Samenvatting – Goederenrecht
Les 1
Literatuur: Nederlands vermogensrecht H1, 2, 6 & Hoofdstukken vermogensrecht H1
● Definities als genoemd in de te behandelen lesstof van deze week zijn bekend
Vermogensrecht: Het vermogensrecht is dat gedeelte van het objectieve recht dat een regeling geeft
van de subjectieve rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen zijn.
Verbintenissenrecht: Dat gedeelte van het vermogensrecht dat betrekking heeft op rechtsrelaties
tussen personen. Bijvoorbeeld A is 100,- verschuldigd aan B.
Goederenrecht: Dat gedeelte van het vermogensrecht dat betrekking heeft op de rechtsrelaties
tussen personen en goederen. Bijvoorbeeld A is eigenaar van een fiets. B verkoopt zijn auto aan C en
C is nu eigenaar van die auto.
Goederen: Goederen actieve vermogensbestanddelen, het zijn alle zaken en alle vermogensrechten,
art 3:1 BW. Bijvoorbeeld een auto in jouw garage en een geldvordering die je op je buurman hebt.
Zaken: Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art 3:2 BW).
Vermogensrechten: Een vermogensrecht is een recht met vermogenswaarde dat ofwel
overdraagbaar is, strekt tot stoffelijk (financieel) voordeel, of is verkregen in ruil voor stoffelijk
voordeel (art. 3:6 BW).
Onroerende zaken: de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde
beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij
rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken (art. 3:3 lid 1 BW)
Roerende zaken: alle zaken die niet onroerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW)
Registergoederen: Goederen waarbij voor overdracht of vestiging inschrijving in de betreffende
openbare registers noodzakelijk is (art. 3:10 BW)
Niet-registergoederen: Alle goederen die geen registergoed zijn.
Absoluut recht: Een absoluut recht is een recht tussen een persoon en een goed bestaat, het recht
kan worden ingeroepen tegen een ieder en heeft bepaalde eigenschappen als zaaksgevolg,
prioriteitsbeginsel en bevoorrechte positie. Het is een gesloten systeem.
Relatief recht: Een relatief recht geldt slechts tussen personen. Je kan het dus tegen een partij
inroepen. A heeft nog recht op levering van een partij koffie door B.
Afhankelijk recht: een recht dat zodanig verbonden is aan een ander recht, dat het niet zonder dat
andere recht kan bestaan. Het volgt het recht waaraan het is verbonden (art 3:7 BW).
Beperkt recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, dat met het beperkte recht is
bezwaard (art. 3:8).
Volledig recht: eigendom, vorderingsrechten, eigendomsrecht op voortbrengselen van de menselijke
geest (auteursrecht).
1
,Moederrecht: als er een beperkt recht voortvloeit uit een ander recht. Alle beperkte rechten zouden
een beperkt recht kunnen zijn. Vaak is het eigendomsrecht een moederrecht maar ook een ander
recht kan moederrecht zijn!
Natuurlijke vruchten: Zaken die volgens verkeersopvatting als vruchten van andere zaken worden
aangemerkt (art. 3:9 lid 1 BW).
Burgerlijke vruchten: Rechten die volgens verkeersopvatting als vruchten van goederen worden
aangemerkt (art. 3:9 lid 2 BW).
Enkelvoudige zaak: Een zaak die uit slechts één ding bestaat.
Samengestelde zaak: Een zaak die is samengesteld uit allerlei onderdelen/bestanddelen.
Bestanddelen: Art. 3:4 BW
Lid 1: al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt.
Lid 2: een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt, dat zij daarvan niet kan worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan één der zaken
Natrekking: Voor zover de wet niet anders bepaalt is de eigenaar van een zaak ook eigenaar van al
haar bestanddelen (art. 5:3 BW).
● Rechtsposities kwalificeren en onderbrengen onder het toepasselijke begrip.
Een vorderingsrecht is relatief nu het een rechtsbetrekking tussen twee bepaalde personen betreft.
Eigendom is dan weer een absoluut recht dat tegenover iedereen kan worden ingeroepen (art. 5:1
BW). Valt uiteen in:
- exclusiviteit: de eigenaar hoeft niet te accepteren dat iemand anders zijn zaak gebruikt
- droit de suite (gevolg): het eigendomsrecht blijft op de zaak rusten al is deze in handen van
een ander. Met behulp van eigendomsvordering (revindicatie) kan de eigenaar zijn eigendom
vervolgen (art. 5:2 BW).
Een zakelijk recht is een recht op een zaak (eigendom). Hierbij is individualisering aan de orde, je
bent eigenaar van een bepaalde zaak. Hiervoor geldt tevens het eenheidsbeginsel, ook wel
natrekking genoemd. Iemand die eigenaar is van een zaak is dat tevens van alle bestanddelen van die
zaak.
Een persoonlijk recht is een aanspraak jegens een bepaald persoon (vorderingsrecht).
