Duits samenvatting
wrd. Lektion 3.1 t/m 3.6, zinnen Lektion 3.6 wrd. Lektion 4.1 t/m 4.3
gramm. naamvallen: der- en ein-groep in 1e / 3e / 4e naamval
gramm. werkwoorden: H1: A/B, H2: A/C, H3: B
De naamvallen
1. 1e naamval = onderwerp
2. 3e naamval = meewerkend voorwerp
3. 4e naamval = lijdend voorwerp
Der-Gruppe bepaald lidwoord + dies/jen/jed/solch/manch/welch/all
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
Nom. Der Die Das Die
Dat. Dem Der Dem Den (+n bij znw)
Akk. Den Die Das die
Ein-Gruppe onbepaald lidwoord + bezittelijk voornaamwoord + ‘kein’
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
Nom. Ein Eine Ein Eine
Dat. Einem Einer Einem Einen (+n bij znw)
Akk. Einen Eine Ein Eine
Modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd en wissen en möchten
Müssen Können Dürfen Wollen Mögen Wissen Möchten Sollen
(moeten) (kunnen) (mogen (willen) (houden van) (weten) (graag (moeten)
willen)
Ich Muss Kann Darf Will Mag Weiß Möchte Soll
Du Musst Kannst Darfst Willst Magst Weißt Möchtest Sollst
Er / sie/ es Muss Kann Darf Wil Mag Weiß Möchte Soll
Wir Müssen Können Dürfen Wollen Mögen Wissen Möchten Sollen
Ihr Müsst Könnt Dürft Wollt Mögt Wisst Möchtet Sollt
Sie / sie Müssen Können Dürfen Wollen mögen Wissen Möchten Sollen
De vervoeging van deze werkwoorden in het enkelvoud onregelmatig: de ich-vorm en de er/sie/es-
vorm hebben geen uitgang en hebben een klinkerwisseling: ich muss, er darf.
Uitzondering: möchten
Müssen
- Noodzakelijk / verplichting
Sollen
- De wil of advies van iemand anders
wrd. Lektion 3.1 t/m 3.6, zinnen Lektion 3.6 wrd. Lektion 4.1 t/m 4.3
gramm. naamvallen: der- en ein-groep in 1e / 3e / 4e naamval
gramm. werkwoorden: H1: A/B, H2: A/C, H3: B
De naamvallen
1. 1e naamval = onderwerp
2. 3e naamval = meewerkend voorwerp
3. 4e naamval = lijdend voorwerp
Der-Gruppe bepaald lidwoord + dies/jen/jed/solch/manch/welch/all
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
Nom. Der Die Das Die
Dat. Dem Der Dem Den (+n bij znw)
Akk. Den Die Das die
Ein-Gruppe onbepaald lidwoord + bezittelijk voornaamwoord + ‘kein’
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
Nom. Ein Eine Ein Eine
Dat. Einem Einer Einem Einen (+n bij znw)
Akk. Einen Eine Ein Eine
Modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd en wissen en möchten
Müssen Können Dürfen Wollen Mögen Wissen Möchten Sollen
(moeten) (kunnen) (mogen (willen) (houden van) (weten) (graag (moeten)
willen)
Ich Muss Kann Darf Will Mag Weiß Möchte Soll
Du Musst Kannst Darfst Willst Magst Weißt Möchtest Sollst
Er / sie/ es Muss Kann Darf Wil Mag Weiß Möchte Soll
Wir Müssen Können Dürfen Wollen Mögen Wissen Möchten Sollen
Ihr Müsst Könnt Dürft Wollt Mögt Wisst Möchtet Sollt
Sie / sie Müssen Können Dürfen Wollen mögen Wissen Möchten Sollen
De vervoeging van deze werkwoorden in het enkelvoud onregelmatig: de ich-vorm en de er/sie/es-
vorm hebben geen uitgang en hebben een klinkerwisseling: ich muss, er darf.
Uitzondering: möchten
Müssen
- Noodzakelijk / verplichting
Sollen
- De wil of advies van iemand anders