BVL - LE 3 | UA FSW OOW | 2019-2020
LEEREENHEID III
LEERWIJZER
I. toe te lichten hoe de leeromgeving het leerproces kan beïnvloeden;
II. uw mening te geven en beargumenteren over de vraag of en hoe een leeromgeving zich moet aanpassen
aan studentkenmerken;
III. het begrip 'transfer' te omschrijven;
IV. het verschil tussen high road transfer en low road transfer toe te lichten;
V. een aantal manieren op te sommen waarmee beide vormen van transfer in een leeromgeving kunnen worden
bevorderd;
VI. de meerwaarde van coöperatief leren voor het leerproces te omschrijven;
VII. concrete onderwijssituaties te analyseren vanuit de kaders uit deze leereenheid en op basis daarvan
suggesties ter verbetering te suggereren.
Model van Clement
De samenhang tussen componenten van een
opleidingsonderdeel.
o Kwaliteit van afzonderlijke componenten heel
belangrijk.
o Doelstellingen: ankerpunt van het
onderwijsleerproces.
o Constructivistisch (student onderneemt actie
om leren vorm te geven).
TEKST I: BEÏNVLOEDEN VAN LEERPROCESSEN
HISTORISCHE SCHETS
Behaviorisme (VS, ’50)
Leren is en blijvende verandering in gedrag als gevolg van een reactie op een gebeurtenis in zijn of
haar omgeving. Leren is het aanbrengen van verbindingen (associaties) tussen elementen in de
omgeving (stimuli) en responsies van de lerende.
Gedragsbenadering;
Nadruk op uitwendig waarneembaar gedrag;
Black box: de lerende is een ontvanger en passieve verwerker van informatie;
Productgericht.
Cognitieve benadering (VS, ’60)
Informatieverwerkingsbenadering;
Nadruk op mentale processen voor het verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen;
Verwerker van symbolische informatie;
Procesgericht (constructief, memoriseren, voorkennis).
1
,BVL - LE 3 | UA FSW OOW | 2019-2020
Gestaltpsychologie, ontwikkelingspsychologie Piaget, cultuurhistorische theorie (Vygotsky) (EU)
Constructivisme;
Gemeenschappelijk;
o Focus op niet waarneembaar gedrag: denkprocessen;
o Lerende geeft betekenis aan de omgeving (sociale processen spelen een rol);
o Kennis wordt actief geconstrueerd, beïnvloed door de omgeving.
Verschillen.
o Vygotsky: zone van naaste ontwikkeling (ontwikkelend onderwijs).
Sterke ideeën samengebracht (’70-’80)
Situated cognition: leren heeft een sociaal en cultureel gebonden karakter;
Coöperatief en samenwerken leren (leerlingen onderling);
Klemtoon op de actieve, zelfbepalende en constructieve aard van leren en denken.
Gevolg: verwachtingen ten aanzien van leraren zijn veranderd
Aanbieder van kennis en ondersteuner van het leerproces (≠ kennisoverdracht);
Zelfregulatie (metacognitie), motivatie en attituden werden belangrijker;
Leren: wisselwerking tussen leren en onderwijzen. Gevolg: het onderwijzen gaat niet alleen
tot leren leiden. Om tot leren te komen, heb je een stimulerende leeromgeving nodig
(vroeger lag de focus meer op het onderwijzen).
Kenmerken van leren:
Verwerken van informatie;
o Encoding: opname;
o Storage: opslaan;
o Retrieval: herinneren;
o Decoding: weergeven.
Individueel verschillend;
o Biologisch, psychologisch (bv. vele vormen van intelligentie), contextmatig, enz.
Soorten geheugen;
o Semantisch geheugen: feiten, begrippen, enz.;
o Episodisch geheugen: persoonlijke kennis en gebeurtenissen, enz.
Soorten kennis;
o Declaratieve kennis (weten dat): geordende kennis uit het semantisch geheugen;
o Procedurele kennis (weten hoe): kennis van mentale handelingen (procedures) om
verschijnselen te herkennen, begrippen te identificeren, verbanden te bepalen, enz.;
o Conditionele kennis (weten waar en wanneer): juiste beslissing, juiste situatie.
Verder onderverdeling van soorten kennis;
o Expliciet: lerende is zich bewust van de kennis en kan erover praten;
o Impliciet: lerende heeft slechts indirect weet van de kennis (bv. ervaring).
Voorkennis verschillend in:
Hoeveelheid;
Goede of slechte cognitieve structuur/organisatie;
Beschikbaarheid;
Juistheid.
2
,BVL - LE 3 | UA FSW OOW | 2019-2020
Constructie van kennis:
Een organisme dat niet actief of niet betrokken is, kan niet leren.
Context van leren:
Kennis wordt verworden in een proces van interactie met de sociale omgeving dat kenmerken
vertoont van een onderhandeling, van geven en nemen.
