarbij gaat ze niet
altijd volgens de letter van de wet, maar volgens de geest van de wet optreden. Ze gaat dus optreden
volgens de eigen waarden en normen. De burgers hebben ook eigen waarden en normen, maar deze
zijn niet voor alle burgers hetzelfde. De politie moet in haar discretionaire ruimte beslissen wiens
orde gehandhaafd moet worden, wiens kant ze moeten kiezen. In de praktijk hebben ze veel
beslissingsruimte en een ruim gamma aan afhandelingsmogelijkheden. Haar legitimiteit komt nog
meer onder druk te staan wanneer ze in aanraking komen met minderheidsgroepen en wanneer ze
maatregelen moeten nemen tegen de belangen van de meerderheid, tegen de dominante visie. Door
het niet kunnen voldoen aan de, vaak uiteenlopende, verwachtingen van de burgers wordt haar
legitimiteit sterk in vraag gesteld. De politie riskeert dus in een legitimiteitscrisis te komen wanneer
ze niet voldoet aan de verwachtingen. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat discriminatie en
voordelen meespelen in de uitoefening van hun taken, aangezien elke politiebeambte zal handelen
naar eigen interpretatie en waarden. Bepaalde groepen zich geviseerd zullen voelen en weertand
gaan bieden tav de politie. Ze zullen een negatief beeld krijgen van de politie. Er ontstaat
rechtsongelijkheid.
4. Monjardet stelt dat men de politierol slechts kan begrijpen als men inziet dat ze bestaat uit
3 verschillende dimensies. Welke zijn deze drie dimensies, beschrijf ze. Geef telkens
voorbeelden bij elke dimensie.
Als we willen weten wat de politie doet, moeten we volgens Monjardet rekening houden met elkaar
soms tegensprekende dimensies:
1) De politie als een machtsinstrument waaraan bevelen en opdrachten worden gegeven door
de staat.
Deze dimensie bevat de bestaansreden van de politie, het geweldsmonopolie van de politie, de
politie als louter instrument van gerechtvaardigd situationeel geweld. De overheid is belangrijk in het
sturen van de politie en in het begrijpen wat de politie doet. Het feit of een burgemeester een
betoging goedkeurt of niet heeft weerslag op de politie. Als hij ze verbiedt, gaan er veel meer
,politiemensen moeten ingezet worden. Als hij ze daarentegen toestaat, kunnen er afspraken
gemaakt worden.
MAAR: er zijn verschillende actoren die impact hebben op politie (BiZa, Justitie, OR)
2) De politie als openbare dienst waar iedereen, alle burgers, beroep op kan doen.
De politie is een instrument gecreëerd door de overheid om collectieve noden op te vangen, mensen
te beschermen en zorg te dragen voor de burger. De politie wordt gestuurd door de burger en heel
veel zaken worden ook opgelost door informatie van de burger. Als de bevolking het gevoel heeft dat
de politie hen kan beschermen, gaan ze zaken aangeven. (Voorbeeld: zaak Abdeslam)
MAAR: verschillende waarden en normen: mensen gaan zich groeperen omdat ze dezelfde visie
hebben en deze als dominante visie willen erkend zien. De wet belichaamt deze dominante visie,
maar de wet wordt niet door iedereen onderschreven.
3) De politie als een beroep, een organisatie die haar eigenbelangen ontwikkelt.
Ook de politie heeft een beeld over de dader, het slachtoffer (SO), over criminaliteit en over hoe ze
hun taak moeten uitvoeren. Ze oefenen een beroep uit met eigen noden en een eigen cultuur, met
ideeën van de eigen leden. Dus niet alleen de belangen van de organisatie zijn belangrijk, ook die van
de leden zelf.
Bijvoorbeeld: cultuur verschilt naargelang lokaal korps
MAAR: dit resulteert in verschillende en tegenstrijdige richtlijnen en stijlen. Bovendien maakt dit het
voor PB (= politiebeambten) zelf moeilijk wanneer ze bijvoorbeeld naar een ander korps worden
overgeplaatst.
Deze dimensies zijn dus verschillende conflicterende beelden die elk hun eigen reden van bestaan
hebben. Politiewerk is het uiteindelijke resultaat van deze complexe relatie.
