Samenvatting van alle problemen (1-8) die behandeld zijn tijdens de onderwijsgroepen. Het is zowel voor de studie rechtsgeleerdheid als voor de studie fiscaal recht.
Ik weet niet precies welke hoofdstukken. de hoofdstukken die van belang waren voor het beantwoorden
14 januari 2021
32
2019/2020
Samenvatting
Onderwerpen
belasting
inkomstenbelasting
directe belasting
indirecte belasting
voorheffing
inhoudingsplichtige
belastingplichtige
heffingskorting
aangiftebelasting
aanslagbelasting
awr
loonbelasting
box 1
box 2
b
Gekoppeld boek
Titel boek:
Auteur(s):
Uitgave:
ISBN:
Druk:
Meer samenvattingen voor studieboek
IBH samenvatting
IBH samenvatting
College en samenvatting Inleiding belastingheffing algemeen
Alles voor dit studieboek (24)
Geschreven voor
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Rechtsgeleerdheid
Inleiding Fiscaal Recht
Alle documenten voor dit vak (75)
Verkoper
Volgen
AnneKerklaan
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Probleem 1
De overheid heeft geld nodig om de collectieve uitgaven te bekostigen. De belangrijkste bron van
overheidsinkomsten wordt gevormd door de belastingen. Belastingen zijn gedwongen financiële bijdragen van
burgers en bedrijven aan de overheid zonder individuele tegenprestatie die geheven worden volgens
democratisch tot stand gekomen regels (materiële definitie). Belasting is elke heffing die door de wet zo wordt
genoemd (formele definitie). Bij collectieve uitgaven kan niemand uitgesloten worden, ook niet als hij geen
bijdrage heeft geleverd of de collectiviteit enorme schade berokkend heeft (free-riders).
De overheid kan beleid voeren door middel van rechtstreekse financiering van haar taken uit de
belastingopbrengst ® financierings- of budgettaire functie. De overheid kan de belastingheffing ook proberen
te gebruiken om beleid te voeren, in plaats van de financieren ® instrumentele functie.
Directe belastingen zijn belastingen op inkomen, winst en vermogen. Indirecte belastingen zijn belastingen op
verbruik.
Een belasting is te ontleden in de formule: grondslag x tarief = belastingschuld. De grondslag is datgene wat
de wetgever wilt belasten, die moet in een getal worden uitgedrukt.
Met het onderscheid tussen het object van de heffing (het belastbare feit) en het subject van de heffing (de
belastingplichtige) correspondeert het onderscheid tussen objectieve belastingplicht en subjectieve
belastingplicht. Objectieve belastingplicht betekent dat zich daadwerkelijk een belastbaar feit heeft
voorgedaan, subjectieve belastingplicht betekent niet meer dan onderworpenheid in beginsel. Een belasting
wordt subjectief of objectief genoemd, afhankelijk van de vraag of de persoon van de belastingplichtige of het
object van de heffing vooropstaat. Een belasting is persoonlijk als rekening wordt gehouden met persoonlijke
omstandigheden en draagkracht. Zo niet, dan is de belasting zakelijk. Objectieve belastingen zijn meestal
zakelijk en subjectieve belastingen meestal persoonlijk.
Heffing is het proces van de juiste vaststelling van de belastingschuld zoals die uit de wet en de feiten
voortvloeit en de aanwijzingen van de belastingplichtige. Zodra het op betalen aankomt, heeft de wetgever het
niet meer over heffen, maar over invorderen.
De leidende uitgangspunten bij de verdeling van de belastingdruk zijn economische efficiency (de
belastingheffing moet welvaart en welzijn bevorderen en niet hinderen), rechtvaardigheid en draagkracht (men
moet het geld halen waar het geld zit en iedereen moet in redelijkheid naar vermogen meebetalen), consumptie
(men moet het geld halen waar het besteed wordt), profijt (degene die van bepaalde overheidsvoorzieningen
structureel meer dan gemiddeld profiteren, moeten daar ook meer dan gemiddeld aan bijdragen), compensatie
van hinder en maatschappelijke schade, misbruik van overheidsgarantie (moral hazard) en uitvoerbaarheid
(doelmatigheid).
Materieel belastingrecht: heffingswetten, de wetten die bepalen wie voor wat en voor hoeveel belast worden
aangewezen. Formeel belastingrecht: algemene wetten, de wetten die voor alle belastingen algemene
heffingsregels, controleregels, sanctieregels, invorderingsregels en rechtsbeschermingsregels geven.
