Stedelijke ontwikkeling en woonbeleid
Begrippenkader
A. Planologie
Bestaat uit 2 delen: - planum = vlak, - logos = leer. Vooral betrokken bij het analyseren en evalueren
van de ruimtelijke orde waarvan de structuur en de vorm het gevolg zijn van verschillende op elkaar
invloed hebbende processen. Houdt zich bezig met de vraag wat de gevolgen zijn van het geven van
een bepaalde vorm en structuur aan de ruimtelijke ordening. Bereidt de ruimtelijke ordening voor.
B. Ruimtelijke ordening
Is de maatschappelijke activiteit die de resultaten van de planologie toepassen. het is het scheppen
van orde in de bestemming en gebruik van grond. Constant afwegen van (tegenstrijdige) belangen.
C. Stedenbouw
Aanleg, ontwikkeling en uitbreiding van steden, gepaard gaande met de problemen. Het is de oudste
ter die er is maar wel een jonge wetenschap. Er worden geen ‘steden meet gebouwd’. Het is een
studie van steden en datgene erbuiten. Vormbepaling speelt belangrijke rol. Het is het gehele proces
dat zich dagelijks afspeelt met alle invloeden en krachten die daarop inwerken.
H1: Geschiedenis van de stedelijke ontwikkeling
1. De eerste generatie steden
Om tot een stad te komen (eerste: 4000 v.Chr.) moeten we volgende stappen doorlopen:
1.1. VAN NOMADENBESTAAN NAAR EEN SEDENTAIR BESTAAN
Tot aanvang van neolithicum (mens van jager naar landbouwer) zwierf de mens voor eten. Daarna
gingen ze zich geleidelijk aan vestigen op bepaalde plaatsen. Enige sociale binding was het gezin.
1.2. VAN GEZINSVERBAND NAAR DORPSCULTUUR
Begonnen 30 000 jaar geleden. Er kwamen sociale en ruimtelijke bindingen. Ze vertonen geleding en
hadden een omwalling ter bescherming. Ze werden eigen voedselproducent.
1.3. VAN DORP NAAR STAD
Nederzettingen hadden weinig contact. Steden waren versterkte nederzettingen waar er handel was
in landbouwoverschotten. Hoe groter het belang van het centrum, hoe sterker afgesloten. Essentiel
was de uitvinding van het schrift voor communicatie (6000 jaar geleden). Hierdoor was er hiërarchie
en nieuwe technologieën: in kaart brengen sterren ter oriëntatie, irrigatie, smelten ijzermateriaal,
transport.
Eerste steden in Mesopotamië (tweestromenland: Tigris en Eufraat) en Egypte. Hiervan is weinig
bewaard gebleven.
,2. De Griekse stad
Deze staat volledig los van de stad vandaag. Komt door de verschillende levenswijzen op het
plattenland. Hier heerste de wet van de sterkste, in de stad was er orde en recht. 4 belangrijke
invloeden:
2.1. DE OUDSTE EUROPESE STAD : KNOSSOS (2000 V.CHR.)
Niet toevallig ontstaan op eiland Kreta, deze was centraal gelegen en het kruispunt van verschillende
handelsroutes. Het was een complexe en veelzijdige maatschappij.
Minoïsche kunst: paleis rond plein met loodrechte muren. Rond het plein waren er woningen met 2 à
3 lagen. Kleurrijke fresco’s in paleis aanwezig. Waterleiding en riolering waren aanwezig, verharding
van wegen. Stedelijke plattegronden wijzen op organisatie. Er is geen rationeel stedenbouwkundige
opzet, dus alles verliep spontaan. Maar voldeden aan 3 voorwaarden: 1) ze vormen 1 geheel zonder
afgesloten delen. 2) ze waren een artificieel geheel. 3) opgebouwd uit 3 delen: centrum voor paleis
en tempels, de openbare zones, aan de rand de woonzone.
2.2. DE GRIEKSE KOLONIALE STEDEN
8e eeuw v.Chr. zoektochten naar nieuwe vruchtbare landbouwgronden aan de kust. Koloniale steden:
Napels en Marseille, dit was centrum van zeehandel (600 v.Chr.). Er was een overbevolking en dus
spanning. Bevolking ging om met rechtsstaat en land diende te cultiveren. 550 v.Chr. = Griekse
koloniale nederzettingen
2.3. DE GRIEKSE FILOSOFEN
5e eeuw v.Chr. werden richtlijnen opgesteld i.v.m. stedenbouw:
- Hippocrates: aandacht aan invloed klimaat, windrichting, bodem, voedselopbrengsten op
situering woning. Belangrijk is oriëntatie met de zon.
- Plato: aandacht aan plaatsen die in aanmerking komen. Kenmerken nederzettingsmodel: 1)
inwonersaantal vooraf vaststellen. 2) burgers in klasse. 3) omvang klasse vaststellen. 4)
gronden gelijk verdeeld over klasse. 5) bevolking moet zich kunne verdedigen. 6) Acropolis
(=centrum)met daarrond sectoren verdeeld in kavels.
