Geschiedenis van de Klassieke Oudheid
Les 1: Inleiding, p.23-46
Term ‘Geschiedenis vd Klassieke Oudheid
• Synoniemen: ‘oude geschiedenis’, ‘klassieke geschiedenis’, ‘antieke geschiedenis’,
‘Grieks-Romeinse geschiedenis’, ‘geschiedenis van de oude/antieke wereld’
• Vakspecialisten: oudhistorici
• Geschiedenis ‘oude wereld’ in brede zin: vanaf eerste geschreven bronnen tot
vroege ME: inclusief oude Oosten, Egypte, oudste geschiedenis van China, India
en rest van Centraal-, Zuid- en Oost-Azië.
• Klassieke Oudheid: geschiedenis Griekse en Romeinse beschavingen van ca. 1000
v.C. tot val West-Romeinse Rijk (476 n.C.) en, in het oosten, overgang naar
Byzantijnse periode (ca. zesde eeuw n.C.)
• Waarom ‘Klassiek’?
Þ Klassiek => classis: Romeinse vermogensklasse voor militaire en fiscale
doeleinden. Zonder bezit: infra classem
Þ Classicus: ‘behorende tot de klasse’: in Keizertijd term voor beste literatuur en
kunst uit verleden.
Þ Later (Renaissance, achttiende, negentiende eeuw) algemene term voor
hooggewaardeerde Griekse en Romeinse Oudheid.
• Chronologische afbakening: ca. 1200 v.C. tot ca. 600 n.C.
Þ Kerngebied: Mediterrane wereld in brede zin, d.i. de gebieden die zouden
gaan behoren tot het Romeinse Rijk in z’n grootste omvang (late 1e ,2e eeuw
n.C.)
Voor de 10e Van de 10de tot De 5de en 4de Van de 4e eeuw Van de 1ste tot De 6e eeuw en
eeuw v.C. de 5de eeuw v.C. eeuw v.C. v.C. tot de 1ste de 6e eeuw n.C. later
eeuw n.C.
Minoïsche en Griekse Dark Griekse Griekse Romeinse Byzantijnse Rijk
Myceense Age (ca. 1000- Klassieke Hellenistische Keizertijd (31 in het oosten,
culturen (ca. 750 v.C.) Periode (500 Periode (323 v.C.-476 n.C.) ‘Barbaarse’
2000-1100 v.C.) v.C.-323 v.C.) v.C.-31 v.C.) [Principaat: 31 koninkrijken in
Griekse v.C.-284 het westen...
Archaïsche Romeinse Romeinse n.C./Dominaat
Periode (ca. 750- Republiek Republiek (...-31 284-476 n.C.]
500 v.C.) (510/6 v.C.-...) v.C.)
Romeinse
Koningstijd (ca.
Þ 753-510/6 v.C.)
Þ Relatieve en absolute datering
• Relatieve datering: ouderdom van feiten en objecten t.o. andere feiten en
objecten. Bijv. in stratigrafie opgraving.
1
, • Absolute datering: object bijv. gevonden tezamen met munt Nero. Dan ‘na
54 n.C.’, want jaar troonsbestijging Nero. Probleem: duur circulatie.
Þ Tijdrekensystemen
• In Oudheid diverse tijdrekensystemen
• Voorbeelden: eponieme datering (namen jaarlijks wisselende
magistraten); datering vanaf vast punt (1e Olympische spelen [776 v.C.];
Rome: ab urbe condita); regeringsjaar koningen/keizers.
• Systeem van de era’s:
Þ Geregeld jaar met schrikkeljaren, Hellenistische grieken namen dit
over vd babyloniërs
Þ Bv. Seleuciden-era, gerekend vanaf 312 v.C. (dus onze era is gerekend
vanaf het jaar vd geboorte van Christus)
• Omrekening naar Chr. jaartelling in 6e eeuw: berekening paasdata door
monnik Dionusos. Jaar 248 van diocletiaanse era = 532 A.D.
Þ = Ontstaan van de Christelijke jaartelling
Þ Wou jaartelling niet laten beginnen bij een heidense keizer
• Wetenschappelijke datering
Þ Astronomisch absolute dateringen, bijv. zonsverduisteringen
beschreven in antieke teksten
Þ Natuurwetenschappelijke datering: C14 (radiokoolstofdatering:
organisch materiaal); dendrochronologie; thermoluminiscentie
(anorganisch materiaal, laatste verhitting tot + 500℃)
Hoofdperiodes: Griekse beschaving
• Minoïsch-Myceense periode (ca. 2000-1700 v.c.)
Þ Minoïsche cultuur op Kreta: bloeitijd ca. 2000-1700 v.C., syllabisch schrift,
niet-Grieks (lineair A)
Þ Myceense cultuur op Griekse vasteland, ca. 1600-1100 v.C., syllabisch schrift,
zeer vroeg Grieks (lineair B)
Þ Vanaf ca. 1200 v.C.: ondergang Myceense paleizen, sterke culturele terugval,
schrift verdwijnt
• Dark Age Griekenland (ca. 1000-750 v.C.)
Þ Sterke economische en culturele terugval
Þ Bevolkingsafname
Þ Primitieve materiële cultuur (maar uitzonderingen)
Þ Schriftloos
Þ Vermoedelijk kleine, deels op verwantschap gebaseerde gemeenschappen,
met locale koningen (basileis, ev. basileus)
Þ Pas vanaf 900 v.C. weer bevolkingsgroei, begin Griekse migratie en
kolonisatie, herstel handelscontacten met Cyprus en Midden-Oosten
• Archaïsche periode (ca. 750-500 v.C.)
