Strategie
LES 1
2.1 BASISBEGRIPPEN
- Boodschap:
Zakelijk aspect: feiten, informatie uit de boodschap
Expressief aspect: gevoel, emotie die de zender via de boodschap uit
Relationeel aspect: verhouding zender en ontvanger
Appellerend aspect: beroep op de ontvanger om iets te doen
- Encoderen: het omzetten van gedachten in woorden en beelden door de zender
- Decoderen: het omzetten van een boodschap in gedachten door de ontvanger
- Feedback: de reactie van de ontvanger
- Terugkoppeling: de zender reageert op de feedback
- Ruis: factoren die het communicatieproces verstoren
Interne ruis: door factoren binnen het directe communicatieproces.
Bv jongen slist en mensen verstaan hem niet goed
Externe ruis: door factoren binnen het directe communicatieproces.
Bv harde muziek op een festival maakt gesprek moeilijk
- Redundantie: overtollige informatie
- Referentiekader: geheel van gewoonten, regels, ervaringen, normen en waarden
waarop de ontvanger zijn denken en handelen baseert.
- Context: een boodschap is ingebed in een maatschappelijke of culturele context. Wat
jij op een bepaald moment in een specifieke situatie zegt, kan een andere helemaal
anders opvatten.
- Metacommunicatie: communicatie over communicatie.
Bv ‘die tekst van jou heeft een rommelige structuur’
Het klassiek model is beperkt:
- Ontvanger is nooit passief: ZBMO-model (zender, boodschap, medium,
ontvangersmodel) heeft ontvanger passieve rol, dit klopt niet. Ontvanger heeft
persoonlijke selectie en verwerking en dus ook een eigen interpretatie.
, - De macht verschuift naar de ontvanger: vroeger onvrijwillig reclame zien, nu bepaalt
ontvanger wat hij/zij ziet (door bv ad-blockers).
Definitie communicatie:
Communicatie is een proces van tweerichtingsverkeer waarbij de interactie essentieel is.
- MEDIA= middel voor de zender om de ontvanger te bereiken.
-> massamedia: grote groepen mensen bv televisie, radio, billboards
-> interpersoonlijk: face-to-face, chat, e-mail
-> sociale media: zowel massa als interpersoonlijk
2.2 SOORTEN COMMUNICATIE
- Verbale communicatie: zender gebruikt zowel gesproken als geschreven taal
- Non-verbale communicatie: alle niet-talige vormen van communicatie -> Je blik, geur, stem,
gebaren, etc. ‘Je krijgt nooit een tweede kans om een eerste indruk te maken’.
2.3 COMMUNICATIETHEORIEËN
1) Stimulus-responstheorie (injectienaaldtheorie)
(Begin 20ste eeuw) Mensen accepteren klakkeloos wat de zender hen voorschotelt. Massa
werd gezien als passief en kritiekloos.
2) Two step flowtheorie
Beperkt aantal opinieleiders of influencers worden beïnvloed, zo zullen zij de massa
beïnvloeden.
3) Uses and gratificationtheorie
(Jaren 70) Legt de nadruk op de actieve rol van de ontvanger. De ontvanger maakt zelf
keuzes met hoe hij met media omgaat en heeft zijn eigen behoeftes.
4) Agendasetting
Massamedia bepalen niet wát we denken, wel waaróver we denken.
FRAMING: verzwijgen of minder aandacht geven aan iets anders
LABELING: Techniek waarbij media een naam geven aan iets die meteen positief of negatief
gevoel uitlokt
5) Netwerkmodellen
Netwerk van mensen die meningen en ervaringen delen met elkaar, interesses delen, advies
vragen. Sinds de komst van het internet is iedereen zender en ontvanger.
,2.4 COMMUNICATIEMODALITEITEN
Een communicatiemodaliteit is een communicatiewijze die zich onderscheidt van andere
vormen van communicatie.
- Voorlichting:
Bewust gegeven hulp bij menings- en besluitvorming door middel van communicatie. Belang
ontvanger voorop bv patiëntenvoorlichting in ziekenhuis.
- Public Relations
Het stelselmatig bevorderen van wederzijds begrip tussen een organisatie en haar
publieksgroepen. Er is tweerichtingsverkeer tussen organisatie en haar publieksgroepen,
organisatie spreekt en luistert, dient om de reputatie van het merk te versterken
- Reclame:
Overtuigende informatie over merken of organisaties waarbij meestal gebruik wordt
gemaakt van betaalde ruimte in de media. Doel is het opbouwen van een sterk merk en het
stimuleren van verkoop.
- Propaganda:
Gericht op anderen overtuigen van ideeën. Vaak politiek of religieus. Vaak de overdrijving en
de leugen.
15.1 MEDIALANDSCHAP
- Owned media:
Organisatie heeft media volledig in eigen beheer, bepaalt wat en hoe er gecommuniceerd
wordt.
DOELGROEP: vooral klanten die de kanalen van het bedrijf al kennen.
Bv. eigen website, eigen sociale media, eigen apps, eigen nieuwsbrieven
Kenmerken:
Hoge controle over de boodschap
Matige betrokkenheid van het publiek
Middelhoge kosten
, - Paid media:
Organisatie betaalt geld aan massamedia of sociale media om over het bedrijf te
communiceren
DOELGROEP: de massa, het brede publiek
Bv. Advertenties in een magazine, reclame op tv, Facebook advertenties, sponsored posts op
Instagram
Kenmerken:
Hoge controle over de boodschap
Lage tot matige betrokkenheid van het publiek
Hoge kosten
- Earned media:
Organisaties krijgen free publicity, gratis aandacht van bloggers, journalisten,
socialemediagebruikers omdat die tevreden zijn, je merk kwaliteit vinden
DOELGROEP: fans en potentiële klanten
Bv. Reviews, mouth-to-mouth, comments en shares, artikels in de krant (GEEN advertenties)
Kenmerken
Lage tot matige betrokkenheid over de boodschap
Hoge betrokkenheid van het publiek
Lage kosten
Paid media dient vaak om mensen naar de owned media te krijgen. Owned media kan
earned worden en omgekeerd.
Crossmediaal: Alle soorten verschillende media inzetten om de doelgroepen zoveel mogelijk
te bereiken met één concept.
OPGEPAST! RECLAME
- Het woord reclame mag je énkel gebruiken als het gaat om paid media.
- Dit kost studenten altijd punten op examens.
- Wanneer de krant of iemand anders over je organisatie schrijft zonder betaald te
worden, spreek je van earned media of free publicity.