Denken en leren in formele en informele contexten;
o Leren ≠ geïsoleerd proces;
o Denken en leren in formele onderwijscontext of in informele (natuurlijke)
omstandigheden kan tot andere leerresultaten leiden.
Leren als sociale activiteit met interactie en samenwerking.
o ‘zone van naaste ontwikkeling’;
o Onderliggende factoren bij leren als sociale activiteit:
Groepsgrootte;
Groepssamenstelling;
Verschil in voorkennis;
Sociale status;
Mate (en wijze) van voorbereiding op samenwerking;
Rol van de leraar.
Leren is een constructief, cumulatief, doelgericht, gesitueerd, coöperatief en individueel
verschillend proces van kennisverwerving, betekenisgeving en vaardigheidsontwikkeling.
Een geïntegreerde kijk op leren:
Leren is een actief en constructief proces waarbij kennisrepresentaties worden opgebouwd die een
persoonlijke inkleuring van de ervaringen en verwerkte informatie zijn.
BELANGRIJK: DE WISSELWERKING TUSSEN LEREN EN ONDERWIJZEN ALGEMEEN BEKEKEN
Mate van zelfsturing Mate van externe sturing door de lesgever
door de lerende
Zwak Gedeeld Sterk
Laag Destructieve frictie Constructieve frictie Congruentie
Gemiddeld Constructieve frictie Congruentie Destructieve frictie
Hoog Congruentie Destructieve frictie Destructieve frictie
Congruentie: instructieactiviteiten sluiten perfect aan bij de beschikbare leerstrategieën van
leerlingen.
Constructieve frictie: de sturing door leraar en leerling vullen elkaar positief aan. Constructieve
fricties vormen een uitdaging voor de leerling om de leervaardigheid te doen toenemen.
Destructieve frictie: externe sturing door de leraar en zelfsturing door de leerling zijn niet goed op
elkaar afgestemd.
3
,BVL - LE 3 | UA FSW OOW | 2019-2020
Leerfuncties
Processen die tijdens het leerproces moeten worden uitgevoerd;
o Leeractiviteiten: leerfuncties uitgevoerd door leerlingen;
o Doceeractiviteiten: leerfuncties uitgevoerd door de docent.
Proces-georiënteerd lesgeven: verschuiving van docent- naar studentregulatie: streven naar
congruentie of constructieve frictie en vermijden van destructieve frictie.
Leeractiviteiten
Cognitief Affectief Metacognitief (regulatie)
Spiegelbeeld: leer- en doceeractiviteiten kunnen met dezelfde functionele termen benoemd
worden.
Wie voert de activiteiten uit?
Wie stuurt de activiteiten aan?
o Studentregulatie < > docentregulatie.
Denkactiviteiten met Verwerken van gevoelens. Al dan niet bewust
leerresultaten op (zelf)reguleren/sturen van
Mentale vlak; cognitieve en affectieve
o Kennis, begrip, activiteiten (bv. beslissen van
inzicht, enz. de leerinhouden, sturen van
Materiële vlak. het leerproces en uitkomsten,
o Aantekening, enz.).
samenvatting,
schema’s, enz.
Student: verwerken. Student: omgaan met emoties.
Docent: presenteren en Docent: bevorderen van een
verduidelijken. affectief leerklimaat.
Relateren; Attribueren; Oriënteren;
Structureren; Motiveren; Plannen;
Analyseren; Concentreren; Proces bewaken;
Concretiseren; Zichzelf beoordelen; Toetsen;
Toepassen; Waarderen; Diagnosticeren;
Memoriseren; Inspannen; Bijsturen;
Kritisch verwerken; Emoties opwekken; Evalueren;
Selecteren. Verwachten. Reflecteren.
Cognitieve leeractiviteiten
Relateren: zoeken naar linken tussen verschillende delen van het onderwerp en tussen delen
en het geheel;
Structureren: verschillende delen van informatie samenbrengen in een georganiseerd
geheel, structuur proberen te brengen in een leerinhoud en het integreren van nieuw
verworven kennis in de voorkennis;
4
,BVL - LE 3 | UA FSW OOW | 2019-2020
Analyseren: een groter geheel in stukken verdelen die samen horen, de verschillende
aspecten stap voor stap onderscheiden van een probleem, gedachte of theorie;
Concretiseren/toepassen: proberen concrete beelden te vormen van abstracte informatie,
de nieuwe kennis proberen te gebruiken en zoeken naar externe relaties van het
onderwerp;
Memoriseren/herhalen: inprenten van gescheiden informatie door het een aantal keren te
herhalen;
Kritisch verwerken: samen denken met de auteurs, leerkrachten en andere studenten,
conclusies baseren op feiten en argumenten eerder dan gewoon accepteren wat wordt
gezegd of geschreven
Selecteren: onderscheiden van belangrijke en minder belangrijke punten, reduceren van
grote hoeveelheden informatie tot de belangrijkste delen.
