Hoofdstuk 1: Inleiding in het vak
Paraplussoorten = soorten die voorkomen en het gebied zodanig aanpassen zodat er nieuwe soorten
geïntroduceerd worden.
Cursus deel 1 – Basis ecologie (hoofdstuk 2 tot 5)
Voorbeeld: Vulkanisch landschap Yellowstone NP in het noorden van de VS (bekend omwille van de grote geiser):
grote populatie (= ecologische term om een aantal van een soort te beschrijven) rendieren. Hun voedsel (=
ecologisch: bron) is bij voorkeur de zaailingen en jonge plantjes van de Waroeboom. De populatie rendieren in
het park kon zeer goed gedijen – te goed zelfs, want door hun (over)begrazing (= ecologisch: grazers en browsers)
daalde de populatie Waroebomen zeer sterk. Waarom?
Ten gevolge van intensief jacht gedurende de eerste helft van de 20 ste eeuw, was de wolf in het noorden van de
VSA quasi uitgestorven. De wolf was echter een belangrijk roofdier (ecologisch: predatie – contramensalisme) en
natuurlijk vijand van onder andere de rendieren. Door het verdwijnen van de wolf kon de populatie rendieren
veel groter worden en op zijn beurt schade aanrichten aan de rest van de habitats waar ze in leefden (ecologisch:
ecosysteem). In 1994 werden er terug wolven gecontroleerd, uitgezet in het park, met als doel de
rendierpopulatie terug wat “onder controle te houden”. Het effect was echter veel groter: doordat de populatie
van rendieren terug daalde, konden veel Waroebomen terug uitgroeien tot grotere exemplaren en herstelde die
populatie zich. Veel van deze bomen groeien op de oevers van de rivieren in dit landschap, waardoor ze die
oevers verstevigden. Stevigere oevers zorgden voor meer habitats voor bevers (hebben “houtige” oevers nodig),
die door hun dammen en burchten weer zorgden voor meer habitats voor vissen: de beverpopulatie nam sterk
toe, als ook de vispopulaties. Uiteindelijk zorgde het meer aan vis en de kadavers van rendieren ook nog voor de
terugkeer van een ander erg belangrijk dier in dit ecosysteem: de bruine beer. Dit voorbeeld illustreert hoe door
één wijziging (in dit geval ten goede, de herintroductie van wolven) in een bestaand ecosysteem een hele cascade
van reacties veroorzaakt en uiteindelijk het resultaat veel groter, breder, complexer is.
Adaptatie
De rafelvis, waarschijnlijk één van de meest frappante voorbeelden van adaptatie van een
soort aan zijn omgeving. De vinnen van dit visje (familie van de zeepaardjes) zitten op
steeltjes waardoor het diertje eerder op een plantje lijkt en dus perfect gecamoufleerd is
(en moeilijk vindbaar voor predatoren) in de wiervelden ten zuiden van Australië en
Tasmanië. Omwille van het unieke maar heel beperkte leefgebied van dit diertje is de soort
gevoelig (bedreigd).
Bronnen en condities
De Indische gans is niet zo’n spectaculair dier, maar heeft wel een belangrijke “biochemische”
adaptatie ondergaan: in het bloed van deze vogel zit beduidend meer hemoglobine dan in dat van andere ganzen.
Hierdoor kan deze gans – als één van de weinige trekvogels – zonder veel problemen over en door de Himalaya
vliegen, ondanks de ijle (zuurstofarme) lucht: het is één van de hoogst vliegende vogelsoorten (meer dan 5 km
hoog). Door de hogere hemoglobine (hematocriet, vergelijk maar met de wielrenners) kan het in één ademhaling
meer zuurstof opnemen in zijn bloed en dus ook functioneren in zuurstofarme delen van de atmosfeer.
