De Kam, Overheidsfinanciën ............................................................................................................................ 1
H1: Overheidsfinanciën ....................................................................................................................................... 1
H2: Publieke sector ............................................................................................................................................. 5
H3: Overheidssaldo en overheidsschuld.............................................................................................................. 9
H4: Politieke besluitvorming ............................................................................................................................. 12
H5: Naar rationeler besluitvorming .................................................................................................................. 15
H6: De begroting ............................................................................................................................................... 18
H7: Normen voor de overheidsfinanciën........................................................................................................... 24
H9: Gezondsheidszorg....................................................................................................................................... 26
H10: Belastingstelsel ......................................................................................................................................... 39
H11: Belastingbeleid ......................................................................................................................................... 44
H13: Decentrale overheden .............................................................................................................................. 57
H14: Europese unie ........................................................................................................................................... 62
H1: OVERHEIDSFINANCIËN
De hoofdreden dat de overheid zich zoveel met de economie bemoeit is dat het prijsmechanisme lang
niet altijd maatschappelijk optimale uitkomsten levert. De overheid heeft 3 functies:
- Stabilisatiefunctie: De overheid kan proberen schommelingen in de conjunctuur te dempen.
- Allocatiefunctie: Bepaalde goederen worden zonder overheidsingrijpen niet geproduceerd,
terwijl daar wel behoefte aan is. Alleen de overheid kan in de behoefte aan zulke collectievere
goederen voorzien (bijvoorbeeld defensie).
- Verdelingsfunctie: Een onbelemmerde werking van het prijsmechanisme leidt tot een scheve
verdeling van inkomens en vermogens. De overheid kan inkomens- en vermogensongelijkheid
via regels, belastingen en uitkeringen kleiner maken.
Twee soorten koopkracht: Amerikanen houden netto meer inkomen over om te besteden.
Echter wil dit niet zeggen dat zij meer koopkracht hebben dan Nederlanders, omdat
Amerikanen meer geld van hun inkomen kwijt zijn aan bijvoorbeeld verzekeringen of studie,
die in Nederland collectief geregeld zijn.
Kenmerkend voor de overheid is haar bevoegdheid dwingend bijdragen van gezinnen en bedrijven te
vorderen. De hoogte van die bijdragen staat los van het profijt dat particuliere huishoudens van
overheidsvoorzieningen hebben.
In een democratie beslissen gekozen volksvertegenwoordigers welke tekortkomingen van het
prijsmechanisme zij willen corrigeren. De beslissingsmacht over uitgaven en bestedingen ligt
,uiteindelijk bij volksvertegenwoordiging. Overheidsingrijpen kan fout gaat. Bijvoorbeeld dat bedrijven
verplaatsen naar andere landen.
Budgetmechanisme: Het besluitvormingsproces waarbij wordt vastgesteld welke taken de
overheid zal uitvoeren en hoeveel daarvoor mag worden uitgegeven. Tevens beslissen
volksvertegenwoordigers hoe goedgekeurde uitgaven zullen worden gefinancierd: uit
belastingen, via andere inkomsten van de overheid of door leningen aan te gaan.
Publieke sector: De publieke sector van de economie omvat meer dan alleen het Rijk en de
lagere overheden. Bij een ruime definitie omvat hij alle instanties waarvan de activiteit
grotendeels worden gefinancierd uit de opbrengst van belastingen en sociale premies
(collectief). Voorbeelden zijn ministeries, gemeenten, organisaties die de wettelijke sociale
verzekeringen uitvoeren, onderwijsinstellingen en ziekenhuizen. Collectieve uitgavenquote:
De omvang van de publieke sector berekend: de uitgaven van alle instellingen uit de sector
gedeeld door het bbp.
Quartaire sector: Omvat de publieke sector plus particuliere instellingen die noch collectief
noch uit marktprijzen worden betaald, zoals kerken, vakbonden en verenigingen.
Marktsector: ondernemingen financieren hun productieve activiteiten uit marktprijzen.
Bruto binnenlands product (bbp): Het CBS becijfert het bbp door alle bij de productie binnen
de landsgrenzen ‘toegevoegde waarde’ samen te stellen. Het gaat om de waarde die
bedrijven en de overheid toevoegen aan wat andere producten al hebben voortgebracht. Om
de door een producent toegevoegde waarde te becijferen, worden zijn eigen verkopen
verminderd met wat hij van andere producenten heeft ingekocht. De afzetwaarde van de
overheid wordt gelijkgesteld aan de salarissom van ambtenaren. Sociale uitkeringen en
pensioenuitkeringen vormen geen onderdeel van het bbp. Mensen met een uitkering en
gepensioneerden dragen immers niet langer bij aan de binnenlandse productie.