2
, Þ Opkomst van de stadstaat (polis, mv. poleis): eerste aanzet tot verstedelijking,
creatie burgergemeenschappen, opkomst zwaarbewapende infanterie
(hoplieten)
Þ Archaïsche wetgeving en constituties (Draco, Solon te Athene)
Þ Aristocratische bestuursvormen of tirannieën
Þ Invoering alfabetisch schrift (via Feniciërs): Ilias en Odyssee, Hesiodos.
Þ Kolonisatie: stichting Griekse poleis overzee.
• Klassieke periode (ca. 500-323 v.C.)
Þ Grote bloeiperiode Griekse cultuur; hoogtijperk van Athene en Sparta
Þ Perzische Oorlogen (490 en 480/79 v.C.)
Þ Atheens Imperium in Middellandse Zeegebied
Þ Uitbouw en bloei Atheense democratie
Þ Peloponnesische Oorlog tussen Athene (en bondgenoten) en Sparta (en
bondgenoten) (431-404 v.C.)
Þ Athene verliest, echter deels herstel en stabilisering in vierde eeuw v.C.
Þ Opkomst Macedonië onder Filippos II; verslaat poleis in Slag bij Chaironeia,
338 v.C.; veroveringstocht Alexander de Grote in het oosten, verslaat
Perzische Rijk definitief.
• Hellenisische periode (ca. 323-331 v.C.)
Þ Na dood Alexander (323 v.C.) valt zijn rijk uiteen; zijn generaals vechten om
de macht.
Þ Uiteindelijk aantal grote koninkrijken: Ptolemaeïsch Egypte (Ptolemaios),
Seleucidenrijk in Voor-Azië (Seleukos); Antigonidenrijk in Macedonië
(Antigonos Gonatas)
Þ Stichting Griekse poleis tot ver in Voor-Azië; grote verbreiding en bloei
Griekse cultuur.
Þ Opkomst Rome vanaf 2e eeuw v.C. als grootmacht na overwinning op
Carthago; Hellenistische koninkrijken een voor een verslagen…
Þ Slag bij Actium 31 v.C.: Octavianus (later keizer Augustus) overwinnaar in
Romeinse burgeroorlogen; vestiging Keizerrijk.
• Romeinse periode (vd Griekse geschiedenis) (31 v.C. – 5e eeuw n.C.)
Þ Geschiedenis Griekse steden (poleis) in Griekenland en Voor-Azië gaat
natuurlijk gewoon door onder Romeinse heerschappij.
Þ Poleis gaan deel uitmaken van oostelijke provincies Romeins Rijk.
Þ Voertaal blijft Grieks, steden blijven georganiseerd als Griekse poleis, wel
enige ‘romanisering…’
Hoofdperiodes: Romeinse beschaving
• Koningstijd (ca. 753-e eeuw v.C.)
Þ Van legendarische stichting stad Rome tot verdrijving laatste koning
Tarquinius Superbus
Þ Zeer onduidelijk, nauwelijks eigentijdse bronnen.
3
, Þ Rome geregeerd door koningen, laatste drie (Tarquinius Priscus, Servius
Tullius, Tarquinius Superbus) wellicht historisch, en vermoedelijk Etruskisch.
• Republiek (e eeuw v.C.-31 v.C.)
Þ Vroege Republiek (509-264 v.C.). Intern: Standenstrijd (patriciërs vs.
plebejers), extern: verovering Italisch schiereiland.
Þ Midden Republiek (264-133 v.C.). Intern: opkomst nieuwe elite (nobilitas),
extern: oorlogen met Carthago (Punische Oorlogen).
Þ Late Republiek (133-31 v.C.). Intern: sociale en economische transformatie
Italië (slaveneconomie); burgeroorlogen tussen generaals en hun legioenen.
Extern: verdere expansie en verovering in het oosten en in (Noord)west
Europa. Val van de Republiek.
• Keizertijd (31 v.C. – 476 n.C. en later)
Þ Principaat (31 v.C.-284 n.C.): keizer officieel princeps (eerste burger).
• Enige uitbreiding, vooral consolidatie Rijk.
• Bloeitijd: 2e eeuw n.C.: bloei stadscultuur, economische voorspoed,
gestage bevolkingsgroei.
• Crisis (politiek, militair, economisch) in derde eeuw.
Þ Dominaat (284-476 n.C.): keizer officieel dominus, heer en meester.
• Hervormingen keizer Diocletianus, strakkere centralisering, verdeling
bevoegdheden Oost en West (tetrarchie).
• Deels overgenomen door Constantijn de Grote begin vierde eeuw, die Rijk
weer centraliseert en Christendom legaliseert en bevordert.
Fysische geografie
• Klimatologische en geologische verandering
Þ = domein vd paleoklimatologie
Þ Trage veranderingen
• Bv. Vanaf 10 000 vc.: temperatuur wordt warmer ; grenzen tussen
klimaat en vegetatiezone schoven op naar het noorden
Þ Deed landeis afsmelten -> zeespiegelstijging = verandering vd kustlijn
Þ Ook korte fluctuaties: koude en warme eeuwen
Þ Vulkaanuitbarstingen en aardbevingen (kunnen effect hebben op
samenleving, denk aan Pompeii)
• Kan zorgen voor plotse ophouden van beschaving en bijzonder goed
bewaren van bronnen
• Natuurlijke vegetatiezones en klimaatzones
Þ Over het algemeen hetzelfde gebleven
Þ Cultuurgewassen: vegetatie die niet natuurlijk voorkomt
Landbouw en pre-industriële economie
• Carrying capacity
4