Classificatie en diagnostiek
1. Classificatie
We hebben nood aan classificatie om structuur en ordening te hebben in ons leven. Uiteindelijk
kunnen we weten over wat het gaat (herkomst, oorzaak, bedoeling, ondersteuning) belangrijk
voor diagnose en behandeling!
Classificatie is het systematisch ordenen en groeperen van problemen op basis van gelijke
eigenschappen en onderlinge relaties.
Er zijn 2 soorten classificatie:
- Klinisch-psychiatrische
- Empirisch-statistische
1.1 Klinisch-psychiatrische classificatiesystemen
Psychiatrische stoornissen zijn afhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten, met voor elke
stoornis bepaalde criteria. Ze zijn categoriaal; je hebt de stoornis of je hebt ze niet. Je kan wel een
lichte of een zwaardere vorm van een stoornis hebben! Indien er voldaan wordt aan de nodige
criteria moet men de stoornis classificeren. Criteria geven de kernsymptomen van een stoornis weer.
De DSM-5 (Diagnostic and Static Manual of Mental Disorders) en de ICD-10 (International
Classification of Diseases) zijn voorbeelden hiervan.
De DSM-5 is cultureel gebonden! Het is een zeer westerse manier van kijken. Daarnaast is het ook
tijdsgebonden (er kunnen stoornissen wegvallen of bijkomen).
Examenvraag: door welke bril kijkt een dsm5? medisch model
1.2 Empirisch –statistische classificatiesystemen
Dit is een manier van denken waarbij je op basis van waarneming een bepaalde diagnose gaat stellen
(dimensioneel). Ieder syndroom wordt beschouwd als een continuüm. Bijvoorbeeld een proef in een
labo, vragenlijsten, … Ze kijken hierbij vaak naar het gemiddelde van wat de meeste mensen
‘normaal’ vinden. Veel normen zijn sociale constructies.
Een voorbeeld hiervan is de ASEBA (Achenbach System of Empirically Based Assesment).
Het doel van dit systeem is om over bepaald gedrag van personen zoveel mogelijk informatie te
verzamelen uit verschillende bronnen. Het uitgangspunt is de psychometrische invalshoek.
Beoordelen op gelijkenissen en verschillen
Globale indruk van de problematiek
Bij de DSM5 zal de arts het bepalen, terwijl bij de
empirisch-statistische zullen meerdere mensen
vragenlijsten invullen.
1
,Om te kunnen spreken van een specifieke stoornis, gelden een aantal criteria:
- Men spreekt pas over een stoornis wanneer er significant meer problemen zijn dan
gemiddeld
- Er moeten op verschillende dimensies problemen zijn
- De problemen moeten hardnekkig/persistent zijn
- De problemen zijn pervasief: symptomen in verschillende contexten (school, thuis, werk, …)
- De problemen zijn niet leeftijdsadequaat: ze zijn afwijkend voor een bepaalde leeftijd
- De problemen moeten leiden tot significante belemmeringen: hinder in dagdagelijkse leven
Een probleem is iets wat bij iedereen wel ergens aanwezig is, een stoornis is specifiek voor een
persoon.
2. Diagnose
Onder diagnostiek verstaan we het proces van aanmelding tot conclusie, hypothesen die afgetoetst
worden adhv instrumenten.
Onder behandeling verstaan we alle methoden die kunnen worden ingezet om een kind met een
ontwikkelingsstoornis te ondersteunen.
Een diagnose is dus een besluitvormingsproces met als algemeen doel het inzicht in de aard van een
problematiek te verhogen en van daaruit een gepaste behandeling aan te bieden.
2.1 Diagnostiek in engere en ruimere zin
Diagnostiek in engere zin: is gericht op het stellen van een formele diagnose
Diagnostiek in ruimere zin: het onderzoeken of vaststellen van de oorzaak, situatie of probleem met
een uiteenzetting of conclusie van de oorzaak en een inschatting van de therapeutische
mogelijkheden.
Een diagnose mag geen doel op zich zijn, maar richtinggevend voor behandeling, begeleiding,
aanpak, ondersteuning. Er moet oog zijn voor sterktes, wat goed gaat. De focus mag niet enkel op de
beperking liggen!
2.2 Verschillende soorten diagnostiek
- Verklarende diagnose: wat is de oorzaak van het probleem?
Kan nuttig zijn om dingen te verwerken!
- Onderkennende diagnose: we beschrijven de stoornis, wat is er aan de hand, oorzaak?
- Handelingsgerichte diagnose: hoe kunnen we het best begeleiden?
Vervolgens gaat men op zoek naar een gepaste ondersteuning, behandeling of materiële hulp voor
het kind en zijn omgeving indicatiestelling!
2
, 3. Voor- en nadelen van het stellen van een diagnose
Voordelen:
- Je weet hoe je iemand moet ondersteunen
- Er is duidelijkheid, je kan je verder voorbereiden
- Opluchting
- Wegnemen van schuldgevoelens
- Toegang tot hulp en financiële tegemoetkoming
Nadelen:
- Hokjes denken, labellen, stigmatiseren
- Focus op beperking
- Zich gedragen naar label
- Label als excuus gebruiken
3
, Naar een integrale jeugdhulp in Vlaanderen
1. Inleiding
In maart 2014 ging het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp van start. Na meer dan 10 jaar
ontwikkelen zorgde het nieuwe decreet voor een nieuwe hervorming van het jeugdlandschap zoals
we dat vandaag kennen.
De integrale jeugdhulp start vanuit het principe dat elke jongere die hulp nodig heeft, de hulp zo snel
mogelijk kan krijgen in zo weinig mogelijk stapjes.
Vanwaar komt de nood aan een integrale jeugdhulp? De ontwikkeling van de nieuwe structuur is
gegroeid vanuit fundamentele problemen, die te zien waren in de bijzondere jeugdbijstand en
anderzijds in de sector van welzijn en gezondheid.
Wat zagen we terugkomen aan fundamentele problemen?
- Aanbodgestuurde zorg: een cliënt moest zich vroeger maar schikken naar de zorg die er was
- Loketten-syndroom: de versnippering van het zorgaanbod, waarbij je voor een ander
probleem steeds bij een ander “loket” moest aankloppen
Men wil een antwoord bieden op de bovenstaande kritieken door:
- Meer cliëntgericht te werken: rekening houden met wie de cliënt is
- Men wil meer inzetten op samenwerking en integratie
Deze afbeelding illustreert het vroegere
jeugdlandschap waarbij je de
versnippering ziet door de verschillende
sectoren.
Al deze sectoren bestaan naast elkaar,
maar voelen ook de nood om samen te
gaan werken. Voor 2014 zag je dat al de
sectoren individueel aan het werk gingen.
Mensen hadden nood aan sector
overschrijdende afspraken. De slagbomen stellen de toegangspoorten voor.
Sommige sectoren waren rechtstreeks toegankelijk. Bij de bijzondere jeugdbijstand en VAPH zijn er
delen rechtstreeks toegankelijk, voor andere delen heb je een ‘toegangsticket’ nodig om door te
kunnen stromen naar de NTH.
Van een versnipperd sectoraal aanbod met 2 toegangspoorten, wil men de overstap maken naar
samenwerkende netwerken met RTH (zonder toegangspoort). En slechts één toegangspoort voor de
NTH. Het doel is om een duidelijker kader te scheppen waarbij meer vanuit hulpverlenende
netwerken wordt gedacht.
Die ene toegangspoort noemt men de ITP (Intersectorale ToegangsPoort).
4