Gemma Fisher
0
,Samenvatting Ecologie 2020
Populaties en hun dynamica
Dit is (de metropool van en rond) Tokyo. Een populatie van een soort kan, bij hetzelfde aanbod aan
bronnen en dezelfde condities niet onbeperkt groeien (densiteit stijgt): op een bepaald moment is er
te veel interactie met andere soorten (interspecifieke concurrentie) of met individuen van de eigen
populatie (intraspecifieke concurrentie). Het evenwicht waarbij een populatiedichtheid zijn
“maximum” haalt, noemen we de draagkracht (van een ecosysteem). De mens als (dier) soort is er als
enig organisme in geslaagd zijn bronnen en condities in die mate artificieel aan te passen of te vergroten, dat de
menselijke populatie ver boven haar draagkracht kan gedijen (we gebruiken elk jaar 5 keer de
totale hoeveelheid aan bronnen die jaarlijks door onze planeet “hersteld” of “bijgemaakt”
worden. Dit gedijen on “borrowed time” kan echter niet blijven duren en dat merken we nu aan
de klimaat-, voedsel-, biodiversiteit- en eco-crisissen. Deze kever – het vliegend hert- dankt zijn
naam aan zijn bovenste kaken die evolutionair zijn uitgegroeid tot een soort gewei. Hierdoor
kunnen de kaken echter niet meer gebruikt worden voor jacht en spijsvertering: ze komen enkel
bij de mannelijke dieren voor en zijn – net als bij de echte herten – enkel functioneel bij de
voortplanting: ze dienen om te baltsen. Mannetjes “vechten” met elkaar door de geweien in elkaar te haken en
elkaar op te tillen of omver te duwen. Zo schakelt een mannelijk vliegend hert concurrerende mannetjes uit en
imponeert hij.
Cursus deel 2 – interacties en relaties (hoofdstuk 6 tot 9)
De zwarte reiger is een erg sluwe predator. Hij gaat stokstijf ergens in ondiep water (met veel vis) staan en spreid
dan zijn vleugels als een scherm rond zich uit, letterlijk als een parasol. Door de schaduw in het water die
daardoor ontstaat denken vissen dat zij beschermd zijn door planten en zwemmen zijn onder de vleugels in, waar
de lange snavel van de reiger wacht.
Cursus deel 3 – (eco) systemen (hoofdstuk 10 tot 12)
De Aie Aie is een lemuraapje (maki), uniek (= endemisch) voor Madagascar (= eiland-ecologie). Et
is één van de meest bedreigde diersoorten op aarde, omwille van grote concurrentie (=
ecologische relatie) met de mens voor het habitat regenwoud (= bioom). Omdat Madagaskar een
heel oud eiland is heeft dit een unieke biologische evolutie gekend: meer dan 80% van alle soorten
op dit eiland zijn endemisch – maar door deze eilandecologie ook erg kwetsbaar (en de meeste zijn met
uitsterven bedreigd). Een specifieke evolutionaire aanpassing (= adaptatie) van de Aie Aie is de erg lange
middelvinger, die de Aie Aie gebruikt om doorheen de schors van takken te boren om zo kevers en rupsen die in
het hout leven te vangen.
Wat is ecologie?
De ecologie kent een lange geschiedenis, maar 3 mijlpalen (wellicht de belangrijkste) verdienen in deze cursus
een beetje extra aandacht:
- 1831: bezoekt Charles Darwin de Galapagos eilanden, waar hij onder andere de inspiratie opdoet voor
zijn evolutietheorie.
- 1912: onderzoekt en ontwikkelt Alfred Wegener de theorie van de “continentendrift” – een theorie
die, in combinatie met de evolutietheorie van Darwin, in belangrijke mate het voorkomen van
“biodiversiteit” zal beschrijven.
- 1953: beschrijven Crick en Watson het “DNA” als drager van erfelijk materiaal en dus genetische info.
Deze datum wordt min of meer beschouwd als het startpunt van de moderne “Genetica” waarmee
men onder andere veel sneller, efficiënter en wetenschappelijker gefundeerd ecologische
ontwikkelingen kan beschrijven.
Ecologie is de studie van de interacties tussen organismen met hun biotische en abiotische omgeving, die de
distributie en abundantie van organismen bepalen.
- Distributie: waar komt een organisme voor?
- Abundantie: hoe talrijk komt dit organisme (daar) voor?
1
,Samenvatting Ecologie 2020
Wat is ecologie niet?
Ecologie heeft niets te maken met “bio”, duurzaam etc. … Heel veel reclame etiketten, labels en certificaten
gebruiken ten onrechte het woord “ecologisch”, omdat he daar in een afgekorte versie staat. Ecologie is de
wetenschap die gebruikt wordt om aan te tonen waarom bepaalde leefgewoonten (eten, mobiliteit, landgebruik)
een negatief effect hebben op het ecosysteem (bijvoorbeeld de opwarming van de aarde). De instrumenten of
oplossingen om deze effecten tegen te gaan zijn (soms) wetenschappelijk ecologisch onderbouwd. Zeg dus niet
“seizoensgroenten eten is ecologisch”, maar wel “seizoensgroenten eten is in ecologische aspect duurzamer (dan
bijvoorbeeld ingevoerde groenten)”. “Ecologisch” is niet hetzelfde als “milieuvriendelijk”. Maar we gebruiken
wel de ecologie als (één van de) wetenschap(pen) om uit te zoeken wat wel of niet milieuvriendelijk kan zijn.
