LES 2 - DE PROBLEEMSTELLING
IN KWALITATIEF ONDERZOEK
FORMULEREN VAN EEN PROBLEEMSTELLING IN KWALITATIEF ONDERZOEK
Formuleren van een onderzoeksthema en specifieke onderzoeksvragen
Een onderzoeksthema beschrijft in algemene termen waar je onderzoek over wilt doen.
Bv. Onderzoek naar de communicatie tussen artsen en patiënten.
Een onderzoeksvraag beschrijft meer specifiek waar je onderzoek een antwoord op probeert te
vinden.
Bv. 1) Hoe definiëren artsen en patiënten ‘goede communicatie’?
2) Hoe geven interacties tussen artsen en patiënten vorm aan die betekenissen?
Een thema kan variëren in termen van abstractieniveau of focus, bv.:
Onderzoek naar de relaties tussen artsen en patiënten (=algemeen thema).
Kan uiteenvallen in verschillende sub-thema’s, bv:
1. Onderzoek naar de communicatie tussen artsen en patiënten.
2. Onderzoek naar discriminatie van bepaalde categorieën van patiënten door artsen.
3. Onderzoek naar de rol van werklast op de kwaliteit van de relatie tussen artsen en patiënten.
Een thema wordt meestal niet uitgedrukt in vraagvorm, een onderzoeksvraag wel.
Opstellen van het centrale thema van je onderzoek en je specifieke onderzoeksvragen wordt beïnvloed door:
1. Vormvereisten: coherentie, structuur en relevantie
2. Methodologische uitgangspunten
3. Eigen interesses, kennis en ervaringen.
4. Het publiek
5. Literatuur.
6. Filosofische paradigma’s.
1. VORMVEREISTEN
Goede onderzoeksvragen zijn coherent, gefocust en relevant:
1. Niet te veel en niet te weinig onderzoeksvragen (te veel / weinig ambitieus);
2. Niet te breed en niet te eng (te vaag of ambitieus / te beperkend);
3. Niet te veel of te weinig overlap tussen de verschillende onderzoeksvragen (herhaling /
te weinig coherentie);
4. Duidelijk verband tussen onderzoeksvragen en overkoepelend thema(‘s) is belangrijk;
5. Geen dubbele, driedubbele… onderzoekvragen (verwarrend);
6. Consistent gebruik van concepten in formulering van onderzoeksvragen is belangrijk.
,2.METHODOLOGISCHE UITGANGSPUNTEN
1. Kwalitatief onderzoek vraagt eigen soort onderzoeksvragen:
• Normaal gezien kies je eerst onderzoeksvragen en pas nadien een adequate methodologie om die
onderzoeksvragen te beantwoorden, maar in deze cursus (en soms ook in de realiteit) worden
methodologische keuzes op voorhand gemaakt voor jou.
• Kwalitatief en kwantitatief onderzoek lenen zich goed voor het onderzoeken van bepaalde
onderzoekvragen, maar minder voor andere.
• Een veel voorkomende fout is dat studenten onderzoekvragen opstellen die adequaat door
kwantitatief, maar veel minder goed door kwalitatief onderzoek kunnen worden onderzocht.
• Stel in kwalitatief onderzoek geen onderzoeksvragen centraal waar je:
effecten probeert te meten (‘In welke mate of hoe sterk beïnvloedt variabele X, variabele Y?);
het al dan niet voorkomen van iets probeert te meten (‘Doet X zich voor of niet?’);
een zekere variatie probeert te meten of kwantificeren (‘In welke mate komt die opinie voor?’);
bepaalde hypotheses probeert te testen (‘Kunnen we hypothese X uit de literatuur bevestigen?’).
• Stel in kwalitatief onderzoek wel onderzoeksvragen centraal die:
willen begrijpen ‘hoe iets gebeurt’;
processen proberen te beschrijven;
de betekenis van concepten proberen te begrijpen;
Een verklaring voor een fenomeen inductief opbouwen (obv data);
de kenmerken van concepten proberen te beschrijven (impliceert een variatie beschrijven in
kwalitatieve termen);
nieuwe inzichten willen verkennen of ontdekken / exploreren in plaats van te testen.