Eigendom is het meest omvattende recht waarbij een eigenaar bepaalde bevoegdheden aan een
ander kan verlenen, er ontstaat dan een beperkt recht. Wanneer een beperkt recht is gevestigd op
een zaak dan betreft het een zakelijk recht. Er is een gesloten stelsel van rechten waarmee eigendom
kan worden bezwaard:
1. gebruiksrechten
a) erfdienstbaarheid
b) erfpacht
c) recht van opstal
d) vruchtgebruik
2. zekerheidsrechten
2
, a) recht van hypotheek
b) pandrecht
Botsing van beperkte rechten
Bij een botsing van twee of meer beperkte rechten, geldt het prioriteitsbeginsel (oud recht gaat voor
nieuw recht). Er moet dan worden gekeken naar de datum van vestiging van het beperkte recht, deze
datum is bepalend voor het achterhalen van het sterkste recht. Degene met het oudste recht kan in
het uitoefenen van dit recht niet worden belemmerd door nieuwere rechten.
Botsing van vorderingsrechten
Het hele vermogen van een schuldenaar is aanspreekbaar wanneer hij zijn verplichtingen niet
nakomt (art. 3:276 BW). Vorderingen van schuldeisers worden naar evenredigheid voldaan aangezien
alle schuldeisers gelijkwaardig zijn (art. 3:277 BW: paritas creditorum). Dit is de hoofdregel die geldt,
tenzij de wet anders bepaalt.
● Overzien wat de consequenties zijn van de verschillende begrippen.
● Uit een casuspositie de toepasselijke begrippen destilleren en deze toepassen.
Goederenrechtelijke rechten = gesloten systeem
a. eigendomsrecht (volledig recht)
b. alle beperkte rechten
verhouding tussen mens en goed met absoluut karakter, als een recht op een zaak rust dan
spreek je van een zakelijk recht
Andersoortige goederenrechtelijke verhoudingen
a. bezit: feitelijke machtsverhouding
b. bewind: een op bepaalde goederen rustend verband dat lijkt op een beperkt recht
c. gemeenschap: een of meer goederen die toebehoren aan meer deelgenoten
d. verhaalsrecht op goederen: geen goederenrechtelijk recht, maar is het recht om bij
niet-nakoming op iemands goederen te verhalen.
Kenmerken goederenrechtelijke rechten:
1. rusten op een zaak of een vermogensrecht = ook vorderingsrechten en de rechten op
voortbrengselen van de geest.
2. zijn absoluut en exclusief dus werken jegens eenieder en de rechthebbende is gerechtigd
met uitsluiting van alle anderen (droit de suite of volgrecht).
3. wanneer het een beperkt recht betreft kan de rechthebbende in zijn
beschikkingsbevoegdheid worden beperkt:
a. bij overdracht goed met beperkt recht is er sprake van zaaksgevolg
b. prioriteitsbeginsel is van toepassing
c. een beperkt recht is niet onderworpen aan een later gelegd beslag of faillissement =
bevoorrechte positie
● Jurisprudentie les 1
3
, Arrest Dépex/Curatoren Bergel
Depex leverde een water destillatie unit aan Bergel. Bergel ging failliet en had nog een groot bedrag
van de koopsom van de unit nog niet betaald aan Depex. Depex wilde de unit terug. De vraag is nu
wie de eigenaar is van de water destillatie unit. Is de unit een bestanddeel van de fabriek geworden?
→ bestanddeel (art. 3:4 lid 1 BW)?
→ indien ja, dan natrekking (art. 5:3 BW)!
→ HR: Zijn gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd?
→ HR: Fabriek zonder apparatuur onvoltooid?
Als je op beide vragen ja kan antwoorden, dan is de unit een bestanddeel.
(deze uitspraak was voor de invoering van het wetsartikel)
Arrest Portacabin
Dit ging tussen de belastingdienst en de rabobank, die beide geld te vorderen hadden van hun cliënt
de heer Buis. Op het terrein van Buis was een portacabin geplaatst naast een gebouw op hetzelfde
perceel grond. De portacabin was d.w.v. leidingen aangesloten op gas, water en elektriciteit. Ook was
eromheen een tuin aangelegd. De portacabin was in gebruik genomen als kantoorruimte. Na die
datum heeft de rabobank kredieten verstrekt aan buis en een hypotheekrecht verkregen op de grond
van Buis. Buis was gestopt met het betalen van zijn schulden. Daarom wilde zowel de belastingdienst
(executoriaal beslag) en de rabobank (hypotheekrecht) zich verhalen op de bezittingen van Buis. De
rabobank was van mening dat de portacabin onroerend was en daarom onder het hypotheekrecht
van de rabobank viel. De bal dienst was van mening dat de portacabin roerend was en dat daarom de
portacabin niet onder het hypotheekrecht viel en dus ten goede kon komen aan de belastingdienst.
→ HR: de zaak is onroerend als de zaak “naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse
te blijven”.
Ook gaf de HR aan dat het in dit geval niet van belang was dat het gebouw in technisch opzicht wel
zou kunnen worden verplaatst. De portacabin was door natrekking bestanddeel van de grond
geworden en dus onroerend. De eigenaar van de grond is dus ook eigenaar van de portacabin en dus
valt de portacabin onder het hypotheekrecht van de rabobank.
4