Synecologie = het ecologisch principe waarbij “alles vasthangt aan alles”.
Toegepaste ecologie
Belangrijke wetenschap voor duurzame ontwikkeling.
- Milieu-impacten (van menselijk ingrijpen): beschrijven, modelleren, voorspellen.
- Economische dimensie koppelen (draagvlak versterken)
- Ecosysteemdiensten – benadering
• Dienst = “schaars goed”, product en kan dus economisch benaderd worden. Het krijgt een “waarde”
(in euro uitgedrukt).
• Diensten die het ecosysteem levert: CO2 opslag, luchtfilter, mooie natuur, rust, voedsel,
bodemvruchtbaarheid, wateropslag, zonlicht, biomassa, biodiversiteit, energiebronnen,
bescherming, …
• Enorm veel ecosysteemdiensten: bijvoorbeeld bomen in stedelijke omgeving filteren fijn stof →
minder longaandoeningen bij omwonenden → minder kosten aan ziekteverzekering (en dus
maatschappij). Die “mindere kost” is een voorbeeld van een geldelijke waarde van die
ecosysteemdienst.
2
, Samenvatting Ecologie 2020
Hoofdstuk 2: Globale processen en evolutie
Evolutie + distributie = biodiversiteit
Twee principes die ervoor zorgen dat bepaalde soorten op bepaalde plaatsen (kunnen) voorkomen:
1) Evolutie: organismen zijn “aangepast” aan hun omgeving (adaptatie)
2) Soortvorming en distributie (biodiversiteit): behalve het evolutionaire “succes” van een soort (fitness),
zorgen ook 2 globale (hele wereldbol) processen voor de verspreiding van deze soorten over de wereld:
o Platentektoniek
o Globale klimaatsverandering(en)
Deel 1: Biologische processen
Adaptatie = aanpassen
Hoe zijn deze organismen dan “aangepast” aan hun omgeving? Waarom kan een soort gedijen in en bepaalde
omgeving? En niet in een andere (maar misschien heel erg gelijkaardige) omgeving?
Ecologische randvoorwaarden: motor voor evolutie, soortenvorming, habitatspecialisatie, … Voorbeeld: de
zwarte neushoorn eet andere zaken als de witte neushoorn, hierdoor komen ze voor op verschillende gebieden.
Perfecte soort (100% aangepast) bestaat niet (sommige eigenschappen werken elkaar tegen): daarom ook zo
veel soorten.
Evolutietheorie
Darwin: evolutie door natuurlijke selectie. 5 waargenomen principes:
1) Variatie – Individuen van een zelfde soort, die een populatie vormen, zijn genetisch niet identiek.
2) Overerfbaarheid – Een deel van de variatie (eigen unieke eigenschappen van een individu) zijn
overerfbaar.
3) Demografisch overschot – Een populatie heeft (in ideale omstandigheden) de capaciteit om groter te
worden dan ze in realiteit is.
4) Selectie – Verschillende (voor)ouders produceren een verschillend aantal nakomelingen. Erfelijke
eigenschappen worden m.a.w. nooit met dezelfde intensiteit doorgegeven. Niet alle voordelen
overleven.
5) Respons op selectie – Het succes waarmee een eigenschap zal doorgegeven worden en zal
“overleven” (en de soort een adaptatie ondergaat) hangt af van in welke mate er interactie is tussen
de eigenschappen van de individu en zijn omgeving.
Succes van genotype
Genetische variatie: genotype (<-> fenotype, morfologische variatie).
Genotype = genetische variatie
Fenotype = morfologische, al dan niet omgeving gestuurde variatie.
Indien bruine kevers effectiever interageren met de omgeving (vogel lust geen bruin), overleven er meer bruine
kevers (die kunnen reproduceren) en is deze variatie succesvoller. Na verloop van tijd zijn er al meer bruine
kevers in de populatie.
De samenstelling van de verschillende genotypes binnen een populatie zal geleidelijk aan wijzigen, in het
voordeel van het (op dat moment) succesvolste genotype.
Natuurlijke selectie = ecologie in actie
Succes van individu = fitness (“survival of the fittest”)
De fitness van een genotype is de relatieve bijdrage van dit genotype tot de volgende generatie.
Fitness = (over) leven + groeien + voortplanten
3