ATYPISCHE ONTWIKKELING 3
1 METHODISCH HANDELEN
Doelstellingen:
o De student kent de stappen van het ergotherapeutisch methodisch handelen bij ATO en past deze
toe bij een casus
o De student kent de verschillende opties ovv vraaganalyse en prioritering
o De student is in staat om onderbouwde keuzes te maken om tot een vraagformulering te
komen
o De student kent verschillende assessments en kan op een professionele manier keuzes
maken en deze toelichten
1.1 ERGOTHERAPEUTISCH METHODISCH HANDELEN
• Occupation- based: de interventie moet zich richten op het handelen
• Context- based: moet gericht zijn op het handelen in een bepaalde omgeving
• Cliënt- gecentreerd: de cliënt moet centraal staan, kan ruimer gezien worden zoals bv.
mantelzorger,…
• Evidence based
Methodisch handelen:
• Doelgericht en professioneel handelen volgens een bepaalde fase in het proces
• Geeft structuur aan het professioneel redeneren en zorgt ervoor dat het ergotherapieproces
doordacht en doelgericht in dialoog met de cliënt verloopt
• Er ontstaat duidelijkheid en inzicht in hoe een hulpvraag op een professionele manier wordt
aangepakt
• Proces waarbij cliënt en ergotherapeut een ergotherapeutische relatie opbouwen en in dialoog gaan
• Ergo informeert cliënt: cliënt beslist hoe het proces praktisch wordt ingevuld
• Wordt gebruikt bij individu en hun systeem, populaties en organisaties
• Niet expliciet ergotherapeutisch -> ook bij andere gezondheidsberoepen wordt het toegepast
Het methodisch handelen van een ergotherapeut is:
• Systematisch: het handelen van de therapeut bestaat uit een aantal fases en dat die fase ook al uit
een aantal stappen bestaat, die opeenvolging van de fase wordt door iedere therapeut gehanteerd
ongeacht wat die juist doet of waar dat die werkt
• Procesmatig: proces start door een bepaalde aanleiding en eindigt met een duidelijk resultaat
• Bewust: zowel de concrete uitvoering maar ook het denken en redeneren. De ergotherapeut gaat
een aantal afwegingen maken tussen theoretische en wetenschappelijke kennis, tussen intuïtie en
persoonlijke vaardigheden en overtuigingen. Je doet dat in dialoog met de cliënt
• Doelgericht: het proces is gericht op het bereiken van het doel van de cliënt en de ergo en dat op
een zo efficiënte en effectieve mogelijke manier. Tijdens het proces wordt zelf duidelijke welke
doelen zelf worden nagestreefd en op het einde van het proces wordt geëvalueerd of die doelen
bereikt zijn. De fase moet dus ook door de cliënt als nuttig worden ervaren en efficiënt betekent dat
het bereikt wordt op een manier waarbij de inspanning van de cliënt en de ergo zo min mogelijk geld
en tijd kost
• Dynamisch: het verloopt zelden lineair, dus flexibiliteit vereist. Soms moet je een fase opnieuw
beginnen, eindigt het niet bij het bereiken van het doel, maar ontstaan er nieuwe doelen waardoor
het hele proces opnieuw wordt gedaan en in sommige gevallen duurt een fase heel lang, in andere
gevallen kan een fase heel kort zijn -> flexibiliteit is afhankelijk van cliënt, setting, vraag en ergo
• Gezamenlijke besluitvorming
, Kennismaking
Inventarisatie
Doelbepaling en plan van aanpak
Uitvoering van plan van aanpak
Evaluatie en nazorg
1.1.1 FASE 1: KENNISMAKING
DE AANVRAAG:
De cliënten met een atypische ontwikkeling en hun systeem worden eigenlijk op verschillende manieren en
om diverse redenen doorverwezen naar een ergotherapeut en vaak zijn het de ouders die aan de alarmbel
trekken of de school of de huisarts, kinderarts of het CLB (zij verwijzen dan door naar ergotherapeut). Je
krijgt dan bij aanmelding/ aanvraag de gegevens van het kind zoals de naam, leeftijd en een korte
omschrijving van het probleem. Je beschikt al snel over informatie zonder dat je de cliënt/ het kind/
jongeren/ ouders gezien hebt maar toch is het ergotherapeutisch handelen dan al begonnen. Op basis van
de aanvraaggegevens ga je jezelf al voorbereiden op de ontmoeting en de volgende stappen in het
ergotherapeutisch handelen
DE ONTMOETING:
Het moment waarop je kennismaakt met de cliënt/ de ouders en belangrijke mantelzorgers en wanneer je
