Fysiologie
Hoofdstuk 1 : Inleiding anatomie en fysiologie
Introductie
Alle levende organismen hebben de volgende kenmerken:
• Reactievermogen
• Groei
• Reproductie/voortplanting
• Beweging
• Metabolisme/stofwisseling
Het reactievermogen = is het vermogen om te reageren op prikkels van buitenaf.
Bv. hand op een hete plaat: hand direct terugtrekken.
Bv. hond blaft indien hij iemand vreemd ziet.
Groei = is de toename van een organisme door opeenvolgende celdelingen,
waardoor het aantal cellen toeneemt.
Verder is er ook differentiatie van cellen tijdens het groeiproces waardoor alle
verschillende cellen in het lichaam kunnen gevormd worden. (zie verder hoofdstuk 3)
Eicel en zaadcel versmelten met elkaar en vormen een bevruchte eicel. Door
opeenvolgende miljarden celdelingen wordt vervolgens een nieuw organisme
gevormd.
Dit is dan ook het principe van voortplanting of reproductie.
Beweging = onderscheid tussen:
• Inwendige beweging: transport van bloed, voedingsstoffen, afvalstoffen…
doorheen het lichaam (componenten die door ons lichaam stromen)
• Uitwendige beweging: voortbeweging van een individu.
Metabolisme of stofwisseling = zijn alle chemische reacties die zich in het lichaam
voordoen.
, Verschil tussen anatomie en fysiologie
Anatomie = studie interne en externe structuren, studie fysieke relaties tussen
lichaamsdelen (les anatomie)
Fysiologie = studie hoe organismen vitale functies uitvoeren
Hoe werkt het hart, hoe werken de nieren, bloedvaten, hoe werkt een cel?
• Microscopische anatomie = is belangrijk voor de cursus fysiologie met de
studie van cellen en de studie van weefsels (groep van identieke cellen met
een identieke functie).
o Cytologie: bestuderen van individuele cellen
o Histologie: bestuderen weefsels
Fysiologie van de mens = bestuderen de functies van het menselijk lichaam
• Celfysiologie = processen die doorgaan in cellen of tussen cellen onderling.
• Orgaanfysiologie = bestuderen van de fysiologie van de verschillende
organen in het lichaam.
o Bv hartfysiologie, de nierfysiologie
• Pathologische fysiologie of pathologie = het bestuderen van effecten van
ziekten op functioneren van organen.
Organisatieniveaus
Om het menselijk lichaam te kunnen bestuderen moeten we kijken op
verschillende niveaus met toenemende complexiteit. (niet vanbuiten leren)
• Chemisch niveau: niveau van atomen en moleculen.
o Bv troponine eiwitten (eiwitten die belangrijk zijn in spiercellen)
• Celniveau: cellen zijn de kleinste levende eenheden binnen het lichaam.
o Bv hartspiercel (spiercel in het hart)
• Weefselniveau: een weefsel is een organisatie van identieke cellen met een
specifieke functie.
o Bv hartspierweefsel (opgebouwd uit hartspiercellen)
, • Orgaanniveau: een orgaan is opgebouwd uit 2 of meer verschillende weefsels
die samen een specifieke functie vervullen.
o Bv pompwerking hart (opgebouwd uit hartspiercellen,
bindweefselcellen..)
• Orgaanstelsel niveau: verschillende organen vormen samen een
orgaanstelsel.
o Bv hart- en bloedvatenstelsel -> cardio-vasculair stelsel (het hart samen
met de bloedvaten en het bloed)
• Organisme niveau: alle 11 orgaanstelsels werken samen als 1 geheel.
o We hebben deze orgaanstelsel nodig om normaal te kunnen
functioneren
11 Orgaanstelsels
De 11 orgaanstelsels. Zie anatomie
- Huid
- Skelet
- Spierstelsel
- Zenuwstelsel
- Hormoon/endocrien stelsel
- Hart- en bloedvatenstelsel (cardiovasculair stelsel)
- Lymfestelsel
- Ademhalingsstelsel (respiratoir stelsel)
- Spijsverteringsstelsel
- Urinaire stelsel
- Voortplantingsstelsel
(Enkel kennen wat hieronder wordt vermeld.)
Het spierstelsel = staat in voor beweging, stevigheid van het lichaam (want onze
spieren trekken samen) en produceert warmte (regulatie lichaamstemperatuur).
Het zenuwstelsel (ZS) = is opgebouwd uit 2 delen:
• Centraal ZS: hersenen en ruggenmerg
• Perifeer ZS: perifere zenuwen
Maakt reactie op prikkels mogelijk. Zorgt voor de coördinatie van de activiteiten van
orgaanstelsels. (voor de werking van organen)
, Het endocrien stelsel = (d.m.v. hormonen) reguleert wijzigingen in de werking van
andere orgaanstelsels.
Het cardiovasculair stelsel = transporteert cellen ( WBC, RBC, bloedplaatjes),
opgeloste componenten, voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen (O2 en CO2)
doorheen het lichaam.
Het lymfestelsel = (basis van onze immuniteit) verdedigt ons lichaam tegen infecties
en ziekten en zorgt voor de terugkeer van weefselvocht naar de bloedsomloop.
(vocht kan uittreden, wordt opgenomen door lymfestelsel en keert terug naar de
bloedsomsloop)
Het ademhalingsstelsel = transporteert lucht naar plaatsen waar gasuitwisseling kan
doorgaan —> transport van O2 van buiten het lichaam naar de longen (inademen)
en eveneens ook transport van CO2 vanuit de longen naar buiten het lichaam
(uitademen).
Op die manier is gasuitwisseling tussen de lucht en het bloed mogelijk (zie later in
fysio 2).
Zorgt ook voor productie van geluid.
Het spijsverteringsstelsel = verwerkt voedsel, neemt voedingsstoffen op en
verwijdert afvalstoffen.
Het urinair stelsel = verwijdert overtollig water, zouten en afvalstoffen.
(veel drinken, teveel water wordt verwijdert samen met de afvalstoffen via de urine)
Het mannelijk voortplantingsstelsel = produceert geslachtscellen (zaadcellen) en
hormonen.
Het vrouwelijk voortplantingsstelsel = produceert geslachtscellen (eicellen) en
hormonen, ondersteunt de embryonale en foetale ontwikkeling van bevruchting tot
geboorte.
De huid = beschermt ons lichaam (organen) tegen gevaren van buitenaf, is ook
belangrijk bij regulatie van de lichaamstemperatuur.
Het skelet = biedt ondersteuning, beschermt weefsels (bv. ribben beschermen hart
en longen), is de opslagplaats voor mineralen en vormt bloedcellen (het rode
beenmerg).