Samenvatting ‘Werken in een therapeutisch milieu’
Deel II:
Hoofdstuk 2: De structuur en pathologie van de persoonlijkheid
Structuur Is dat aspect van de mens dat enerzijds genetisch, erfelijk is bepaald, dat groeit in de
baarmoeder en anderzijds dat zich ontwikkelt, groeit in de eerste levensjaren.
Adaptatie Betekent ‘aanpassing’ en omvat het geheel van voelen, denken en gedrag van de mens.
Vanuit deze twee aspecten kan de psychopathologie van patiënten begrepen en beschreven worden.
De ontwikkeling van voelen, denken en het daarmee samenhangende gedrag van mensen kan op
verschillende wijzen worden begrepen. De wisselwerking tussen moeder en kind kan op vier
manieren worden opgevat:
- Binnen de wisselwerking tussen de moeder en haar baby is te zien dat het kind streeft naar
lustbevrediging.
- De wisselwerking kan ook worden gezien als het begin van een leerproces. Het reguleren van
affecten Het kind leert zijn streven naar behoeftebevrediging uit te stellen en – vooral in
een latere levensfase – af te weren. Een kind leert daarnaast zijn gevoelens reguleren door
de wisselwerking en afstemming van de gevoelens bij de moeder op die van het kind en
omgekeerd. Ook worden de lichamelijke groeiprocessen bij het kind gestimuleerd die
geleidelijk aan waarnemen, voelen, denken en motoriek mogelijk maken.
- De wisselwerking heeft ook het kenmerk van een eerste ervaring van contact met een ander.
Vanuit het kind bekeken is er een relatie met een bepaald ‘object’. Het kind is nog niet in
staat zijn moeder als een afzonderlijke, duidelijk herkenbare persoon te beleven. De wijze
waarop dit object met hem omgaat, is bepalend voor hoe het kind zichzelf voelt en zichzelf
gaat zien en opvat.
- Ten slotte is de wisselwerking voor de baby een beleving van zichzelf als ‘ik’.
Deze vier gezichtspunten verwijzen naar vier modellen van waaruit de persoonlijkheid van een mens
kan worden beschreven. Deze modellen hebben betrekking op de ontwikkeling en structuur van de
volgende persoonlijkheidsaspecten:
- De drift- of emotionele huishouding van een mens in samenhang met de motivatie
- Het ego van een mens
- De ‘objectrelaties’ van een mens
- Het ‘zelf’ van een mens
Een mens is op te vatten als een organisme dat zich voortdurend in een spanningsveld bevindt.
Enerzijds zijn er de eigen instincten, behoeften en strevingen, die zowel biologisch, psychologisch als
sociaal van aard zijn. Anderzijds is er de omgeving die wel of niet aan deze behoeften
tegenmoetkomt. Er is sprake van een binnenwereld van driften, behoeften en gevoelens (duwende
krachten). Tegelijkertijd is er een buitenwereld, van andere mensen, het gezin, de maatschappij met
verboden, geboden, normen en waarden (trekkende krachten). De wijze waarop de omgeving aan de
behoeften van een mens tegemoetkomt wekt emoties op. Het ego is op te vatten als dat deel van de
mens, dat bemiddelt tussen deze duwende en trekkende krachten. Binnen het ego zijn drie systemen
te onderscheiden:
- Interne adaptatie: het defensief of verdedigend systeem
- De structuur van de persoonlijkheid: het executief of uitvoerend systeem
- Externe adaptatie: het adaptief of aanpassend systeem
,Interne adaptatie (het defensief systeem)
Verdediging als kenmerk, deze defensie/verdediging is naar binnen gericht, naar de wereld van
instincten, strevingen, enzovoort. De functie van dit systeem is het ego te beschermen tegen de
ongeremde uitdrukking van die binnenwereld. Interne adaptatie is veelal het censureren van
gevoelens.
