Spatiale cognitie
Spatiale cognitie is eigenlijk een term voor een heel aantal aan elkaar gerelateerde vaardigheden te
maken met het ruimtelijke aspect. Het gaat hier om het zien van de omgeving rondom ons, en hoe
deze spatiaal georganiseerd is, maar het gaat verder dan het passief verwerken. Het gaat er ook om
hoe wij met deze ruimte omgaan, en hoe wij objecten in die ruimte gaan gebruiken en manipuleren.
Ook gaat het over het navigeren in de ruimte, en het vinden van onze weg in deze ruimte. We gaan
hiervoor deze ruimte moeten onthouden, om dan deze ruimtelijke informatie later opnieuw te
kunnen gebruiken, om op die manier later, terug te kunnen navigeren in die ruimte, om zo de weg te
kennen.
Bij spatiale cognitie zitten we voornamelijk in het visuele systeem, want de mensen zijn voornamelijk
visuele wezens, en het is voornamelijk op basis van het visuele systeem dat wij gaan leren werken
met de ruimte rondom ons. Een eerste stap wanneer de informatie (visueel) binnenkomt, dan weten
we dat de primaire visuele cortex retinotopisch georganiseerd is. Dit is voor een deel al ruimtelijke
infor-matie, want het laat ons toe om te achterhalen waar ten opzichte van de retina, er visuele
informatie gesitueerd staat. Maar, als we nadenken en we kijken naar de retina, dan ondanks het feit
dat daar een deeltje spatiale informatie verwerkt wordt, dan is dat wel slechts heel beperkt. De
retinotopische organisatie is dus niet voldoende, en er zullen nog andere zaken moeten gaan
gebeuren. De retina is namelijk 2-dimensioneel, en de buitenwereld wordt op een 2D-vlak
geprojecteerd (op de retina), maar tog zien wij 3 dimensies. Er moet dus voor een stuk additieve
verwerking gebeuren, om tot 3 dimensies te geraken. Retinotopische organisatie; positie van
informatie ten opzichte van de retina. Deze is ter definitie gezichtspunt afhankelijk (de informatie die
we zien verandert wanneer we onze ogen ergens anders op gaan richten). Toch hebben wij een
stabiele ruimtelijke organisatie van de wereld waar wij naar kijken, dus op één of andere manier
moeten we dat gezichtspunt onafhankelijke in rekening gaan brengen, want wij zijn in staat de
wereld als stabiel te beschouwen ook al gaan wij onze ogen op andere plaatsen gaan richten om zo
de wereld rondom ons te kunnen gaan verkennen en te gaan exploiteren.
Een ander aspect is visuomotorisch handelen; wanneer we iets willen vastgrijpen, dan gaan wij er
naar kijken (op basis van retinotopisch niveau blijft dat constant), maar we moeten op een of andere
manier het voorwerp bereiken om te kunnen vastgrijpen, en hiervoor moeten we berekenen of de
handeling die je wil uitvoeren we goed verloopt, om vervolgens het object vast te grijpen en te
kunnen gebruiken. Op de retina zelf verandert er niets, want je fixeert op dat voorwerp. Er moet dus
ergens bijkomende informatie zijn welke toelaat om de berekening te maken dat hand in goede
richting gaat en dergelijke.
Een evident aspect is het spatiale geheugen; hierbij is de visuele informatie niet aanwezig. Ten slotte
is er de navigatie: wij kunnen onze weg zoeken en vinden en wij kunnen de weg bepalen op basis van
een kaart of een stappenplan. Dus de retinotopie geeft wel een startpunt; er is al iets van spatiale
info, maar dat is lang niet genoeg om al die spatiale functies of een goede manier te kunnen gaan
uitvoeren.
Ventrale stroom loopt van occipitaal naar ventraal, en voornamelijk belangrijk voor het herkennen
van objecten en de cognitie; de kennis van de objecten. De ruimtelijke kennis gaat langs de pariëtale
cortex, en daar is het vooral de posterieur pariëtale cortex welke een rol speelt. Deze pariëtale cortex
loopt occipitaal tot aan de centrale sulcus, maar het is vooral het posterieur pariëtaal deel welke een
rol speelt. Hier kunnen we nog een aantal elementen onderscheiden, en eerste is de Intrapariëtale
sulcus. Aan de mediale kant, richting midden hemisfeer, hebben we de superieur pariëtale lobule en
Wanneer we de kwalitatieve – kwantitatieve doen, dan is er activatie van de ventrale stroom. Dus dat coördinaat
gebaseerde (kwantitatief) wat eigen is aan dorsale stroom verwerking; voor visuomotorische actieverwerking in grijpen van
objecten, afstand tot voorwerp, grootte van voorwerp,… Kwalitatieve processen zijn een oordeel, een abstractie, en dat is
ventrale str.