Affectieve leeractiviteiten
Motivatie/verwachting: opbouwen en behouden van de bereidheid om te leren, vormen van
verwachtingen over cursussen en de resultaten van het leerproces;
Concentreren/inspannen: directe aandacht voor taakrelevante aspecten en omgaan met
afleiding, taakirrelevante gedachten en emoties, denkactiviteiten uitvoeren die mentale
energie vergen;
Attribueren/zichzelf beoordelen: toeschrijven van leerresultaten aan toevallige factoren,
stabiele versus variabele, controleerbare versus oncontroleerbare, algemene versus
specifieke en interne versus externe, beoordelingen maken over zichzelf als leerder;
Beoordelen: subjectieve waarden hechten aan leertaken die resulteren in de (on)bereidheid
om er energie in te investeren;
Met emoties omgaan: genereren, behouden en herstellen van positieve gevoelens van
welzijn, zelfvertrouwen en engagement, en het kunnen omgaan met negatieve emoties (vb.
angst, stress, enz.).
Metacognitieve leeractiviteiten
Oriënteren/plannen: het leerproces voorbereiden door de eigenschappen van de leertaak,
de situatie en de beoordeling te bestuderen, denken over mogelijke leerdoelen,
leerinhouden en verwerkingsactiviteiten, over de benodigdheden, de voorkennis en de
beschikbare tijd. Daarna het leerproces ontwerpen en een plan van actie opstellen,
gebaseerd op de informatie;
Monitoren/testen/diagnosticeren: observeren tijdens de taakprestatie of het leerproces
volgens plan verloopt;
o Monitoring: opvolgen of de leeractiviteiten tot de juiste doelen leiden;
o Testen: meer expliciete manier om na te gaan of men de leerstof beheerst;
o Diagnosticeren: de lacunes in de kennis, vaardigheden bepalen en mogelijke
oorzaken bepalen.
Bijsturen: veranderingen in het originele leerplan aanbrengen op basis van het monitoren,
testen, diagnosticeren van de resultaten om zo de doelen die gepland werden te behalen.
BEÏNVLOEDEN VAN LEREN
De regulatie tussen de student enerzijds en de docent anderzijds moet op elkaar worden afgestemd.
Bv. docent geeft veel autonomie, maar student beschikt over lage mate van zelfsturing
resulteert in het verloren lopen van de student (destructieve frictie).
5
, BVL - LE 3 | UA FSW OOW | 2019-2020
Student (mate van zelfsturing) Docent (mate van externe sturing)
Hoge zelfsturing Strakke externe sturing
Gemiddelde zelfsturing Beheersingsleren;
Lage zelfsturing Geprogrammeerde instructie;
Directe instructie.
Gedeelde sturing
Bv. graduele afname van sturing.
Rolwisselend onderwijzen;
Authentiek onderwijzen;
Verhalend onderwijzen;
Losse externe sturing
Open en exploratieve leeromgeving;
Simulatie;
Leren op de werkplek.
Mate van sturing is afhankelijk van de context: instructiestrategie te bepalen. Welke leeractiviteiten
kunnen studenten zelf, welke leeractiviteiten moeten gestuurd worden?
Bv. cognitieve activiteiten
Strakke sturing: docent maakt schema;
Gedeeld: instructies om schema te maken;
Losse sturing: eigen initiatief van de student.
Een graduele sturing over de academiejaren heen is mogelijk.
Strakke externe sturing
Overnemen van leeractiviteiten van leerlingen.
Beheersingsleren (mastery learning – behaviourisme);
o “klassikale vorm van directe sturing”: sturing in handen van ontwerper van het
programma en de docent;
o Vooral leerinhoudelijke doelen.
o 5 uitgangspunten.
Einddoelen van een lesprogramma moeten uitvoerig worden bepaald;
Leertaken moeten vooraf duidelijk worden omschreven;
Per leertaak moet instructiemateriaal worden ontwikkeld (bv. les);
Evaluatie curriculumdoelen: summatieve toetsen;
Stap naar volgend onderdeel pas mogelijk als de summatieve toetsen
aangeven dat het vorige deel voldoende beheerst is.
Geprogrammeerde instructie (behaviourisme);
o Sterk op individualisering gericht (≠ beheersingsleren);
o Vooral leerinhoudelijke doelen;
o Kenmerken:
Aanbieden van informatie in vorm van begrip, regel of principe;
Oefenen in het toepassen van het begrip, regel, principe;
Zelfstandig toepassen van het begrip, regel, principe.
o Bv. drill and practice bij technische taalvaardigheid zoals zinsontleding, enz.
6