In de praktijk komt het erop neer dat dit systeem via een ingewikkeld stelsel van aangeleerde
mechanismen ervoor zorgt dat de uitdrukking van al die gevoelens zo plaatsvindt, dat deze
aanvaardbaar is voor belangrijke anderen. Deze aangeleerde mechanismen worden defensie- of
afweermechanismen genoemd. Het zijn manieren waarop de spanningen tussen wensen en impulsen
enerzijds en de eisen van de realiteit anderzijds gehanteerd wordt. Ze zijn belangrijk voor het
psychisch overleven. Zij zorgen voor geestelijke rust bij conflicten tussen het ‘lustprincipe’ en het
‘realiteitsprincipe’.
Deze defensiemechanismen ontwikkelen zich in een leerproces dat steeds voortduurt. Pas door een
voortdurende wisselwerking met anderen krijgen bepaalde defensiemechanismen langzaam vorm en
een zekere consistentie.
De ontwikkeling van de interne adaptatie loopt parallel met de ontwikkeling van de biologische
rijping van een mens en met de ontwikkeling van de structuur van de persoonlijkheid. De eerste
defensiemechanismen hebben te maken met de aller-vroegste objectrelatie. Ze kunnen een soort
overlevingsstrategieën genoemd worden. Ze worden ook wel vroege of primitieve
defensiemechanismen genoemd. Dit is het eerste niveau van verdedigingsmechanismen. Zij
beschermen het ego tegen twee elementen:
- Het overspoeld worden door eigen instinctieve krachten en de daarmee samenhangende
emoties;
- Het vernietigd worden door belangrijke anderen in de omgeving, zoals de moeder;
Voorbeelden van deze mechanismen:
- Ontkenning van de realiteit;
- Terugtrekken in zogeheten autistische toestanden, waarin geen waarneembaar of voelbaar
sociaal contact plaatsvindt;
- Overmatige afhankelijkheid en hulpeloosheid die niet past bij het ontwikkelingsniveau van
een persoon;
Het hoofdkenmerk van deze defensiemechanismen is dat zij een allesomvattend effect op de mens
hebben. De mechanismen leiden tot een vervormd waarnemen van de werkelijkheid. Uiteindelijk kan
dat een kenmerk worden van iemands karakter.
Het defensiemechanisme van de afhankelijke persoonlijkheid:
De afhankelijke persoon ziet zichzelf als hulpeloos en minderwaardig. Hij is bang voor alleen zijn en
vermijdt dat. Hij heeft angst om door anderen afgewezen te worden als hij zich niet voortdurend
schikt naar de ander (verlatingsangst). Als defensiemechanisme klampt hij zich vast aan anderen.
Dikwijls is er sprake van steun, bescherming en waardering van meestal één belangrijke ander als de
oplossing van zijn probleem. Hij schikt zich en wordt eerder boos op zichzelf dan op de ander.
Het defensiemechanisme van de paranoïde persoonlijkheid:
De paranoïde persoon is vaak angstig en ziet overal dreigingen. Hij ervaart contact met anderen als
bedreigend en stelt zich agressief, kwaadaardig en wantrouwend op om dit gevoel van bedreiging af
te weren. Als defensiemechanisme gaat deze persoon mensen vermijden die die gevoelens zouden
kunnen losmaken. Hij zal anderen niet snel aan zich binden en steun, bescherming en waardering van
anderen afwijzen of met veel wantrouwen benaderen. De beschreven defensiemechanismen horen
bij de baby, het kleine kind dat geen of nauwelijks enige vorm van zelfbewustzijn en bewustzijn van
het bestaan van anderen heeft. Het gaat hierbij dan om de onbewuste reflexen die in een klein kind
als aangeboren reactiepatronen aanwezig zijn.
,Wanneer een baby groeit en peuter en kleuter wordt, ontwikkelt hij een bewust besef van de ander
en zichzelf. Dit betekent dat ook de aard van de defensiemechanismen aan verandering onderhevig
is. Dit tweede niveau van defensiemechanismen is nu meer gestoeld op angst voor straf, angst voor
verlating door de ander. Zij krijgen hiermee een interpersoonlijk karakter het jonge kind voelt aan
dat een ander aan zijn behoeften tegenmoet kan komen, maar hem ook pijn kan doen, straffen. Bij
het jonge kind dat zich pas kort daarvan bewust is, hebben deze mechanismen het karakter van
vechten, vluchten en/of splitsen. Dit laatste betekent dat het kind de slechte ervaringen met een
ander, die het kind ook een naar gevoel over zichzelf geven, wegstopt. Het kind splitst die als het
ware van zich af om het goede contact te handhaven.
