Taalkundige aspecten – Inleiding
Multidisciplinair perspectief: psycholinguïstiek, sociolinguïstiek, corpuslinguïstiek, cognitieve wetenschappen
Verschillende contexten: vergaderingen, getolkte interactie, reclame, jobadvertenties, overheidscommunicatie
Deel 1 – Taal & Cognitie: Sociocognitieve betekenisleer
1. Communicatiemodellen
1.1. Product-driven communicatiemodellen
Taal is een systeem, taalvermogen is aangeboren
Geïnspireerd door idee van Universele Grammatica (Noam Chomsky):
Taal is een systeem van principes die door alle menselijke talen worden gedeeld en als aangeboren worden
beschouwd. We zetten dieptestructuren om in oppervlaktestructuren:
Oppervlaktestructuren - Concrete zin/uitdrukking
Dieptestructuren - Relaties tussen woorden (= aangeboren, universeel vermogen dit te kunnen
genereren)
Eindig aantal mogelijke structuren - Een zin heeft een oppervlaktestructuur (bv. lidwoord + zelfstandig
naamwoord + …), en een beperkt aantal mogelijke dieptestructuren: meerdere interpretaties, bv.
naargelang een persoon onderwerp of lijdend voorwerp is.
Verklaring: poverty of stimulus - De taalkundige input die jonge kinderen ontvangen is op zichzelf onvoldoende
om hun gedetailleerde kennis van hun eerste taal uit te leggen, dus mensen moeten geboren worden met een
aangeboren capaciteit (Chomsky).
John lost his pants – S: sentence, NP: noun phrase (iets/iemand), VP: verb phrase (handeling). Deze
structuur zit in iedere zin (universeel), wat erop wijst dat mensen van bij de geboorte zo zijn
geprogrammeerd.
Taal is een systeem, want je kan het in een boek steken: je kan het vatten.
→ woordenschat + grammatica = taal
Parallel met taal als systeem: klassieke communicatiemodellen (Jakobson; Shannon & Weaver)
Zender en ontvanger werken consecutief: opeenvolgend doen ze elk hun deeltje.
Coderen, overbrengen en decoderen van boodschap: impliceert één-op-één relatie tussen vorm en betekenis
→ Problematisch: ontvanger moet exact dezelfde betekenis aan elke woordconstructie toekennen.
1
,Problemen bij klassieke communicatiemodellen / taal als systeem
Vanuit onomasiologisch perspectief (naamgevingsperspectief) – Er bestaan veel mogelijke benamingen voor
één object. Dit bemoeilijkt het decoderen: je moet alle benamingen kennen en op dezelfde manier decoderen.
→ kat: poes, kitten
→ pen: stylo, balpen, bic
Vanuit semasiologisch perspectief (betekenisperspectief) – Eén woord kan veel betekenissen hebben in
verschillende contexten, ook betekenissen die je niet in een woordenboek zal aantreffen.
→ In het station wordt afgeroepen dat de trein wordt afgelast. Iemand zegt ‘ja’. Dit kan een andere
betekenis hebben dan in het woordenboek staat, ja kan zelfs nee betekenen.
Wat met niet-correctheid? – Poverty of stimulus argument kan ook tégen product-driven modellen gekeerd
worden: kinderen worden blootgesteld aan taalfouten van anderen, wat niet valt te rijmen met een één-op-één
relatie tussen vorm en betekenis.
→ ’t Was pecies da’k in ne spiegel zag, en men dochter ja een vamp he joh, trekt oep’r moeder he
Wat met idiomen? – Bepaalde betekenis in een constructie, dus niet slechts in de optelsom van diepte- en
oppervlaktestructuren: het kan veel subtieler. Het gaat om lexicale of grammaticale eigenaardigheden.
→ Dat is een schat van een kind
→ Wat een reus van een vent
→ Hij speelde een dijk van een wedstrijd
→ [Det - N1 - van - (een) N2]
→ N2 die kenmerkende eigenschappen vertoont van N1
Dus: je verliest die één-op-één relatie door variatie: verschillende woordkeuzes, betekenissen, eigenaardige
constructies, etc.
