MONITORAAT SESSIE III (RECHTSBESCHERMING EN BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR)
Oefening 1
Krachtens art. 11 van de Wet van 8 juni 2006 houdende de regeling van economische en
individuele activiteiten met wapens (‘de Wapenwet’) is het voor particulieren verboden om,
zonder voorafgaande vergunning, een vergunningsplichtig vuurwapen of de bijbehorende
munitie voorhanden te hebben. De wapenvergunning voor particulieren wordt afgeleverd
door de provinciegouverneur bevoegd voor de verblijfplaats van de aanvrager, na advies van
de korpschef van de lokale politie. Indien blijkt dat het voorhanden hebben van het wapen de
openbare orde kan verstoren of de wettige reden ingeroepen om de vergunning te bekomen,
niet meer bestaat, kan de gouverneur bevoegd voor de verblijfplaats van de betrokkene de
vergunning volgens een door de Koning bepaalde procedure bij een met redenen omklede
beslissing beperken, schorsen of intrekken na het advies te hebben ingewonnen van de
procureur des Konings bevoegd voor deze verblijfplaats.
De heer Jan Maes beschikt over de nodige vergunningen voor het bezit van vijf
verweervuurwapens (waaronder drie geweren en twee revolvers).
Klaas Maes, de zoon van Jan Maes en tevens een wapenliefhebber, vraagt op 16 augustus
2019 een vergunning aan voor het bezit van een oorlogsvuurwapen. Naar aanleiding van deze
aanvraag adviseert de procureur des Konings van Dendermonde de gouverneur op 13
december 2019 om enerzijds geen vergunning toe te kennen aan Klaas Maes, maar anderzijds
ook om alle vergunningen van zijn vader, de heer Jan Maes, in te trekken. De reden daartoe is
de jarenlange aanslepende burenruzie die reeds meermaals aanleiding heeft gegeven tot
tussenkomsten van de politie. Zo bijvoorbeeld wordt de zoon van Jan Maes ervan verdacht
opzettelijke slagen en verwondingen te hebben toegebracht aan de buurman. Zo werd op 6
september 2019 door de lokale politie een proces-verbaal opgesteld dat vervolgens op 12
september 2019 aan de gouverneur werd overgemaakt. Klaas Maes ontkent echter dat hij
iets heeft gedaan.
Op 4 april 2020 beslist de gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen om de
wapenvergunningen van de heer Jan Maes in te trekken op grond van art. 11, §1, tweede lid
van de Wapenwet :
“Indien blijkt dat het voorhanden hebben van het wapen de openbare orde kan verstoren of
de wettige reden ingeroepen om de vergunning te bekomen, niet meer bestaat, kan de
gouverneur bevoegd voor de verblijfplaats van de betrokkene de vergunning volgens een door
de Koning bepaalde procedure bij een met redenen omklede beslissing beperken, schorsen of
intrekken na het advies te hebben ingewonnen van de procureur des Konings bevoegd voor
deze verblijfplaats.”
Deze beslissing luidt als volgt :
“(…) Verwijzende naar het advies van de procureur des Konings van Dendermonde van 13
december 2019 en het Proces-Verbaal van de lokale politie van 6 september 2019
Evaluatie:
Het parket en de politiediensten zijn het best geplaatst om het gevaar voor de openbare orde
en veiligheid in te schatten. Bijgevolg dringt zich een definitieve maatregel op aangaande het
wapenbezit van de familieleden Maes daar het niet denkbeeldig is dat bij een eventueel nieuw
incident wapens worden gebruikt, wie er ook de bezitter mag van wezen. 2 Er wordt dan ook
besloten om de wapenvergunningen van de heer Jan Maes voor het bezit van
,verweervuurwapens in te trekken.”.
De heer Jan Maes valt uit de lucht als hij kennisneemt van de beslissing tot intrekking van alle
vergunningen voor de verweervuurwapens die hij bezit. De Wapenwet voorziet in
beroepsmogelijkheden, onder meer tegen een besluit tot intrekking van de vergunningen :
“Art. 30. Beroep staat open bij de minister van Justitie of bij zijn gemachtigde in geval van het
ontbreken van een beslissing van de gouverneur binnen de in artikel 31 bedoelde termijnen, of
tegen de beslissingen van de gouverneur tot weigering, beperking, schorsing of intrekking van
een erkenning, een vergunning of een recht, behalve tegen beslissingen inzake
onontvankelijke aanvragen.
Op straffe van onontvankelijkheid wordt het gemotiveerd verzoekschrift aangetekend
verzonden aan de federale wapendienst uiterlijk vijftien dagen na vaststelling dat er geen
beslissing werd genomen binnen de in artikel 31 bedoelde termijnen of na kennisname van de
beslissing van de gouverneur, vergezeld van een kopie van de bestreden beslissing. De
uitspraak wordt gedaan binnen zes maanden na de ontvangst van het verzoekschrift.
Art. 31. De gouverneur doet uitspraak : 1° over de aanvragen om erkenning overeenkomstig
de artikelen 5, 6, 20 en 21, binnen vier maanden na de ontvangst ervan; 2° over de aanvragen
om een vergunning overeenkomstig de artikelen 11, 14 en 17, binnen vier maanden na de
ontvangst ervan. (De verlenging kan per aanvraag slechts eenmaal worden toegestaan en de
termijn ervan mag uiterlijk zes maanden bedragen.) De in deze wet voorgeschreven termijnen
waarbinnen de gouverneur of de minister van Justitie een beslissing moeten nemen, kunnen,
op straffe van nietigheid, alleen worden verlengd bij gemotiveerde beslissing.”.