- Aristoteles: legt verband tussen ligging van de stad en het bestuurlijk systeem. Democratie in
steden in vlakte (handel), Monarchie in steden rond acropool (machtuitoefening). Ingang stad
moet moeilijk zijn ter verdediging (kronkelende straten).
2.4. HIPPODAMUS EN MILETE FILOSOFEN
Zijn de grondleggers van de stedenbouw. Milete is eerste stad volgens plan na verwoesting Perzen.
Het heeft rasterpatroon dat verschilt van Romeinse raster- of dambordpatroon want: 1) geen
verband tussen verloop stadsmuren en plattegrond van stad. 2) omwalling volgt hoogtelijnen. 3)
grote open ruimtes voor agora en openbare gebouwen. 4) uitgangspunt geleding was omvang
woonblok en niet wegenpatroon.
Het vervaardigen van stadsplannen bracht orde en regelmaat i.t.t. Athene (wanorde)(ontstaan rond
Akropolis).
3. De Romeinse stad
Verstedelijkingsproces startte in Italië. Tot 8 e eeuw v.Chr. waren er alleen dorpen. Bij ontstaan van
romeinse steden moet rekening gehouden worden met 3 invloeden:
3.1. DE ETRUSKEN
Hun steden hadden dubbele functie: 1) centrum handelsrelaties 2) alle macht kwam uit deze regio
waar bestuurszetels waren.
,Etrurië bevond zich op het huidige Toscane gekenmerkt door vruchtbare bodem rijk aan
grondstoffen. Hun Malaria weren was er permanente drainage. Steden waren beveiligd door muren.
Gebouwen gebouwd in baksteen of natuursteen gesitueerd rond acropool met tempels. Aan de voet
Necropolen gebouwd volgens ondergrondse gewelvenbouw. Steden hadden rasterplan met
langwerpige bouwblokken (160m bij 50m).gebouwd op basis van hoofd- en(15m) secundaire wegen
(3m). GEEN dambordpatroon door grote reliëfverschillen.
3.2. DE STAD ROME
Voor urbanisme moest er gekeken worden naar stadsplattegronden in de gekoloniseerde gebieden.
Het had geen typisch romeins rasterpatroon. Rome is ontstaan waar Tiber van heuvel overgaat naar
vlak. In het centrale deel kwam het forum (sacrale betekenis= ontmoetingsplaat, centrum) dit leidde
tot bundeling woonkernen. Dus inwonersaantal steeg tot 1 miljoen. Maar Rome bleef stad met
kronkelende straten en compacte bouwmassa’s.
3.3. DE KOLONISATIE VAN HET ROMEINSE RIJK
Gebundelde nederzettingen bestond uit een oppidum (iets dat er al was). Gelegen op een heuvel
omringd door wal (murus gallicus). Daarbinnen was een citadel. Uitgaand hiervan bouwde de
romeinen hun steden. Die handelskernen en/of militaire kampen werden. Het waren voorposten
voor Rome verbonden door bestuurlijke instellingen en wegennet. Een stadsmodel was noodzakelijk
omdat eerste bewoners geen bouwkundig plan konden bedenken. Stichten stad verliep volgens
ritueel. 1) inauguratio of exact vastleggen van vestigingsplaatsen door agrimensor (landmeter). 2)
bepalen stedelijke omvang (templum) en vastleggen globale indeling. 3) decumanus maximus op
basis van opgang zon. Loodrecht hierop cardo maximus getrokken (6m breed), andere wegen werden
evenwijdig getekend. Stadspoorten kwamen waar decumanus en cardo de stadsmuur bereiken. Het
had een rasterpatroon. Wanneer er bij aanleg een stadsmuur werd voorzien werd het stadsplan een
perfect vierkant en spraken we van een dambordpatroon. Later kwamen er ook buitenwijken in de
vorm van lintbebouwing. Hier waren er ambachtelijke activiteiten.
Afmetingen voor de wegen en indelen in 3 categorieën: 1) de via: voor rijtuigen. 2) de actus: voor
vee. 3) de iter: voor voetgangers.
Hoogte van gebouw was beperkt tot 2 keer de breedte van de aanpalende weg. Hierdoor 3 type
woningen: 1) peristyl-woning (patio-woning). 2) langgerekte. 3) woonblokken of insulae.
In het forum 2 hoofdgebouwen: basilica (handel) en curia (bestuursfunctie) .Daarrond amfitheater,
stadions, termen. Sacrale functie in tempels.
Pax urbana kent hoogtepunt in 1e en 2e eeuw. Romeinse rijk verzwakt militair in 3e eeuw. Romeinse
rijk verzwakt in 4e eeuw samen met stedelijke centra.