1.2. Process-driven communicatiemodellen
Taal als gecoördineerde actie
Taal is een gecoördineerde actie, geen systeem.
Geïnspireerd door notie van ‘joint action’ (Clark) – Je wil iets doen/bereiken, en daarbij betrek je anderen. Clark
vergelijkt dit met een tango dansen of een sofa verplaatsen: tijdens die interactie moet je non-stop rekening
houden met elkaar, op elkaar inspelen. Wat doet de andere? Wat gaat hij doen?
Betekenis is emergent
Betekenis verschijnt/ontstaat ter plekke: kleeft niet zomaar vast aan de talige vorm, maar hangt af van de
context:
“Lekker chillen met mijn bitch” – Scheldwoord in het systeemmodel, maar vrienden kunnen dit juist als ludiek
koosnaampje gebruiken: het ontstaat dus ter plekke in de context.
Handen schudden – Non-verbaal talig gedrag met verschillende betekenissen: voor de ene is het een teken van
beleefdheid, voor de andere juist van onbeleefdheid. Het is wat je er zelf van vindt, het hangt af van culturele
factoren. Dit kan tot opschudding leiden.
Gewenste onbeleefdheid – Vrouwen nafluiten wordt door vrouwen als onbeleefd ervaren, maar in de
bouwsector worden nieuwelingen aanschouwd als onaangepast wanneer ze dit niet doen.
2
,Betekenis is multimodaal
Betekenis vloeit voort uit een combinatie van verbale en non-verbale communicatie (toon, houding,
gezichtsuitdrukking): kan consistent of inconsistent zijn.
Voorbeeld – “Volg mij maar” kan onbeleefd overkomen, maar evengoed beleefd wanneer dit gepaard gaat met
een glimlach en een vriendelijke toon. “Zou u mij alstublieft willen volgen” lijkt op het eerste zicht een beleefd
verzoek, maar wordt onbeleefd in combinatie met een franke toon. Dus: afhankelijk van non-verbale cues
bepalen we welke van deze uitspraken (on)beleefd zijn.
2. Gedragsmodellen: thinking fast & slow
Model van Kahneman
Volgens Daniel Kahneman heeft ons brein twee modus operandi die ons handelen bepalen:
Thinking fast / System 1 / Autopiloot Thinking slow / System 2 / Piloot
Emotioneel Rationeel
Onbewust, dus snel Bewust, dus traag: moet geactiveerd
Altijd aan het werk, vergt minder moeite worden
Bewust gedrag wordt onbewust wanneer Kost meer bandbreedte, je kan geen
we het geoefend hebben. dingen tegelijkertijd doen
Je zou denken dat mensen rationele wezens zijn, maar dat is niet zo: onze piloot staat zelden aan. We moeten
snelle beslissingen maken, we zijn zo geprogrammeerd. We kunnen niet over alles nadenken, er komt veel te
veel op ons af. Door onbewust informatie te verwerken, behouden we ruimte om andere dingen te doen. Maar
ook heel belangrijke beslissingen worden vaak door de autopiloot gemaakt: geen inspanning doen is verleidelijk.
Door onbewust informatie te verwerken, behouden we ruimte om andere dingen te doen.
Voorbeeld - De lijnstukken zijn allebei even lang. Toch hebben we de neiging om het onderste als
korter te zien. We moeten meer moeite doen, meer bewust de beelden verwerken om tot de juiste
oplossing te komen.
Voorbeeld – “Een baseball bat en een bal kosten samen €1,10. De baseball bat is €1 duurder dan de bal. Wat is
de prijs van de bal?” Je zal geneigd zijn om ‘10 cent’ te zeggen, maar dit is fout. Wanneer je rationeel nadenkt,
hetgeen meer tijd en moeite vergt, besef je pas dat €1,05 + €0,05 = €1,10.
