Studentennummer
Naam Docent
4311 woorden
Inleiding
Een 41-jarige man verspreide op 15 en 16 oktober 2016 samen met twee andere in Amsterdam West
en Amsterdam Nieuw-West flyers door deze in brievenbussen te stoppen met daarop een aantal
uitlatingen over homoseksualiteit. Aan de ene kant van de flyer staan religieuze teksten over
homoseksualiteit geciteerd uit de Bijbel, de Thora en de Koran. Aan de andere kant van de flyer
staan er enkele ‘feiten’ over homoseksualiteit en een oproep aan de drie grote monotheïstische
godsdiensten om zich te verenigen tegen homoseksualiteit. Naar aanleiding van 192 aangiften van
bewoners is de politie een onderzoek gestart.1 Volgens de bewoners en de Officier van Justitie
(OvJ) heeft de 41-jarige man zich schuldig gemaakt aan groepsbelediging (art. 137c Sr.)2 en
aanzetten tot discriminatie (art. 137d Sr.).3 In deze annotatie richten we ons op ‘groepsbelediging’,
ofwel art. 137c Sr.4 Volgens de OvJ is er geen sprake van een context die het beledigende karakter
wegneemt. Bovendien zijn de percentages waaruit blijkt dat homo’s gevaarlijk zouden zijn voor
kinderen in combinatie met het beroep op de drie godsdiensten onnodig grievend zijn.5 De advocaat
van de verdachte heeft hier een ander standpunt over. De advocaat vindt de uitlatingen niet strafbaar
door verwijzing naar religieuze teksten en statistieken. Ook worden er geen scheldwoorden of
krachtversterkende termen gebruikt en neemt de context van godsdienstvrijheid de beledigende
karakter weg. Het zou bovendien niet gericht zijn tegen homo’s, maar op het zich hard maken voor
kinderen en de toekomstige generaties. De uitlatingen zijn dus dienstig aan het maatschappelijk
debat en niet onnodig grievend.6 Dit leidde tot de rechtsvraag: Is het door iemand maken en
verspreiden van anti-homoflyers, te kwalificeren als groepsbelediging in de zin van artikel 137c/e S
r.?7 8
De rechtbank acht met name de omstandigheid dat op de flyer homoseksuelen in verband worden
gebracht met kindermisbruik op grote schaal, zeer kwalijk. Bovendien zorgt het voor beroering in
de samenleving.9 De uitlatingen hebben naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar de
strekking om homo’s in een kwaad daglicht te zetten. Ook vindt de rechtbank het onnodig grievend,
want de ‘wetenschappelijke feiten’ zijn niet goed gefundeerd. De rechtbank is van oordeel dat de
flyer er naar zijn aard op is gericht anderen te overtuigen en mogelijk ook tot actie aan te sporen.10
De verdachte wordt schuldig bevonden aan groepsbelediging en wordt veroordeeld tot een
geldboete van 500 euro. De vraag die in deze annotatie centraal staat is: Heeft de rechtbank
Amsterdam de juiste beslissing genomen? Dit wordt onderzocht op grond van wetsgeschiedenis,
jurisprudentie en rechtswetenschappelijke literatuur.
Wet en wetsgeschiedenis
Groepsbelediging, ook wel belediging van een groep mensen of belediging van een
bevolkingsgroep is in de jaren 30 van de 20e eeuw ingevoerd met het oog op het voorkomen van
ordeverstoringen, voornamelijk om het fascisme en antisemitisme weerstand te bieden. De bepaling
was algemeen geformuleerd en er werd geen specifieke groepen genoemd. Het enige waar rekening
1 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, r.o. 2 & 3.
2 Artikel 137c Wetboek van Strafrecht, 16-08-1934.
3 Artikel 137d Wetboek van Strafrecht, 19-07-1934.
4 Artikel 137c Wetboek van Strafrecht, 16-08-1934.
5 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, r.o. 4.1.
6 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, r.o. 4.2.
7 Artikel 137c Wetboek van Strafrecht, 16-08-1934.
8 Artikel 137e Wetboek van Strafrecht, 29-03-1971.
9 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, r.o. 8.3.
10 Rb. Amsterdam 4 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:13, 4.3.
1