Om politiewerk goed te kunnen begrijpen, zou ook nog een 4de dimensie toegevoegd moeten
worden, namelijk de historische dimensie. Want de verhouding tussen overheden en de politie, de
wijze waarop er verwacht wordt dat de politie het geweldsmonopolie uitvoert, … is allemaal
geëvolueerd doorheen de tijd. Als we morgen willen weten hoe de politie is en in elkaar zit, moeten
we kijken naar de geschiedenis.
5. Op basis van empirisch onderzoek: wat is de proportie tijd die de politie besteedt aan
ordehandhaving enerzijds en aan criminaliteitsbestrijding anderzijds. In hoeverre komt
deze verdeling overeen met het beeld dat burgers en politici hebben over de politie? Wat
zijn de verklaring voor mogelijke verschillen?
De politie doet niet aan preventie. Ze reageert op meldingen van de burger en doet dus aan reactief
politiewerk. Ze besteedt 80% van haar tijd aan openbare ordehandhaving en slechts 20% aan
recherche, aan criminaliteit en opsporing. Binnen die 20% houdt ze zich slechts 16% van de tijd bezig
met zware criminaliteit, het overige heeft vooral te maken met eigendomscriminaliteit. Het publiek
denkt echter dat de politie voor crime fighters zijn, ze gaan dus uit van het idee dat politie in staat is
om criminaliteit (preventief) te bestrijden. Hier zijn een aantal verklaringen voor:
, - De overheid houdt dit beeld in stand via beloftes die ze doen, campagnes die ze voeren,
discoursvorming. Als ze het tijdens de verkiezingen bijvoorbeeld hebben over de politie,
wordt deze steeds gerelateerd aan drugs en georganiseerde criminaliteit.
- De politie houdt deze mythe zelf in stand. Dat is vaak een copingsmechanisme of strategie
om met uiteenlopende en vaak conflicterende verwachtingen om te gaan: zich voorstellen
als een bureaucratische, neutrale organisatie die problemen op een professionele manier zal
oplossen.
- De politie profileert zich sterk op haar vermogen om criminaliteit te bestrijden en belooft een
reële, percipieerbare verbetering van de publieke veiligheid als een resultaat van haar acties.
- Dit beeld van de politie wordt mede gecreëerd door de media, series. Als de politie in de
media komt is dit vaak door middel van zogenaamd etaleren: drugsvangst, arrestatie
criminelen.
6. Politiewetenschappers stelden dat de politiemensen op de straat ‘street level politicians’
zijn. Worden ze zo getypeerd omdat ze a) de ‘uitvoerders’ zijn van hetgeen hun politieke en
juridische verantwoordelijken beslissen of b) bij hun optreden moeten rekening houden
met de sociale context waarin een gedrag wordt gesteld of c) wetten een interpretatie
vragen? Beargumenteer telkens je keuze.
In principe is het mix van alle drie de verklaringen:
a) Politie kan niet a politiek zijn: ze functioneren in een politeke context
- Ze krijgen hun mandaat van de overheid DUS mandaat politiek gedefinieerd
- Wettelijk kader waarin ze functioneren is politiek geïnspireerd
- Ze krijgen opdrachten van de uitvoerende macht: burgemeester, gerechtelijke en
bestuurlijke overheden
- Ze worden betaald door de overheid
b) Sociale context:
- De context waarin ze optreedt is altijd belangrijk
- Wijze waarop ze optreedt, krijgt een andere invulling naargelang de context
- Adequaat politieoptreden houdt rekening met de verschillende maatschappelijke visies
op orde
- De wet moet dus niet altijd letterlijk gehandhaafd worden: voetbalsupporters die in het
voetbalstadion fanatiek supporteren voor hun ploeg vs voetbalsupporters die na de
match nog uren door de straten lopen te roepen
c) Wetten vragen een interpretatie:
- Politiebeambten hebben een wetgevend kader
- Mensen handelen vanuit eigen normen en waarden
- Wetten interpreteren en handelen van individuen ombuigen naar het huidige
rechtssysteem
Politiebeambten onderhandelen letterlijk op straat met de burgers. Het politiebeleid krijgt vorm en
uitvoering op straat, vandaar: street level politicians.