Het defensiemechanisme projectieve identificatie hangt hiermee samen. Het kleine kind ervaart een
hevige emotie die, binnen zijn beleving, tot nare gevolgen kan leiden. Begrijpelijk is dat een dergelijk
gevoel angst oproept. Ter verdediging tegen dit gevoel en de gevreesde consequentie, splitst het
kind dit gevoel van zich af en verlegt het naar een ander. De ander wordt de drager van de gevreesde
woede. Het kind vermijdt contact met die ander en/of gaat zich zo gedragen, dat het dit gevreesde
gevoel bij de ander oproept. Het identificeert zich dus met zijn eigen projecties op die ander.
Dit defensiemechanisme komt voor bij ernstig neurotische patiënten en zogeheten borderline-
patiënten. De scheiding tussen de persoon zelf en de ander wordt vaag en een lastig gevoel wordt
beleefd als horend bij de ander, terwijl het een gevoel van de persoon zelf is.
Ook nauw samenhangend met splitsing is het defensiemechanisme idealisatie. Dit komt erop neer
dat een ander, meestal een ouderfiguur, als almachtig en ideaal wordt beleefd. Die ander is in alle
opzichten goed of in staat om elke dreiging teniet te doen. De nare en negatieve aspecten van die
ander die agressie oproepen, worden weggehouden. Dit om de liefde van die persoon niet te
verliezen.
Het groeiende kind ontwikkelt meer denkvermogen, zeker wanneer zijn beheersing van de taal
toeneemt. Het kan meer en meer abstraheren en zich losmaken van fantasieën en magisch denken
die zo kenmerkend zijn voor de peuter en kleuter. Hiermee samenhangend ontwikkelt zich het derde
niveau van defensiemechanismen, dat de mogelijkheid biedt om te reflecteren op goed en kwaad van
het gedrag. Er speelt hier dus zoiets als een gewetensfunctie. Deze mechanismen worden
aanvankelijk vooral uitgelokt door gevoelens van schaamte en later door schuldgevoelens. Ook het
cognitieve aspect van de mens speelt een belangrijke rol bij het derde niveau. Er is sprake van een
bewust weten van wat wel en niet mag of kan. Voorbeelden van deze defensiemechanismen zijn:
- Rationaliseren. Met dit mechanisme worden impulsen, behoeften, gevoelens, gedragingen
en motieven die eigenlijk onaanvaardbaar zijn, door middel van een denkproces
aanvaardbaar gemaakt. Het is dus het rechtvaardigen van eigen gedrag of denkbeelden met
acceptabele redenen in plaats van werkelijke redenen.
- Intellectualiseren. Met dit mechanisme worden – meestal pijnlijke – gevoelens verpakt in een
theoretisch jasje. Er wordt niet gevoeld, maar wel over gevoelens gepraat.
- Reactieformatie. Dit betekent zoveel als ‘omkering in het tegendeel’. Met gedraagt zich
tegengesteld aan hoe men in werkelijkheid is.
- Ambivalentie. Met dit mechanisme worden voortdurend tegenstrijdige gevoelens ervaren in
relaties met anderen. Dikwijls is er sprake van een spanningsveld tussen haat en liefde.
Het vierde niveau van defensiemechanismen ontwikkelt zich nadat de mens als volwassene een
zekere mate van integratie en consolidatie heeft bereikt met betrekking tot zijn persoonlijkheid. Deze
mechanismen treden in werking wanneer mensen in aanraking komen met situaties die zij tevoren
nooit gekend hebben, en situaties die leiden tot gevoelens van verlies, bedreiging of extreme
uitdaging. De defensiemechanismen op dit niveau worden echter geen deel van de persoonlijkheid.
Echter kan er soms sprake zijn van psychiatrische problematiek, denk hierbij aan PTSS.