2. De gekozen analysetechniek vraagt eigen soort onderzoeksvragen:
• Grounded Theory (GT) is een veel gebruikte benadering van data-analyse in de sociale
wetenschappen.
• We vertrekken in eerste instantie van GT om onze onderzoeksvragen, steekproef en interviewvragen
op te stellen. Mortelmans’ handboek vertrekt ook vanuit GT.
• In de lessen over data-analyse, gaan we dan aanduiden hoe het gebruik van andere benaderingen van
data-analyse het opzetten van onderzoek beïnvloedt.
• We gaan ook zien dat er verschillende vormen van GT zijn en ik zal de relevantie daarvan ook
aanduiden in de komende lessen en de les over GT.
ONDERZOEKSVRAGEN IN GROUNDED THEORY
• GT heeft tot doel een theorie op te bouwen door data afwisselend te verzamelen en te analyseren
(cyclisch verloop van onderzoek).
• Een theorie wordt gezien als een netwerk van relaties tussen concepten die, eens goed uitgewerkt, de
onderzoeker toelaten om een fenomeen te begrijpen of te verklaren.
• GT bestaat uit een aantal centrale kenmerken / veronderstellingen die ik stapsgewijs zal introduceren.
• het blootleggen van onderliggende (sociale) fenomenen aan de grondslag, doel GT is dan ook het
maken van verklarende theorieën voor gedragspatronen en sociale processen.
• M.b.t. het ontwikkelen van onderzoeksvragen, vertrekt GT vanuit de volgende premissen:
1. Het ontwikkelen van een nieuwe theorie:
• GT moet leiden tot nieuwe theoretische inzichten, louter toetsen van bestaande theorieën en/of
concepten is onvoldoende.
,2. Onderzoeksvragen:
• GT is ambitieus: meer doen dan louter beschrijven of exploreren: zo volledig mogelijk verklaren of
begrijpen van fenomenen. Bovendien gaan de onderzoeksvragen quasi altijd veranderen in termen
van focus gedurende het onderzoek.
• We gaan wel zien dat bij de constructivistische variant van GT (CGT), het (contextueel) beschrijven van
een fenomeen voldoende kan zijn, indien het leidt tot een beter begrip van dit fenomeen.
3. EIGEN INTERESSES, KENNIS EN ERVARINGEN
• Het is belangrijk dat je probeert onderzoek te doen naar een thema/onderwerp dat je interessant
vindt (affectieve redenen voor kiezen onderwerp);
• Kennis en ervaringen m.b.t. een thema kan inspirerend werken over ‘wat wel / nog niet is geweten’
(cognitieve redenen voor kiezen onderwerp);
• Kennis over een setting kan helpen in het onderhandelen van toegang tot die setting (pragmatische
redenen voor kiezen onderwerp);
4. HET PUBLIEK
• Het publiek voor wie je onderzoek uitvoert, kan in grote mate richting geven aan je onderzoeksvragen:
• Elk publiek zal eigen doelstellingen vooruitschuiven als belangrijk:
1. Kennis om een fenomeen beter te begrijpen/verklaren/beschrijven
2. Kennis om een beleid op af te stemmen;
3. Kennis om de praktijk te sturen.
5.LITERATUUR
• In kwalitatief onderzoek verschilt de rol van de klassieke ‘literatuurstudie’ naargelang het soort data-
analyse benadering die je gebruikt.
• In GT (derde premisse) mag de literatuur de onderzoeksvragen niet determineren en kan hoogstens
inspireren en je gevoelig maken voor het belang van bepaalde concepten (sensitizing concepts)
• Rol van literatuur staat nu wel centraler in GT dan vroeger: ‘There is a difference between an open
mind and an empty head’ (Day, 1999, p.251).
1. Receptief proces:
• Over welke sub-thema’s wordt er onderzoek uitgevoerd (mapping van literatuur)?
• Welke onderzoeksvragen worden daarin onderzocht?
• Hoe worden concepten gedefinieerd en gemeten?
