Dit document betreft een uitgebreide samenvatting van alle hoofdstukken uit Politie: studies over haar werking en organisatie (3e druk) die stof zijn voor de tussentoets (h1, 2, 3, 9, 14, 20, 21, 22, 29, 32) alle drie de artikelen (collegejaar ). Deze tussentoets beslaat deel I van het vak Politie ...
Aantekeningen van ALLE hoorcolleges Politie en Veiligheid
Politie en veiligheid (deel I): Uitgebreide samenvatting verplichte literatuur
Alles voor dit studieboek (3)
Geschreven voor
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Criminologie
Politie en Veiligheid
Alle documenten voor dit vak (28)
2
beoordelingen
Door: djaraschraven • 2 jaar geleden
Door: lenahelmer • 3 jaar geleden
Verkoper
Volgen
criminoloog98
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
SAMENVATTING POLITIE EN VEILIGHEID
MASTER OPSPORINGSCRIMINOLOGIE VU
PERIODE I – 2020-2021
Deze samenvatting is gebaseerd op:
boek
Muller, E. R., Torre, E. J. van der, Hoogenboom, A. B., & Kop, N. (2014) Politie: studies over haar
werking en organisatie. Deventer: Kluwer.
(Hoofdstukken:
artikel 1Poot,
C. J. de & Koppen, P. J. van (2010). Het opsporingsonderzoek. In P. J. van Koppen, H.
Merckelbach, M. Jelicic & J. W. de Keijser (red.), Reizen met mijn rechter: psychologie van het recht
(pp. 1-30). Deventer: Kluwer.
artikel 2Hulst,
M. van, Terpstra, J., & Kolthoff, E. (2016). Politiecultuur als kernbegrip en discussiethema.
Tijdschrift voor Veiligheid, 15(02/03), 3-14.
artikel 3Landman,
W. (2016). Tussen praat en daad: politiecultuur en politieoptreden. Tijdschrift voor
Veiligheid, 15(02/03), 46-60.
, WEEK I: POLITIEFUNCTIE – BEGINSELEN VAN BEHOORLIJKE POLITIEZORG –
GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSE POLITIE
Hoofdstuk 1: Politie en staat
Rosenthal, U., & Muller, E. R. (2014). Politie en staat. In E. R. Muller, E. J. van der Torre, A. B.
Hoogenboom & N. Kop (red.), Politie: studies over haar werking en organisatie (pp. 27-48). Deventer:
Kluwer.
1.1 Inleiding
Uit iedere moderne staat groeit uiteindelijk een politieorganisatie voort die daarmee een
onderscheidend kenmerk van die Staat vormt. De Staat, die een nauwe relatie heeft met de politie,
bezit het geweldsmonopolie dat zij kan uitoefenen door middel van de politie.
1.2 Politie in de democratische rechtsstaat
In een rechtsstaat is er sprake van een geschreven of ongeschreven constitutie, gekenmerkt door de
drie gescheiden machten: de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht. Deze machten moeten
de grondrechten van de burger garanderen. Zowel overheid als burger zijn gebonden aan hetzelfde
rechtsstelsel (Rosenthal & Muller, 2014).
In een democratische rechtsstaat als de onze wordt de wetgevende taak uitgevoerd door de
volksvertegenwoordiging. Volksvertegenwoordigers en andere politieke gezagsdragers die belast zijn
met de uitvoerende macht ontlenen hun gezag en legitimiteit direct of indirect aan de uitslag van de
gehouden verkiezingen. In een rechtsstaat worden de mogelijkheden van politieke meerderheden
ingeperkt zodat geen inbreuk gemaakt kan worden op individuele grondrechten van burgers
(democratie boven bureaucratie).
De eerdergenoemde machten zijn ook wel bekend onder de naam Trias Politica. Tegenwoordig
beargumenteert men dat er nog een vierde macht opkomt, waarmee bedoeld wordt de groeiende
omvang en betekenis van het ambtelijk apparaat. Het mandaat van de gezagsdrager wint het echter
nog steeds van het professionalisme en de deskundigheid van de ambtenaar.