4. De Middeleeuwse stad (500-1400)
Kenmerken door grote verscheidenheid. Zo ontstonden gespecialiseerde centra in periode van rust
en grote ontwikkelingen (bv.: landbouwtechnieken). Klimaat was gunstig en dus grote
landbouwoverschotten. Weinig belang aan regelmatige vormen en volmaaktheid. Deze steden
kunnen we indelen volgens ontstaanswijze:
4.1. ALS VOORTZETTING VAN EEN ROMEINSE STAD
De franken in onze contreien konden romeinse steden niet inpassen in levensstijl. Ze konden
bouwwerken geen functie geven. (arena’s woonfunctie). Religieuze elementen werden belangrijk.
Bisschoppen dicht bij de omwalling. De stenen hiervan werden gebruikt bij religieuze gebouwen.
Kerken namen plaats in van oude romeinse gebouwen. De middeleeuwse stadskern breidde zich uit
aan de randzone van Romeinse stad. Rondom kerken gingen ze stadskern uitbreiden. Hierdoor
verloren romeinse steden hun structuur.
, 4.2. DE NATUURLIJK GEGROEIDE STAD
Dit zijn steden die zich ontwikkeld hebben vanuit een burg in gebieden met gunstige ligging. Een burg
lag meestal niet kunstmatig opgehoogd op een heuvel of omringd door water. Dit zorgde voor
verdediging. De oppervlakte was klein en de vorm aangepast aan de natuurlijke gesteldheid. Het
bevatte steeds: een kerk, een lokaal voor gerechtelijke vergaderingen, voorraadschuren, wallen,
torens en woningen voor heren en priesters. Ze vertoonde nog geen stedelijke kenmerken maar
vormde een onderkomen voor de bevolking bij gevaar. Omdat dit een veilige plaats was gingen meer
en meer mensen zich hier vestigen en zo kon een burg uitgroeien tot een middeleeuwse stad.
Kenmerkend was het radiaal-concentrisch stratenpatroon. BV.: gent en Brugge
4.3. DE GETEKENDE STAD
Dit zijn steden die volledig uit het niets werden opgericht. Hun ontstaan heeft te maken met
economische en militaire factoren. In de bloeiperiode werd er aan veel handel gedaan en groeide de
bevolking. Daarvoor werd productie van voedsel sterk opgedreven. Men was ook bezig met het
uitbreiden van gekoloniseerde gebieden naar oost- Europa en heroveren van zuid- Europa. Nieuwe
steden waren noodzakelijk met elk hun eigen stedenbouwkundig opzet. Bv.: aigues- mortes, bastide
saint-louis, oostende en nieuwpoort.
Eind 13e en begin 14e eeuw begon de dark ages. Dit zorgde voor daling van bevolkingscijfer door
oorlog, economische crisis en de pest. Dit bracht ontwikkeling van de Europese steden tijdelijk tot
stilstand.
5. De stad tijdens de Renaissance (15e – 17e eeuw)
= wedergeboorte van de klassieke kunst
De renaissance veranderd de sociale structuur. De middeleeuwse samenhorigheid maakt plaats voor
kapitalisme. Er ontstond een scheiding tussen sociaal- economisch groepen (arm en rijk). De steden
hadden geen ruimtelijke uitbreiding maar werden afgewerkt met accent op verfraaiing. Bestaande en
nieuw opgerichte steden werden beïnvloed door:
5.1. INVLOED VAN DE MILITAIRE BOUWKUNST
Door gebruik van kanonnen werden de verdedigingsbouwwerken beïnvloed. Er kwamen
omwallingen rond de stad en rond de vesting is er een onbebouwde zone (banmijl). De vormgeving
van woonsteden werden beïnvloed door de vorm van militaire vesting. Bv.: Vauban (1633-1707) is
beroemdste militaire ingenieur. Hij bouwde en verbouwde veel steden zoals Ieper en Oostende. Het
had een typische stervorm.
5.2. INVLOED VAN DE MILITAIRE BOUWKUNST
gebouwen, pleinen en straten werden beïnvloed door: de ontdekking van het perspectief,
aanwezigheid van decoratieve en monumentale ensembles, het respecteren van architecturale
voorschriften.
- Het perspectief: men kent in de renaissance 2 keerpunten met een rechte as verbinden. Dit
met als bedoeling zoveel mogelijke rechtlijnige aders te creëren binnen de stad wat het
perspectief zich gaat versterken. Bv.: versailles, washigton DC, parijs.
- Decoratieve, monumentale ensembles: deze werden gebouwd denkend aan de fora van de
Romeinse steden. Het zijn geïsoleerde plaatsen omringd met monumentale architectonische
constructies. Bv.: Venetië (piazza San Marco) gaf een stad en haar leiders aanzien, de
verbreding leidt naar de basiliek. Rome (sint Pieters plein). Nancy (Place stanislas).
- Architecturale voorschriften: vanaf de 17 e eeuw begint de architect zich bezig te houden met
straten, woningen en het idee de woning te laten deelnemen in een totaal kader, een
harmonieus geheel. Elk gebouw moet aan bepaald model beantwoorden en moeten er