- Vraag 1. Over welk soort beroep gaat het hier? Moet dhr. Jan Maes dit beroep eerst
uitputten alvorens eventuele andere jurisdictionele beroepsmogelijkheden te kunnen
uitputten?
Het gaat om een administratief beroep, meerbepaald een georganiseerd bestuurlijk beroep,
aangezien het met een uitdrukkelijke norm tot stand is gekomen, die de beroepsmogelijkheid
bepaalt alsook de termijnen en modaliteiten. Een georganiseerd bestuurlijk beroep moet
uitgeput worden op ontvankelijke wijze vooraleer men een eventueel jurisdictioneel beroep
kan instellen.
De modaliteiten art. 30 van de Wapenwet moeten dus nageleefd worden, om van een
ontvankelijk beroep te spreken en de uitputtingsverplichting te voldoen.
- Vraag 2. Dhr. Jan Maes heeft op grond van artikel 30 van de wapenwet op ontvankelijke
wijze administratief beroep uitgeoefend bij de minister van Justitie, maar deze verwerpt op
28 april 2020 het beroep ingesteld tegen de beslissing van de gouverneur van 4 april 2020
tot intrekking van de wapenvergunningen.
De beslissing luidt als volgt:
“Op basis van artikel 11, §1, tweede lid van de wapenwet kan de gouverneur - indien blijkt dat
het voorhanden hebben van het wapen de openbare orde kan verstoren - de vergunning bij
een met reden omklede beslissing beperken, schorsen of intrekken, na het advies te hebben
ingewonnen van de procureur des Konings van het arrondissement waar men zijn
verblijfplaats heeft en volgens een procedure bepaald door de Koning.
Of er al dan niet gevaar dreigt voor de openbare orde en veiligheid moet worden aangetoond
, aan de hand van concrete elementen. Bovendien moet rekening gehouden worden met het 3
principe van de proportionaliteit; zo moeten de aangehaalde elementen voldoende ernstig zijn
om een beperking, schorsing of intrekking van een vergunning te rechtvaardigen.
In casu zijn de af te wegen belangen de openbare orde en veiligheid (zowel voor uzelf als voor
uw omgeving) enerzijds, en de vrijheid om uw hobby als wapenliefhebber te kunnen
uitoefenen zoals u reeds jaren heeft gedaan. Meer bepaald moet overwogen worden of
wapenbezit in uwen hoofde de openbare orde zou kunnen verstoren.
In casu zijn er niet zozeer bezwaren van openbare orde in uwen hoofde, doch wel in deze van
de persoon, meer bepaald uw zoon, met wie u samenwoont. Dit blijkt, bij nazicht van het
dossier, zowel uit het advies van de procureur des Konings als uit het proces-verbaal van de
lokale politie.
Bijgevolg zijn er voldoende ernstige en concrete redenen voorhanden die aantonen dat het
voorhanden hebben van een vuurwapen in hoofde uw zoon - waarmee u samenwoont - een
gevaar voor de openbare orde en veiligheid kan betekenen.
Bijgevolg is het wenselijk dat uw vergunningen voor de betreffende wapens worden
ingetrokken.
Er wordt dan ook besloten om het beroep tegen de beslissing tot intrekking van de gouverneur
van 4 april 2020 te verwerpen.”
Waar kan dhr. Jan Maes een vordering instellen: bij de gewone rechter of bij de Raad van
State als administratief rechtscollege? Tegen welke beslissing moet beroep worden
ingesteld: de beslissing van de gouverneur en / of de beslissing van de minister van Justitie?
Bij de Raad van State, tegen de beslissing van de Minister.
Door de devolutieve werking (de beroepsinstantie zal zich volledig over de
genomen/bestreden beslissing buigen; dit is ook de reden van de uitputtingsplicht) , kan men
immers enkel tegen de beslissing in laatste aanleg beroep doen (die van de Minister).
Het werkelijk en rechtstreeks voorwerp van het geschil is het wapenbezit en het gevaar dat
het met zich meebrengt. De minister heeft een discretionaire bevoegdheid waarbij hij het
gevaar voor de openbare orde afweegt tegen de vrijheid van de betrokkene. We bevinden ons
dus in het objectief contentieux (dat niet onttrokken is van de bevoegdheden van de
administratieve rechtscolleges) en men kan naar de Raad van State stappen.
- Vraag 3. Dhr. Jan Maes is van mening dat zowel de beslissing van de gouverneur als van de
minister van Justitie onwettig zijn, nu hij door geen van beiden de kans heeft gekregen om
vooraf zijn standpunt ter zake naar voren te brengen. Heeft hij het hier bij het juiste eind
dat de hoorplicht van toepassing is of zou in dit geval ervan kunnen worden afgeweken?
De hoorplicht is een beginsel van behoorlijk bestuur en is toepasbaar op elk orgaan van actief
bestuur.
Het betreft hier een individuele beslissing (intrekking van de wapenvergunning) die de
rechtspositie van de heer Jan Maes ernstig wijzigt (hij mag immers geen wapens meer
bezitten). Deze beslissing is echter niet gebaseerd op een persoonlijke tekortkoming van de
Heer Jan Maes, maar van zijn zoon Klaas Maes. De hoorplicht is dus niet van toepassing.