1. Wat betekenen de begrippen voorheffing, inhoudingsplichtige, belastingplichtige en
heffingskorting?
Voorheffing is geheven bedragen vooruitlopend op de aanslag van de belasting, die uiteindelijk verrekend
kunnen worden met de verschuldigde belasting.
Inhoudingsplichtige zijn rechtssubjecten die belasting innen voor anderen die belasting verschuldigd zijn (art. 6
LB). Van belang voor art. 27 lid 1 jo. lid 2 LB en administratieve verplichtingen.
Belastingplichtige is degene op wie de belastingplicht drukt. Art. 1.1 jo. 2.1 lid 1 sub a of b IB jo. art. 4 AWR.
Heffingskorting zijn kortingen die de belastingdruk voor de burger verlicht.
2. Wat is het verschil tussen een aangiftebelasting en een aanslagbelasting?
,De Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) onderscheidt twee hoofdmethoden van heffing: heffing bij
wege van aanslag (aanslagbelastingen) en heffing bij wege van voldoening of afdracht op aangifte
(aangiftebelastingen).
Hoofdstuk III AWR: Heffing van belasting bij wege van aanslag
Bij aanslagbelastingen wordt de materiële belastingschuld door de inspecteur geformaliseerd door middel van
een aanslag. Art. 11 AWR bevat de kern. De aangifte wordt aangemerkt als een hulpmiddel voor de inspecteur
(de Belastingdienst) bij de vaststelling van de aanslag. Ambtshalve aanslag (lid 2) houdt in dat er geen
aangifte nodig is. Een te laat opgelegde aanslag is vernietigbaar, niet nietig. De belastingplichtige zal tijdig
bezwaar moeten maken tegen een te laten aanslag om de nietigheid in te roepen.
Gedurende het lopende belastingjaar kunnen geschatte voorlopige aanslagen worden opgelegd (art. 13 AWR).
Pas as you go-principe ® belasting betalen zo veel mogelijk tegelijkertijd met het ontvangen van inkomsten.
Voorlopige aanslagen en voorheffingen worden verrekend met de aanslag (art. 15 AWR).
Als de inspecteur een aanslag heeft opgelegd, is het mogelijk dat hij nadien tot de conclusie komt dat in de
aanslag een te laag bedrag is vastgesteld. Onder bepaalde omstandigheden kan de inspecteur een
navorderingsaanslag opleggen (art. 16 AWR). Er moet sprake zijn van een nieuw feit. Als aan de
onderzoeksplicht niet is voldaan, is er geen nieuw feit (ambtelijk verzuim). Zelf gemaakt rekenfouten en
dergelijke worden de inspecteur toegerekend, met begrenzing in duidelijk kenbare fouten (lid 2 sub c).
Hoofdstuk IV AWR: Heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte
Aangiften en belasting gaan samen. Ofwel de belastingplichtige doet zelf aangifte en voldoet de door hemzelf
als verschuldigd berekende belasting, ofwel de inhoudingsplichtige draagt een bedrag af op aangifte ter
delging van de door hem berekende materiële belastingschuld van de belastingplichtige. Als blijkt dat er te
weinig belasting is betaald, kan in beginsel een naheffingsaanslag worden opgelegd (art. 20 AWR).
De materiële belastingschuld is de belastingschuld die voortvloeit uit de belastingwetten: de door de
belastingplichtige berekende verschuldigde belasting. De formele belastingschuld is een formalisering van de
materiële belastingschuld: de belasting is op dat moment afdwingbaar geworden. Bij afdracht op aangifte is
geen onderscheid tussen deze twee, omdat er geen tussenkomst is van een inspecteur.
3. Wat is het object, subject en het tarief van de inkomstenbelasting en de loonbelasting en wat is
de verhouding tussen deze twee heffingen?
Wet IB 2001 is een materiële heffingswet en wordt gekenmerkt door het boxenstelsel.
Subject
De belastingplichtige zijn natuurlijke personen (art. 2.1 IB).
a. Wonen is een open norm (art. 4 AWR), waar het vooral gaat om de werkelijke en feitelijke situatie. Als
iemand in werkelijkheid zijn middelpunt van levensbelangen in Nederland heeft, is hij hier woonachtig.
Woonplaatsficties ® art. 2.2 IB.
b. Er gelden regels ter voorkoming van dubbele belasting.