, lateraal is er de inferieur pariëtale lobule. Dus langs beide zijde van de Intrapariëtale sulcus liggen de
gebieden welke belangrijk zijn voor de ruimtelijke verwerking. Interessant is dat deze input krijgen
van de visuele cortex, en daar binnenin ook van interessante gebieden; namelijk de beweging
gerelateerde gebieden. Namelijk het medio-temporaal gebied (V5), en ook mediaal superieur
temporale deel naar pariëtale c.
De
posterieur pariëtale cortex krijgt een rechtstreekse input van de visuele gebieden, maar daarnaast
ook vanuit de beweging gerelateerde gebieden. Namelijk het MT (medio-temporaal gebied) ook wel
V5, en er is ook input vanuit de mediaal superieur temporale deel, welke ook betrokken is bij de
verwerking van bewegingen. Deze delen geven input aan de pariëtale cortex. Beweging is natuurlijk
aan de ruimte gerelateerd, en op verschillende tijdspunten zal het object zich op een andere plaats
gaan bevinden. Ook vanuit de somatosensorische cortex zal er informatie gestuurd worden naar de
posterieur pariëtale cortex. Dit deel is dus goed gelegen, want het krijgt relevante informatie binnen.
Somotosensorisch; hierbij is de relevantie het grijpen van de voorwerpen en het manipuleren van de
objecten. Dit is essentieel belangrijk, dat de informatie van de staat van het lichaam naar posterieur
pariëtale cortex wordt gestuurd. Van daar dat het belangrijk is dat er ook somatosensorische input is.
Naast input, is er natuurlijk ook output. We zien dat er vanuit posterieur pariëtaal connecties zijn
naar prefrontale cortex, welke betrokken zijn is het spatiaal werkgeheugen. Er zijn ook connecties
naar de premotorische en de motorische gebieden, want belangrijk voor visueel gestuurde actie
controle. Dan zijn er ook nog connecties naar de mediaal temporale lobus (Hippocampus), waar we
zien dat deze heel belangrijk zijn voor het spatiaal geheugen (spatiale navigatie). Nu afvragen hoe de
systemen zijn.
Als eerste gaan we gaan kijken naar het laagste niveau, namelijk de individuele neuronen, en dan
gaan we gaan kijken welke kenmerken deze neuronen hebben, en voor een stuk ook gaan vergelijken
met de kenmerken van de neuronen in de andere visuele verwerkingsbaan (namelijk de ventrale
stroom). We gaan dus gaan kijken naar de kenmerken van de cellen in de posterieur pariëtale cortex,
en het wil niet zeggen dat alle cellen daar al die kenmerken hebben. Het is zo dat deze kenmerken
algemeen voorkomen ter hoogte van die regio. Een eerste kenmerk is een negatief kenmerk, en het
is zo dat deze cellen minder of niet gevoelig zijn voor vorm of kleur. Als we kijken naar de ventrale
stroom dan is de vorm en kleur daar heel belangrijk. In de pariëtale cortex is er veel minder
gevoeligheid voor vorm. Het wil niet zeggen dat er helemaal geen vorm te verwerken is, maar wel
veel minder. Ook kleur (belangrijk voor de objectherkenning), wordt in pariëtale cortex veel minder
verwerkt. We kunnen dus zeggen dat de cellen hier, minder geschikt zijn voor objectherkenning. In
de ventrale stroom zien we dat de cellen de receptieve velden richten op de fovea, en dit is veel
Wanneer we de kwalitatieve – kwantitatieve doen, dan is er activatie van de ventrale stroom. Dus dat coördinaat
gebaseerde (kwantitatief) wat eigen is aan dorsale stroom verwerking; voor visuomotorische actieverwerking in grijpen van
objecten, afstand tot voorwerp, grootte van voorwerp,… Kwalitatieve processen zijn een oordeel, een abstractie, en dat is
ventrale str.