elkaar ontmoet kan je elkaar voorstellen, je kan dan aangeven waarvoor mensen bij jou terecht kunnen en
wat je doet en hoe je werkt en de cliënt en hun systeem gaan zich ook voorstellen en ook al heel kort
schetsen waarom zij bij jou komen. Je kan dan eens aftoetsen of dat het eigenlijk wel klopt of dat die
mensen inderdaad terecht bij jou terecht gekomen zijn. In die kennismakingsfase ga je ook de bereidheid
nagaan
BEREIDHEID:
Je gaat eens polsen in hoeverre ze openstaan voor hulp, is het hun eigen vraag of is het eigenlijk omdat ze
moeten en werden doorverwezen of omdat anderen zeggen dat er een probleem is. Dat kan belangrijk zijn
naar de volgende stappen toe en om een inschatting te maken. Het is soms ook belangrijk om het toe te
lichten dat je ook wel een houding van bereidheid verwacht, bereidheid tot samenwerken en bereidheid tot
verandering
-> deze 3 stappen is heel theoretisch, in de praktijk is het zo dat de context waarin je werkt niet altijd deze 3
stappen exact doorloopt bv. je werkt in een revalidatiecentrum of in een buitengewoon onderwijs dan ben je
niet altijd bij die fysieke ontmoeting betrokken. Je krijgt wel de aanvraaggegevens, je krijgt nadien de intake
gegevens. De ontmoeting gebeurt dan vaak door een intake medeweker of een maatschappelijke werker
die dat deel voor zich neemt
1.1.2 FASE 2: INVENTARISATIE
In deze stap ga je eigenlijk inzoomen op de vragen van de cliënt/ kind/ ouders en de problemen. Je komt
dus eigenlijk terug op wat ze de tijdens de eerste fase (kennismaking) aangegeven hebben, maar hier ga je
er dieper op in. Je wil eigenlijk te weten komen welke zorgen ze hebben, problemen of beperkingen op vlak
van betekenisvol handelen, wat hun wensen, verwachtingen en vragen zijn. Je wil ook weten wat die
vragen of beperkingen/ problemen welke invloed die hebben op de invulling van sociale rollen. Dus je wil
eigenlijk hulpvragen of vraagstukken duidelijker in kaart brengen en je kan daar een aantal hulpmiddelen
voor gebruiken zoals het foto- interview, COSA, COPM -> dat zijn hulpmiddelen of instrumenten (zijn niet
echt meetinstrumenten om een objectief te gaan oordelen of er hier effectief een probleem is, maar wel bij
de cliënt zelf te gaan achterhalen waar dat die problemen heeft en hoe tevreden dat die over zijn eigen
handelen of hoe belangrijk dat die bepaalde activiteiten vindt). Op die manier kan je dus ook prioriteiten
gaan stellen of kan de cliënt ook zijn prioriteiten gaan aangeven (wat vindt die nu heel erg wat die nu niet
kan en waar wil die het eerst aan gaan werken, kan ook voor de ergo belangrijk zijn om later de rest van de
stappen van het methodisch handelen vorm te gaan geven.
2
, Vraaginventarisatie & prioritering:
• Het foto- interview: het kind gaat activiteiten of handelingen gaan scoren op belangrijkheid,
tevredenheid en uitvoering
• COPM: er bestaat ook een versie voor kinderen. Gestructureerd interview die de problemen van het
dagelijks handelen in kaart breng. Het bestaat uit 3 delen: zelfredzaamheid, productiviteit en
ontspanning/ vrije tijd.
✓ Doelgroep: alle doelgroepen en leeftijdscategorieën
✓ Geen normering
✓ Kwalitatief
✓ Scoring: schaal van 1-10 scoren op belangrijkheid en uitvoerbaarheid
✓ Scores tel je op en deel je door aantal problemen
• COSA = zelfevaluatie- instrument (vragenlijst) om mogelijke probleemgebieden in zijn handelen aan
te geven
✓ Vaardigheid scoren en belangrijkheid scoren
✓ Niet leeftijdsgebonden (ideaal tussen 8-13 jaar)
✓ Geen normen
✓ Inventariserend en evaluatief
✓ Afname duur 15-20min
✓ Om samen doelen te formuleren
✓ Nederlands versie beschikbaar
• CAPE = participatie meet van kinderen in 5 verschillende dimensies
✓ Brengt voorkeur voor activiteiten in kaart
✓ Vragenlijst voor ouders en verzorgers of interview kind
✓ Evaluatief, inventariserend
✓ Kinderen en jongeren tussen 6-21 jaar
✓ Afnameduur: 15-20min
✓ Nederlandse versie beschikbaar
✓ Niet normgerefereerd
• PAC = uitbreiding van de CAPE, voegt een 6de dimensie van participatie toe
✓ 10-15 min
✓ Kinderen en jongeren tussen 6-21 jaar
Vraaginventarisatie en
prioritering
Vraaganalyse
Vraagformulering
3