In beginsel is iedere belastingplichtige individueel belastingplichtig voor al zijn inkomensbestanddelen, tenzij
minderjarige kinderen en in bepaalde gevallen fiscale partners.
Inkomsten van minderjarige kinderen ® art. 2.15 IB.
Voor een aantal regelingen in de Wet IB is het van belang of men fiscaal partner is. Hoofdregel voor
kwalificatie als fiscaal partner is opgenomen in art. 5a AWR. Voor de SW gelden nog aanvullende voorwaarden
(art. 1a SW). In art. 1.2 IB staat een aanvullende bepaling.
Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (art. 5.2 lid 2
IB) van de belastingplichtige en zijn fiscaal partner worden geacht bij hen op te komen respectievelijk tot hun
bezit te behoren, in de onderlinge verhouding die zij daarvoor elk jaar bij het doen van aangifte kiezen (art.
2.17 lid 2 IB). Ook van belang: lid 5 en lid 7.
,Object
Het belastingobject wordt omschreven in art. 2.3 IB. Het algemene uitgangspunt is om belasting te heffen over
hetgeen men verdient in het economische verkeer. Criteria inkomen:
1. Er moet worden deelgenomen aan het economische verkeer.
2. Het voordeel moet worden beoogd.
3. Het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn.
Een activiteit die, naar verwachting, altijd meer zal kosten dan opbrengen, wordt beschouwd als een besteding
van inkomen (hobby) en niet als bron van inkomen. De vraag of sprake is van een bron van inkomen moet in
beginsel worden beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden van het betreffende belastingjaar,
feiten uit latere jaren tellen ook mee in de beoordeling.
Box 1 ® art. 3.1 e.v. IB. Loon definitie en vrijstelling ® art. 10 en 11 LB. Het loon voor loonbelasting is met
enkele uitzonderingen ook het loon voor inkomstenbelasting (art. 3.81 IB).
Box 2 ® art. 4.1 e.v. IB.
Box 3 ® art. 5.1 e.v. IB. Het voordeel uit sparen en beleggen heet forfaitair.
Wanneer een inkomensbestanddeel volgens de tekst van de wet op grond van meerdere regels als
bestanddeel van het belastbaar inkomen zou kunnen worden aangemerkt, wordt het onder het als eerste in de
wet genoemde bestanddeel in aanmerking genomen (art. 2.14 IB).
De belastbare inkomens uit de drie boxen mogen worden verminderd met de persoonsgebonden aftrek (art.
6.1 IB).
Op het gezamenlijke bedrag van de over het kalenderjaar berekende inkomstenbelasting en premies
volksverzekeringen wordt voor binnenlands belastingplichtigen een heffingskorting verleend (art. 2.7 IB). Hierbij
wordt rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden. Voor iedereen geldt de algemene heffingskorting
(art. 8.10 IB). Daarnaast kan nog recht bestaan op andere kortingen (art. 8.11-8.20 IB).
Inkomstenbelasting wordt geheven bij wijze van aanslag of conserverende aanslag (art. 9.1 IB).
Heffingskorting komt in mindering op de belasting.
4. Waarom krijgen sommige mensen (een deel van) de betaalde loonheffing terug?
Indien een belastingplichtige loon uit een dienstbetrekking geniet, worden op dat loon al loonbelasting en
premies volksverzekeringen (loonheffing) ingehouden. De loonheffing geldt als voorheffing. Ingehouden
loonheffing wordt verrekend met de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen.
In Nederland kennen we de volgende loonheffing:
- loonbelasting;
- premie volksverzekeringen (AOW/Anw/Wlz/AKW);
- premies werknemersverzekeringen (WW/WIA/Zw);
- bijdrage Zorgverzekeringswet.
De invoering van de loonbelasting in Nederland werd mogelijk door een wijziging in de heffing van
inkomstenbelasting. Inkomstenbelasting wordt geheven op basis van het werkelijke in het jaar genoten
inkomen, waardoor de belastingheffing sterk achterloopt bij de verwerving van de inkomsten. De loonbelasting
heeft als functie de inkomsten die genoten worden in de vorm van loon uit dienstbetrekking, meteen bij de
bron te belasten om zodoende het rentenadeel en het debiteurenrisico van het Rijk te minimaliseren.
Loonbelasting berust op de pay as you earn-gedachte: belasting wordt verschuldigd naarmate het inkomen
verdiend wordt. Een andere methode om hetzelfde doel te bereiken is het opleggen van voorlopige aanslagen
in de inkomstenbelasting. Bij de loonbelasting wordt de belasting al bij de bron (de werkgever) geïnd, hetgeen
het debiteurenrisico beperkt tot het risico dat de werkgever niet (juist) inhoudt of afdraagt.