Drie functies overheidsingrijpen
Allemaal van toepassing op individuele goederen → Dus het probleem van individuele goederen
hieronder. Het probleem van collectieve goederen is free riders → Crowding out
Stabilisatiefunctie
Perioden waarin de economie op volle toeren draait (hoogconjunctuur) worden afgewisseld door
perioden waarin de bestedingen het tijdelijk laten afweten (laagconjunctuur). De stabilisatiefunctie
houdt in dat de overheid probeert deze schommelingen in het niveau van de economische
bedrijvigheid te dempen. Om dat doel te bereiken kan de overheid via aanpassing van haar uitgaven
en belastingmaatregelen anticyclisch begrotingsbeleid voeren. In Nederland heeft het
begrotingsbeleid de conjunctuurbeweging regelmatig versterkt, de overheid voerde dan procyclisch
beleid. Indien de economie in twee opeenvolgende kwartalen krimpt, dan is er sprake van een
recessie.
Een indicator voor de stand van de conjunctuur is de output gap. De output gap is de kloof
(procenten) tussen de feitelijke omvang van het bbp en het structurele bbp. Het structurele bbp is de
omvang van de economie waarbij zowel de bezettingsgraad van de productiecapaciteit als het
werkloosheidspercentage gelijk zijn aan hun evenwichtswaarden.
- Een negatieve output gap betekent doorgaans dat de bezettingsgraad van de
productiecapaciteit lager is dan de evenwichtswaarde. De evenwichtswaarde van de
, werkloosheid staat bekend als de structurele werkloosheid. Al zijn er vacatures, deze mensen
gaan niet aan het werk.
- Een positieve output gap wijst meestal op een hogere dan normale bezettingsgraad en een
werkloosheid die tijdelijk kleiner is dan de structurele werkloosheid. Werkgevers zitten te
springen om personeel, ze bieden tijdelijk extra loon en nemen op een tijdelijk contract ook
mensen aan die ze normaal niet zouden inhuren.
De conjunctuurcyclus ontstaat doordat de vraag naar goederen en diensten afwisselend harder en
minder hard groeit dan strookt met een productiegroei die past bij aanhoudend evenwicht op
markten voor goederen en arbeid. In een situatie van laagconjunctuur kan de overheid haar uitgaven
verhogen, dit leidt wel tot een verslechterd overheidssaldo. Het bezuinigen bij hoogconjunctuur leidt
tot een verbeterd overheidssaldo.
Twee soorten werkloosheid: de omvang van de structurele werkloosheid hangt onder andere
af van het inkomensverlies dat mensen lijden wanneer ze hun baan kwijtraken. Royale
uitkeringen kunnen voor een hogere structurele werkloosheid zorgen. Momenteel is de
structurele werkloosheid 4%.
Actief begrotingsbeleid van de overheid werkt niet altijd zoals het zou moeten. Maatregelen worden
bijvoorbeeld te laat effectief. Daarnaast leert het verleden dat de overheidsfinanciën bij actief
begrotingsbeleid kunnen ontsporen door het gedrag van politici. Zij zijn vooral geïnteresseerd in het
houden van kiezers, waardoor verhoging van overheidsuitgaven en verlagen van belastingdruk
belangrijk is.
Gezien deze bezwaren tonen veel economen zich geen voorstander van discretionaire maatregelen
om de economische bedrijvigheid bij te sturen. Behalve bij een crisis, dient de overheid te vertrouwen
op de werking van automatische stabilisatoren.
De overheid is niet alleen bij het conjunctuurbeleid. De centrale bank beschikt over instrumenten om
de lange en korte rente te beïnvloeden. Is de rente laag, lenen mensen makkelijker en wordt
investeren aantrekkelijker. Het inzicht is gegroeid dat gerichte maatregelen de vraag kunnen
stimuleren in een situatie waarin de gereedschapskist van de centrale bank opraakt. In meer normale
tijden zouden monetaire beleid en werking van de automatische stabilisatoren voldoende moeten zijn
om de stabilisatiefunctie waar te maken.
Allocatiefunctie
De allocatiefunctie houdt in dat de overheid maatregelen neemt met gevolgen voor de samenstelling
van de nationale productie en de manier waarop die tot stand komt. Zonder overheidsingrijpen
regeert op markten het prijsmechanisme. Koopkrachtige vraag en aanbod bepalen samen wat, hoe,
hoeveel en voor wie wordt geproduceerd.
In een ideale markteconomie leidt het prijsmechanisme tot een Pareto-efficiëntie allocatie van
productiemiddelen. Bij Pareto-efficiëntie kan niemand erop vooruitgaat zonder dat iemand er op
achteruit gaat: Pareto-optimum. In een ideale markteconomie komt dit optimum vanzelf tot stand.
Echter is dit in de praktijk niet het geval door marktimperfecties zoals:
- Collectieve goederen worden niet geproduceerd.