Vanzelfsprekend in een democratische rechtsstaat is de ondergeschiktheid van de politie aan
het recht en het gezag. Een belangrijk onderscheidend kenmerk van de politie is dat zij het monopolie
van de legitieme geweldsuitoefening bezit (= geweldsmonopolie). Het gebruik van geweld is een
uiterste en laatste redmiddel en kan daarom pas toegepast worden als andere middelen uitgeput zijn.
Dit geeft de politie een grote (potentiële) machtspositie, die daarom onderworpen dient te worden
aan interne en externe controle.
Het feit dat burgers anticiperen op mogelijk geweldgebruik door de politie maakt dat de politie kan
functioneren in een democratische rechtsstaat. De politie beschikt over tal van dwangmiddelen dat zij
als stok achter de deur gebruikt om zo nodig te kunnen ingrijpen tegen individuele burgers. De politie,
die door de Staat bij elke stap in de strafrechtelijke keten kan worden ingezet, ontleent deze
instrumenten vooral aan het strafrecht, waarmee vergaande gedragsbeperkingen opgelegd kunnen
worden.
Zo belangrijk als de aanwezigheid van de politie is, zo is ook de sturing van politie en controle
op de politie van belang. De politie wordt daarom aangestuurd door instanties, organen en
,functionarissen die zelf niet tot de politie behoren (= externe controle). De politieorganisatie kent
daarnaast zelf een interne machts- en invloedsstructuur en wordt zo ook van binnenuit gecontroleerd
op het eigen functioneren (= interne controle) (Rosenthal & Muller, 2014).
1.3 Externe sturing en controle
De duidelijkste vorm van externe controle en sturing op de politie is de constitutie. De constitutie van
een rechtsstaat waarborgt de grondrechten van burgers. Deze waarborgen zijn direct te verbinden
met wettelijke bepalingen (denk aan voorschriften en procedures) die de bevoegdheden van de politie
om in te grijpen langs strakke lijnen formuleren. Bij gebruik van zwaardere middelen gelden dan ook
meer wettelijke vereisten (als waarborg tegen verkeerd gebruik ervan).
Het gevaar dat te snel wordt gegrepen naar zware middelen wordt tevens ingedamd door de
beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Toch wil dat niet zeggen dat de politie deze
beginselen te alle tijden in acht neemt (een goed voorbeeld hiervan is de IRT-affaire).
In sommige landen, zoals in het Verenigd Koninkrijk, zijn de bevoegdheden van de politie rechtstreeks
te herleiden uit de wet. In een Common Law is de (autonome) politie verantwoording schuldig aan de
wet (externe controle op naleving van de wet door de rechter). In Nederland zijn aan de politie drie
restricties opgelegd, vastgelegd in de wet die verduidelijken dat de politie geen vrij bedrijf is:
(1) De politie vervult haar taken in overeenstemming met de geldende regels.
(2) Zij voert deze taken uit in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag.
(3) De taken bestaan uit het handhaven van de openbare orde, het (strafrechtelijk) handhaven van de
rechtsorde en hulpverlening (Rosenthal & Muller, 2014).
In een democratische rechtstaat zijn externe sturing en controle op de politie neergelegd in een aantal
grondbeginselen:
• De politie moet aansluiten bij de basiskenmerken van het staatsbestel. Wij hebben een
gedecentraliseerde eenheidsstaat (evenwicht tussen centraal en decentraal bestuur) met drie
bestuurslagen: het Rijk, de provincies en de gemeenten. De politie moet dus handelen volgens de
opzet van het gehele staatsbestel.