,Loonbelasting is een directe belasting (art. 1 LB). De werkgever houdt de belasting in op het loon van de
werknemer (art. 27 LB). Het bedrag dat is ingehouden is de inhoudingsplichtige verplicht af te dragen. Deze
wijze van belastingheffing is belastingheffing bij wege van afdracht op aangifte. De inhoudingsplichtige moet
zelf aangifte doen. Als er teveel is ingehouden, kan je dat weer terugkrijgen.
Loonbelasting is bronheffing: de belasting wordt niet geïnd bij de ontvangen, maar bij degene die het voordeel
verstrekt. Bronheffingen worden in beginsel aangemerkt als een voorheffing op de inkomstenbelasting of de
vennootschapsbelasting. De loonbelasting is alleen een voorheffing van de inkomstenbelasting (art. 9.2 lid 1
IB).
- Geheven loonbelasting kan als voorheffing worden verrekend.
- Ingehouden loonbelasting wordt in beginsel aangemerkt als geheven loonbelasting.
Premieheffing voor de volksverzekeringen is geïntegreerd in de heffing van loon- en inkomstenbelasting. De
premiegrondslag wordt vrijwel geheel aangesloten bij het belastbare inkomen. Premies
werknemersverzekeringen zijn door de werkgever verschuldigd en komen alleen aan de orde als sprake is van
een werknemer.
Indien de voorheffingen hoger zijn dan de verschuldigde inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen wordt
het verschil op een aanslag (terug)betaald. Het verschil moet wel meer dan €15 zijn (art. 9.5 IB).
5. Wat kun je doen als je het niet eens bent met een belastingaanslag?
Op bezwaar en beroep is de Awb van toepassing voor zover daarvan niet wordt afgeweken in de AWR.
Bezwaar
Er is sprake van een gesloten stelsel van rechtsbescherming, niet tegen elke fiscale, materiële beschikking kan
bezwaar worden gemaakt.
Op grond van art. 8:1 lid 1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
In art. 26 AWR is een beperking opgelegd waartegen een beroep kan worden ingesteld. In art. 7:1 lid 1 Awb is
bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in
te stellen, voordat hij hiertoe overgaat, tegen dat besluit bezwaar moet maken. Door art. 26 AWR kan niet
tegen elke beschikking bezwaar worden gemaakt. Aan we het recht toekomt tot het instellen van een
rechtsmiddel staat in art. 26a lid 1 AWR, met één uitzondering namelijk lid 2 (bijvoorbeeld bij partnerregeling;
art. 2.17 lid 2 jo. art. 1.2 Wet IB 2001).
In afwijking van het bestuursrecht is het mogelijk om bij één bezwaarschrift tegen meerdere belastingaanslagen
bezwaar te maken (art. 24a AWR). De inspecteur kan in één geschrift uitspraak doen met betrekking tot
meerdere aanslagen (art. 25 lid 4 AWR).
Art. 6:4 lid 1, 6:5, 6:6,6:7,6:8,6:9 en 6:11 Awb zijn van toepassing. Indien het bezwaar de inspecteur gegrond
voorkomt, ondanks termijnoverschrijding, zal hij ingevolge het Besluit fiscaal bestuursrecht het bezwaar veelal
toch (ambtshalve) inhoudelijk beoordelen. Tegen de daaruit voorvloeiende beslissing staat geen beroep bij de
bestuursrechter open, tenzij art. 9.6 Wet IB 2001 van toepassing is. Aanvang bezwaartermijn ® art. 22j AWR).
In principe moet de inspecteur voordat hij op het bezwaar beslist, de belanghebbende horen (art. 25 lid 1
AWR), tenzij aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen (zie overigens art. 7:2 Awb). Wordt de
belanghebbende niet gehoord, dan zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar de inspecteur en hem
veroordelen in het griffierecht en proceskosten. De rechter hoeft de zaak niet terug te wijzen als de feiten niet
in geschil zijn en de inspecteur geen discretionaire bevoegdheid heeft anders te beslissen.
, Art. 7:10 Awb; als de uitspraak langer uitblijft, is er sprake van een fictieve weigering, waartegen
belanghebbende beroep kan instellen bij de bevoegde rechtbank (art. 6:2, 6:12 en 6:20 Awb).