• Zuiver-collectieve goederen: Goederen die niet worden geproduceerd tenzij de overheid
het organiseert. Twee eigenschappen: non-exclusiviteit (het is onmogelijk on individuen
uit te sluiten voor gebruik) en non-rivaliteit (het profijt van de een gaat niet ten koste van
profijt van de ander). Voorbeelden: defensie, dijken, straatverlichting, zuivere lucht.
• Individuele goederen: Rivaliserend en exclusief. Als ik de appel eet, kan jij hem niet meer
eten. En je kan de appel alleen krijgen als je ervoor betaald.
, • Gemengde goederen: Soms zitten aan individuele goederen collectieve kanten.
Bijvoorbeeld de afsluitdijk: Als waterkering is dit een non-exclusief goed (zuiver collectief),
als wegverbinding is de afsluitdijk exclusief als er tol gevraagd wordt.
- Marktmacht: Om een Pareto-optimum te kunnen leveren, kunnen producten niet over
marktmacht beschikken, want dan kunnen zij de prijs vragen die zij willen. Zoals een
monopolist zou doen. De prijzen die een monopolist zet hebben een ongunstige invloed op de
welvaart want de extra welvaart die producenten door monopolyprijzen hebben, is kleiner
dan het welvaartsverlies dat consumenten daardoor lijden.
- Asymmetrische informatie: Vaak is de ene partij beter geïnformeerd dan de andere. Door deze
informatie asymmetrie kan de overheid optreden om schade bij de minst-geïnformeerde
partij te verminderen. Een maatregel die de overheid heeft genomen is bijvoorbeeld een
houdbaarheidsdatum op voedingsmiddelen.
- Onevenredig hoge kosten: Soms gaat de levering van goederen en diensten via het
prijsmechanisme gepaard met onevenredig hoge kosten, bijvoorbeeld het gebruik van de weg,
Tolheffing voor alle weggebruikers zou leiden tot te hoge inningskosten door bijv. veel
zijstraten. Daarom wordt dit collectief bekostigd.
- Externe effecten: Bij een extern effect brengt de consumptie of de productie van de een
kosten of baten voor anderen mee. Zoals onderwijs. Scholing heeft niet alleen voordelen voor
het individu zelf, maar ook voor anderen. Moderne samenlevingen kunnen niet functioneren
zonder dat de bevolking kan lezen, schrijven en rekenen. Een negatief extern effect is vaak
vervuiling van het milieu. De vervuiling wordt niet meegerekend in de marktprijs. De overheid
kan hier bijsturen door heffingen op te leggen. Optreden overheid:
• Subsidies: Goederen met positieve externe effecten worden gesubsidieerd.
• Heffing: Bij negatieve externe effecten worden er heffingen opgelegd aan het goed. Het
gebruik zal worden afgeremd.
• Voorlichting: Bijv. door te waarschuwen voor lange files.
• Verbod: Bijv. alleen de weg openstellen voor auto’s die aan milieueisen voldoen.
- Schaalvoordelen: Productie van bijvoorbeeld elektriciteit en spoorwegen kunnen zinvol alleen
plaatsvinden in grote eenheden. De voortbrenging van deze goederen vergt veel
investeringen. In zulke gevallen kan de overheid een lokaal, regionaal of nationaal monopolie
scheppen. De overheid geeft dan via een concessie aan een onderneming het recht exclusief
de productie te verzorgen.
- Tekortkomingen van de verzekeringsmarkt: Sommige risico’s zijn onverzekerbaar, zoals
oorlogsschade. De overheid heeft ingegrepen. De WW verplicht alle werkgevers om voor hun
werknemerspremie voor de collectief georganiseerde werkloosheidsverzekering te betalen.
Daarnaast doen verzekeraars vaak aan risicoselectie. Dit is daarom verboden door de
overheid.
Elk van deze vormen kan een argumenten zijn voor overheidsoptreden. De overheid kan proberen het
prijsmechanisme te beïnvloeden door haar uitgaven- en inkomstenbeleid, door regels, door garanties
of door voorlichting.
Verdelingsfunctie
De verdelingsfunctie houdt in dat de overheid invloed wil uitoefenen op de verdeling van inkomens en
vermogens. Een voorbeeld is de inkomstenbelasting. Afgezien van sociale uitkeringen en progressieve
belastingen beschikt de overheid over andere instrumenten. Een voorbeeld zijn gesubsidieerde
goederen die de overheid zonder eigen bijdrage (basisonderwijs) of beneden de kostprijs (openbaar
vervoer) beschikbaar maakt. Alle gebruikers, arm en rijk, hebben hiervan grote voordelen.
Andere voorbeelden:
- Wettelijk minimumloon
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper annikavdermaarel. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.