Voorbeeld - De Stroop-test: (mis)match tussen ‘kleur’ en ‘woord v.e. kleur’, maakt dat we de test met/zonder
veel tijd/inspanning kunnen doorstaan. Het is bv. zeer moeilijk om kleuren te benoemen als er andere kleuren
geschreven staan.
Model van Kahneman vs. Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo)
Snel = perifeer; traag = centraal
Verschil: Kahneman legt nadruk op belang van autopiloot, terwijl het ELM hier minder op focust
3. Van aandacht naar betekenis
3.1. Aandacht
Aandacht = beperkt, selectief en verdeeld (cf. Monkey business illusion)
Onze cognitieve bandbreedte is beperkt: je kan maar een beperkt iets doen met je system 2 (piloot). Daarom
springen we selectief om met onze aandacht: we bepalen zelf waar we op letten, en hoe we die aandacht
verdelen.
3
, Attentief vs. pre-attentief
Pre-attentief = extreem onbewuste accumulatie van informatie uit de omgeving:
Bij subliminale boodschappen is de blootstelling zodanig beperkt dat je er nauwelijks aandacht voor kan hebben
(bv. verborgen, zeer kort verwerkbaar, etc.). De bedoeling is dat mensen dit onbewust verwerken, om hun
gedrag onbewust te beïnvloeden.
Werkt dit? Is dit voldoende als stimulus?
Onderzoek – Effecten van pre-attentieve priming (Gonnissen, 2012):
Studie 1 – Twee groepen mensen kregen kaartjes met woorden die ze in alfabetische volgorde moesten schikken.
In een groep hadden de woorden te maken met ouderen, in de andere groep met jongeren. Nadat ze deze
kaartjes in alfabetische volgorde hadden geschikt, hebben de onderzoekers gemeten hoe lang het duurde voor
de mensen de daaropvolgende vragenlijst hadden ingevuld. Mensen die de ‘oudere’ kaartjes hadden
gerangschikt, waren significant trager. De woorden hadden hun gedrag dus geprimed: ze waren meer geneigd
om gedrag overeenkomstig met de stimulus ‘ouderdom’ te stellen.
Studie 2.1 – Mensen werden blootgesteld aan een prime van een afbeelding/logo. Ze moesten op een knop
drukken van zodra er een bestaand woord op hun scherm kwam, bv. ‘McDonalds’, en hun reactietijd werd
gemeten.
→ Verschil qua snelheid: related conditie was sneller. De efficiëntiewinst was klein, het is een
verwaarloosbaar resultaat.
→ Er was geen verschil qua accuraatheid: gemiddeld aantal fouten was gelijk.
→ Non-brand: idem (bv. foto vogel en woord vogel)
Studie 2.2 – Zelfde experiment, op één ding na: prime = woord
Alleen effect voor brands: zowel voor snelheid als accuraatheid.
Conclusie: pre-attentieve aandacht
Effect ‘bewezen’ in het lab, maar ook daarbuiten? - Een subliminale boodschap kan een heel klein effect
veroorzaken, maar voor echte gedragsverandering bestaat geen overtuigend bewijs.
Zelfs binnen het lab gecontesteerd (Vicary) - Frauduleuze studie met opvallende resultaten: door het
subliminaal primen van ‘eat popcorn’ of ‘coca-cola’ tijdens de film, zou de verkoop van deze producten hoger
liggen tijdens de pauze. Achteraf bleek dat alles verzonnen was, maar op dat moment was er al veel verder
onderzoek naar gedaan.
Effect potentieel gebaseerd op mere exposure effect – Loutere blootstelling kan een effect hebben op attitude:
hoe vaker je iets ziet, hoe leuker je het vindt.
3.2. Perceptie
Perceptie = perceptuele organisatie
De eerste categorisatie van wat iets is, stimuli een plaats geven
Stimuli worden niet waargenomen in isolatie
Interpretatie t.o.v. context en kennis (bv. herkennen dat iets reclame, een factuur, wel/niet
betrouwbaar, enz. is)
Vormen van betekenisvol geheel
4