• Checks and balances tussen de staatsmachten. In een Trias Politica wordt de macht verspreid en
houden zij elkaar in balans. Belangrijk hierbij is het dualisme: Nederland kent een scheiding tussen
gezag en beheer (zo ook bij de externe controle op de bevoegdheden en verantwoordelijkheden
van de politie):
o Gezag omvat het stellen van prioriteiten voor de uitvoering van de kerntaken van de
politie en het nemen van beslissingen over de inzet en optreden van de politie. > Het
bevoegd gezag wordt gevormd door burgemeester (openbare ordehandhaving;
verantwoording aan de gemeente) en OM (strafrechtelijke ordehandhaving;
verantwoording aan Minister van Veiligheid en Justitie > openbare verantwoording). > Dit
wordt op zijn beurt weer het ‘gezagsdualisme’ genoemd, welke de handhavingstaken van
de politie in balans houdt.
o Beheer gaat om de wijze waarop de politie hieraan uitvoering geeft. > Minister van
Veiligheid en Justitie
o Het gezag is verdeeld tussen decentrale en centrale organen en het beheer is in handen
van het centrale niveau.
,• Democratische verantwoording voor dat wat de politie doet of nalaat. De minister is
verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordiging. Als de democratische verantwoording
gebrekkig is, dan ondermijnt dat uiteindelijk de legitimiteit en het vertrouwen in de politie.
Met de externe controle en sturing van de politie zijn ook problemen gemoeid. Voor 2013 sloot de
positie van de politie niet aan bij de basiskenmerken van het staatsbestel (het zwaartepunt van het
beheer lag toen op regionaal niveau). Met de instelling van de nationale politie werd dit probleem
deels verholpen (beheer is nu op nationaal niveau vormgegeven). Enkel de regioburgemeester maakt
dat de politie nog niet helemaal aansluit op het Nederlands staatsbestel (de regioburgemeester is
namelijk het eerste aanspreekpunt voor beheer van zowel de burgemeesters binnen de politie-
eenheid als de minister van Veiligheid en Justitie; regioburgemeesters overleggen met de minister
over het beheer van de politie). Er zijn een paar belangrijke problemen te onderscheiden:
(1) Eén probleem is de toegenomen internationale samenwerking. Als de politietaken steeds meer in
een internationaal kader worden uitgevoerd, dan gaat het beginsel dat de politie zich moet voegen
binnen de basiskenmerken van het staatsbestel, steeds meer wringen. Het internationale politiewerk
gaat in de praktijk vaak een eigen weg. Behoud van de nationale soevereiniteit en behoefte aan
internationale samenwerking komen tegenover elkaar te staan.
Het voldoen aan het beginsel van checks and balances brengt op zichzelf problemen mee. Spreiding
van de macht kan bij de externe controle op de politie voor onduidelijkheid zorgen, wat een negatief
effect kan hebben op de effectiviteit van die controle.
(2) Een tweede probleem is dat gezags- en beheersbevoegdheden vaak door elkaar lopen.
Bevoegdheid tot externe controle op de politie ligt soms in gezagskwesties, soms in beheerkwesties
en soms in een samenspel van beide. De verhouding tussen beheer en gezag is onduidelijk en dit
vergroot de beslissingsruimte voor de politie terwijl het de externe controle belemmert.
(3) Een derde probleem wordt gevormd door de democratische legitimatie van de politie.
Burgemeester en OM lenen hun bovengeschikte positie ten opzichte van politie aan de wet, wat de
democratische legitimiteit van het bevoegde gezag zwakker maakt (zij zijn namelijk niet rechtstreeks
gekozen door het volk). Het wettelijke kader domineert de democratische verankering.
(4) Een laatste probleem is de zwakke democratische verantwoording voor de politiezorg. Als de
externe controle bij het bevoegd gezag ligt, dan moet zij op haar beurt ook weer gecontroleerd
worden. Burgemeesters leggen verantwoording af aan de gemeenteraad, al blijkt deze vaak beperkt
te blijven tot gezagskwesties. De verantwoording over beheerskwesties is nauwelijks aanwezig en dus
kan de gemeenteraad amper invloed uitoefenen op beslissingen op nationaal niveau. De
nationalisering van de politie doet dus afbreuk aan de democratische verantwoording (Rosenthal &
Muller, 2014).