• Welke populaties en contexten worden onderzocht?
• Welke factoren en processen worden aangeduid als belangrijk?
• Wat zijn de achterliggende filosofische veronderstellingen?
In GT word je gevraagd om die kennis ‘tussen haakjes te plaatsen’ (bracketing), waarbij bestaande
concepten of bevindingen je enkel gevoelig kunnen maken voor het belang van bepaalde (aspecten)
fenomenen, maar waarbij die de richting van jouw analyses niet mogen determineren (sensiziting
concepts, waarbij nieuwe kennis meer inductief tot stand komt).
2. Creatief proces: Hoe kan ik iets nieuws toevoegen, waar schiet de literatuur tekort? Je kan je
laten stimuleren door:
a. Suggesties die door andere onderzoekers worden gemaakt in de (vaak meer recente)
wetenschappelijke literatuur;
, b. Je eigen kennis / ervaringen m.b.t. een bepaald onderzoeksthema (sub-thema). Maar dit kan niet de
enige reden zijn (zie puntje b);
c. Het type van vragen die zich goed leent voor kwalitatief onderzoek toe te passen op het
onderzoeksthema (sub-thema) waar je in geïnteresseerd bent;
d. Je onderzoeksthema (sub-thema) te benaderen vanuit een of meerdere andere filosofisch paradigma’s
dan wat doorgaans wordt gedaan in de wetenschappelijke literatuur.
Dit betekent dat je in staat moet zijn om de belangrijkste wetenschapsfilosofische tradities te
herkennen in onderzoek en die adequaat toe te passen op het onderzoeksthema (sub-thema) waar je
in geïnteresseerd bent.
Hoe moet je de link met de literatuur adequaat presenteren?
• Goed aanduiden op welke verschillende sub-thema’s er onderzoek werd uitgevoerd in het
domein/thema waar jullie in geïnteresseerd zijn.
• Expliciet aanduiden op welke manier jullie onderzoeksvragen die jullie willen onderzoeken
aansluiten (voortbouwen) op de literatuur (en thema’s) die jullie hebben gelezen.
• Dit uitschrijven zoals dit in een wetenschappelijk artikel gebeurt, d.w.z. niet door elk artikel apart te
bespreken, maar door een synthese te geven van de manier waarop jullie onderzoeksvragen
voortbouwen op bestaande literatuur
bv.: ‘Terwijl bestaande studies vooral kijken naar / focussen op / aandacht vestigen op X (ref), Y (ref)
en Z (ref), kijken wij naar A en B.’. Of: ‘door te focussen op A en B, bouwen wij voort op bestaand
onderzoek, dat vooral gericht is op het bestuderen van X (ref), Y (ref) en Z (ref)’).
Het moet uit die beschrijving duidelijk zijn voor de lezer wat innovatief is aan jullie studie, iets dat
jullie ook kunnen verduidelijken, door bijvoorbeeld daar aan toe te voegen dat: ‘Met andere woorden,
onze studie is innovatief in dat het focust op processen / factoren die onderbelicht zijn in onderzoek,
met name D, E en F.
Voldoende literatuur betrekken (voor het groepswerk: minstens evenveel relevante referenties als er
groepsleden zijn);
Verzorgde bibliografie.
EVALUATIECRITERIA VOOR OPSTELLEN OV’S
OV’s…
• Vormvereisten:
1) zijn geschikt voor het onderzoeksthema;
2) overlappen niet maar hangen wel onderling samen;
3) (…)
• Methodologische uitgangspunten:
1) zijn geschikt voor kwalitatief onderzoek;
2) worden goed beargumenteerd vanuit een Grounded Theory benadering;
• Literatuur:
1) worden onderbouwd door wetenschappelijke literatuur
2) spelen in op een hiaat in de literatuur
3) worden beschreven vanuit een adequate synthese van de literatuur (inhoud en vorm)
6. FILOSOFISCHE PARADIGMA’S
• Filosofische uitgangspunten worden steeds impliciet/expliciet gemaakt en hebben betrekking op:
Ontologische vraag: wat is ‘de realiteit’?