, De defensiemechanismen spelen zich af op een onbewust niveau.
De structuur van de persoonlijkheid (het executief systeem)
Een verbinding tussen de interne en externe adaptatie. De structuur van de persoonlijkheid, interne
en externe adaptatie zijn altijd aanwezig en zijn onderling volledig verweven. De structuur van de
persoonlijkheid is op zowel interne als externe adaptatie gericht. Het is gericht op het verkrijgen van
een gevoel van evenwicht tussen de eigen behoeften aan de ene kant en sociale ‘bevoorrading’,
grenzen en mogelijkheden aan de andere kant. Het is het resultaat van erfelijke, genetisch bepaalde
factoren en wisselwerkingen met belangrijke anderen in de eerste vijf tot zes levensjaren. Het is
eigenlijk de basis, met zowel lichamelijke als psychische kenmerken, die de grond is van de zich
steeds ontwikkelende persoon. De structuur van de persoonlijkheid omvat vooral de volgende
egofuncties:
- Genderidentiteit;
Dit aspect verwijs naar iemands basale gevoel van man- of vrouw-zijn. In het algemeen komt
dit gevoel overeen met het biologische geslacht. Ontwikkeling begint rond het tweede
levensjaar. Ook het rolgedrag (socialisatie) is hiervan een belangrijk aspect. Er zal
overeenstemming moeten zijn tussen de subjectief beleefde sekse en de sekse van het
lichaam.
- Psychomotoriek;
Verwijst naar een aantal aspecten van de structuur van de persoonlijkheid, zoals lichamelijke
gesteldheid en psychomotorische aanleg en ontwikkeling. Het is duidelijk dat deze
verworvenheden medebepalend zijn voor hoe een mens in het leven staat. De
psychomotoriek verwijst ook naar de weerspiegeling van het gevoelsleven in mimiek,
gebaren, lichaamshouding en taal.
- Cognitie;
Komt voort uit genetische aanleg enerzijds en de sociale omgeving anderzijds. Onder cognitie
wordt verstaan de mogelijkheid tot informatieverwerking en informatie-uitwisseling van een
mens. Het betreft zijn geheugen en zijn denkvermogen. Iets als intelligentie hoort hier ook
bij. Er bestaat een samenhang tussen biologische aanleg, psychologische ontvankelijkheid en
sociale steun. Er wordt gestreefd naar homeostase binnen de mens en tussen de mens en
zijn omgeving. Enerzijds zijn de cognitieve vermogens het resultaat van het vinden van een
bepaalde homeostase. Anderzijds zijn die vermogens bepalend voor het vinden van die
homeostase.
- Emotionele gevoeligheid;
Verwijst naar het vermogen om zelf te voelen, om zich bewust te zijn van de gevoelens die
anderen hebben en om daarop empathisch en meelevend te reageren. Dit vermogen
ontstaat uit de wisselwerkingen in de vroege jeugd met belangrijke anderen. In die
wisselwerkingen moet een goed evenwicht bestaan tussen enerzijds bevredigende en
anderzijds frustrerende antwoorden van de verzorgers op de behoeften van het kind. In dit
proces wordt het ego van het kind geholpen om bijvoorbeeld frustratietolerantie op te
bouwen. Binnen een evenwichtige relatie met belangrijke anderen vindt een proces plaats
waarin het kind zich geleidelijk beweegt van gericht zijn op zichzelf naar gericht zijn op
anderen.
- Realiteitstoetsing;
Toetsen, onderzoeken wat realiteit is en wat niet. Van een goede realiteitstoetsing is sprake
wanneer er – passend binnen deze conventie – een overlapping is tussen de subjectieve en
objectieve aspecten in een ontmoeting van de mens met zijn externe omgeving: er is een
overlapping van de beleefde waarneming (subjectief aspect) met datgene wat als
waargenomen beschouwd wordt (objectief aspect). Men kan ook zeggen dat fantasie en
realiteit uit elkaar gehouden worden. De mens weet dan wat binnen de conventies realiteit is
en wat fantasie.
- Objectrelaties;
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Laura230597. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.