1.4 Interne sturing en controle
Ambtelijke diensten hebben ook behoefte aan interne controlemechanismen om de positie in de
rechtsstaat te kunnen bepalen. De externe controle is een tegenhanger, tegen de macht die de politie
op eigen initiatief zou kunnen uitoefenen. Bij enkel en alleen de toepassing van externe controle zou
, de politie volgens eigen wetten binnen de organisatie gaan verzelfstandigen en uiteindelijk haar eigen
weg gaan.
Bij interne sturing en controle gaat het om de vraag of de politie de democratische beginselen
voldoende aanhoudt. Deze beginselen hebben alleen betekenis als de politie de legitimiteit van de
rechtsstaat erkent en daarom zijn er een aantal interne vereisten voor het functioneren van de politie:
(1) De politie moet professioneel te werk gaan. Zij beseft dat ze medeverantwoordelijk is voor de
kwaliteit van samenleving en rechtsstaat, dus voert ze doeltreffend en doelmatig haar taken uit met
het oog op haar positie in de democratische rechtsstaat. Voortdurend worden compromissen gesloten
tussen eigen opvattingen van de politie en de te aanvaarden wettelijke eisen en prioriteiten van het
bevoegd gezag.
(2) De politie dient verantwoord om te gaan met de handelingsvrijheid (= beleidsvrijheid). De
rechtsstaat geeft de politie ruimte om eigen beleid te voeren en de politie laat haar agenten ruimte
om hun taak naar eigen inzicht goed uit te voeren.
De interne vereisten voor het functioneren van de politie in een democratische rechtsstaat staan
continu onder druk. De normen en waarden die leven binnen de politie zijn in hoge mate intern
bepaald en vertonen weinig relatie met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat
(Rosenthal & Muller, 2014).
1.5 Politie in de sociale rechtsstaat
Sinds het einde van de 19e eeuw komt de sociale rechtstaat (ook wel verzorgingsstaat genoemd na
WOII) met slag en stoot tot ontwikkeling. Deze ontwikkeling werd kracht bijgezet na de WOII. De
sociale rechtsstaat kent de burgers individuele vrijheidsrechten, maar ook sociale grondrechten toe
(bv. recht op voeding en onderwijs).
Tot de jaren ’80 ontwikkelde de verzorgingsstaat (= de mens wordt van geboorte tot dood gediend
met allerlei overheidsarrangementen) zich in ogenschijnlijke autonomie. De traditionele taken zoals
handhaving van de rechtsorde, leken te verdwijnen naar de achtergrond, totdat men zich realiseerde
dat nieuwe vormen van criminaliteit ontstonden in de verzorgingsstaat (welfare crime). De
traditionele middelen die de politie tot haar beschikking heeft om te functioneren, passen niet altijd
in het verzorgingscomplex, waarin preventie en stimulering centraal staan. In het kader van het
verzorgingscomplex zijn allerlei bijzondere opsporingsdiensten ontwikkeld. Er blijft vooralsnog reeds
een grote afstand bestaan tussen de reguliere politie en de bijzondere opsporingsdiensten.
Verbindingen tussen het repressieve karakter en het verzorgingscomplex in de moderne staat
worden langs twee wegen gelegd:
1. De reguliere politie en justitie hechten steeds meer betekenis aan een veiligheidsbeleid gericht op
preventie (denk hierbij aan hulpverlening, nu als vast onderdeel van de politietaak) (repressieve
complex > verzorgingscomplex).
2. Verharding van het maatschappelijke klimaat en bijvoorbeeld de groeiende ontevredenheid over
misbruik van sociale voorzieningen heeft binnen het verzorgingscomplex ook geleid tot verstrakking
van het optreden tegen overtreders (verzorgingscomplex > repressieve complex).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper criminoloog98. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.