Het primaire besluit wordt volledig heroverwogen in de bezwaarfase (art. 7:11 Awb). De fase heeft mede tot
doel misslagen te elimineren en zo mogelijk tot overeenstemming te komen. Het wordt afgesloten met de
uitspraak van de inspecteur. Door indiening van een beroepschrift daartegen vangt de beroepsfase aan,
partijen procederen ten overstaan van de (bestuurs)rechter. Art. 7:1a Awb ® inspecteur moet hiermee
instemmen.
De redelijke termijn van art. 6 EVRM is doorgetrokken naar belastinggeschillen. Behoudens bijzondere
omstandigheden wordt de termijn overschreden als meer dan twee jaar nadat de inspecteur het bezwaarschrift
ontvangt, de rechtbank niet heeft beslist. Voor het hof als de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat uitspraak
moet worden gedaan binnen twee jaar nadat het hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld. Als
uitgangspunt voor de schadevergoeding geldt een tarief van €500 per halfjaar dat de redelijke termijn is
overschreden.
Dwangsom
Als de inspecteur of de ontvanger niet tijdig beslist op een beschikking op aanvraag (zie art. 1:3 lid 3 Awb) of
op een bezwaarschrift, dan kan een dwangsom (art. 4:17 Awb) worden gevraagd. Er ontstaat eerst een recht
op een dwangsom als de inspecteur of ontvanger na het verstrijken van de beslistermijn schriftelijk in gebreke
is gesteld en er twee weken zijn verstreken zonder dat de beslissing alsnog is genomen (art. 4:13, 4:14 en
4:15 Awb). Na verstrijken van de termijn wordt de hoogte van de dwangsom als volgt berekend:
- €23 per dag gedurende de eerste 14 dagen;
- €35 per dag gedurende de daaropvolgende 14 dagen; en
- €45 per dag voor de overige dagen.
De maximum dwangsom bedraagt €1.442. Het wordt bij beschikking vastgesteld. Is er een dwangsom
verschuldigd, dan dient deze binnen zes weken na de beschikking op de rekening van de aanvragen te zijn
bijgeschreven.
Er is geen dwangsom verschuldigd als:
- de Belastingdienst prematuur in gebreke wordt gesteld;
- de Belastingdienst binnen twee weken na ontvangst van deze ingebrekestelling alsnog beslist;
- het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld;
- de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is; of
- er sprake is van overmacht.
Beroep
Rechtbanken oordelen over beroepen in belastingzaken (art. 26 lid 1 AWR). Rijksbelastingen ® art. 8:7 lid 2
Awb. Lokale heffingen ® art. 8:7 lid 1 Awb. In de uitspraak op bezwaar deelt de inspecteur mee bij welke
bevoegde rechtbank binnen zes weken een beroepschrift kan worden ingediend (art. 6:23 en 6:7 Awb). De
formele eisen te stellen aan een beroepschrift zijn vergelijkbaar met de eisen voor een bezwaarschrift (art. 6:5-
6:11 Awb).
Pro-formabezwaarschrift of -beroepschrift houdt in dat binnen de termijn van zes weken een ongemotiveerd
schrift wordt ingediend. De motivering zal dan moeten worden gegeven binnen een door de inspecteur
respectievelijk de rechtbank gestelde nadere termijn op straffe van niet-ontvankelijkverklaring.
Termijnoverschrijding is ten aanzien van een beroepschrift in beginsel fataal, tenzij er sprake is van een
objectieve verhindering (art. 6:11 Awb).
Griffierecht ® art. 8:41 Awb. De inspecteur kan binnen vier weken een verweerschrift aan de rechtbank zenden
(art. 8:42 Awb). Belanghebbende kan verzoeken een conclusie van repliek te mogen indienen (gegevens in
reactie op het verweerschrift). In dat geval kan de inspecteur reageren bij wege van conclusie van dupliek (art.
8:43 Awb). Daarmee wordt de fase van het vooronderzoek in de regel afgesloten. Vervolgens worden partijen
door de rechtbank uitgenodigd ter zitting te verschijnen voor een mondelinge behandeling, ‘onderzoek ter
zitting’. Partijen kunnen hun wederzijdse standpunten toelichten en krijgen vragen van de rechtbank. Met de
zitting wordt de procesgang bij de rechtbank in principe beëindigd.
Bestuurlijke lus ® art. 8:51a Awb en art. 8:51b Awb.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper AnneKerklaan. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.