Onderwijsgroep 4. Opvoedingsproblemen in de complexe werkelijkheid
Leerdoelen bij probleem 1.
Gelezen bronnen:
Verhulst et al. (2014) p.333-354
Prins & Braet (2014) H19
Cnattingius et al. (1999)
Lock et al. (2010)
Braden et al. (2014)
Morris et al. (2007)
Van Elburg (2008)
Micali et al. (2015)
DeHart et al. (2004)
Fosco & Grych (2012)
Enten & Golan (2009)
1. Wat is anorexia?
Verhulst et al. (2014)
Anorexia nervosa is de meest voorkomende eetstoornis bij jeugdigen tussen de 10 en 20 jaar. De
eerste veranderingen in het ontstaan van het ziektebeeld zijn alledaags (bv. lijnen), het duurt meestal 6
tot 8 maanden (of langer) voordat het zich versnellend gewichtsverlies opgemerkt wordt. Wanneer aan
de bel wordt getrokken, gebeurt dit vaak door iemand in de omgeving van de ‘patiënt’. Hij of zijzelf
ziet vaak niet in dat er hulp nodig is, of wil deze niet accepteren.
Naast de symptomologie als beschreven in de DSM5 hebben anorexiapatiënten vaak nog bijkomende
klachten gerelateerd aan de anorectische eetstoornis (bv. angst, controleverlies, bewegingsonrust)
en/of aan het forse gewichtsverlies (bv. groeistop, spaarstand, concentratieproblemen). Veel
symptomen die ontstaan door afvallen en ondergewicht zijn, als het ondergewicht en de verhongering
zich tot maanden beperken, omkeerbaar.
DSM5 criteria (anorexia nervosa en andere eetstoornissen die samengaan
met vermagering):
Het beperken van de energie-inname ten opzichte van de
energiebehoefte, resulterend in een significant te laag
lichaamsgewicht voor de leeftijd, de sekse, de groeicurve en de
lichamelijke gezondheid
Een intense vrees om aan te komen of dik te worden of persisterend
gedrag dat gewichtstoename verhindert
Een stoornis in de wijze waarop de betrokkene zijn of haar lichaamsgewicht of lichaamsvorm
ervaart
Twee subtypen van anorexia nervosa:
1) Beperkend/restrictief (= niet bezig met eetbuien of laxeren)
2) Eetbuien/purgerend (= geregeld bezig met eetbuien of purgerende maatregelen)
Van Elburg (2008)
Anorexia nervosa (AN) wordt beschouwd als de ernstigste eetstoornis en heeft de hoogste mortaliteit
van alle psychiatrische stoornissen (10-15%). AN wordt gekenmerkt door gewichtsverlies,
ondergewicht of onvoldoende gewichtsgroei (minstens 15% onder de norm) en een afwijkend
eetpatroon, dat gedomineerd wordt door vasten in combinatie met hyperactiviteit – het restrictieve
type – ofwel door vasten afgewisseld met vreetbuien, braken en laxeren – het purgerende type. De
kernproblemen bestaan uit een intense angst om dik te worden, een vertekend lichaamsbeeld en
aanwijzingen voor een stoornis op endocrien gebied, die zich onder meer uit in het wegblijven van de
menstruatie. Tot 80% van de AN-patiënten vertoont verhoogde fysieke activiteitsniveaus. De
verklaring hiervoor is niet volledig duidelijk. Dit symptoom is geen onderdeel is van de DSM-IV-
criteria, maar wordt door verschillende auteurs wel beschouwd als een kernsymptoom van AN.
Verhulst et al. (2014)
,Prevalentie
Elk jaar krijgen in Nederland 1.300 jeugdigen anorexia nervosa. Bijna allen tussen tien en twintig jaar,
met een gemiddelde aanvangsleeftijd tussen veertien en zestien jaar (mogelijk is er een piek tussen
dertien en veertien en tussen zeventien en achttien jaar), waarvan 93% meisjes en 7% jongens. De
gemiddelde duur van anorexia is ongeveer vier jaar. In de klinische praktijk bestaat een spreiding van
één jaar tot meer dan tien jaar.
De laatste jaren is sprake van een verschuiving naar het jonger worden van de patiënten die worden
aangemeld. Onderzoek in Nederland toonde aan dat in 1999 8% van de aangemelde patiënten jonger
was dan veertien jaar, in 2004 was dit gestegen tot 35%.
Prins & Braet (2014)
Verloop en prognose
Anorexia nervosa kondigt zich meestal tussen de 14 en 18 jaar aan, gemiddeld op 17-jarige leeftijd. In
6 tot 10% van de gevallen waarvoor opname in de (geestelijke) gezondheidszorg noodzakelijk is, leidt
anorexia nervosa tot een vroegtijdige dood. De doodsoorzaak is in veel gevallen suïcide of een direct
resultaat van medische complicaties ten gevolge van de uithongering.
Het verloop van anorexia nervosa is zeer variabel. Sommige mensen zijn na een enkele episode van
genezen, andere vallen regelmatig terug en weer andere lijden er chronisch aan. Hoe jonger de patiënt
is wanneer de anorexia nervosa begint, des te beter de prognose.
Risico- en beschermende factoren
Risicofactoren
Leeftijd (15-30 jaar)
Geslacht (meisjes)
Ervaren druk om slank te zijn/internalisering van het slankheidsideaal
Lichaamsontevredenheid (meestal duidelijkste factor in ontstaan gestoord eetgedrag)
Lijngedrag (stimuleert eetlust vanuit cognitieve en fysiologische gevolgen)
Perfectionisme
Impulsiviteit
Het hebben van negatieve stemmingen
Seksueel misbruik
Biologische kwetsbaarheid
Beschermende factoren
Beoefenen van een sport (afhankelijk van welke sport; bv. voetbal, tennis, basketbal)
Hoge zelfwaardering
Hogere frequentie van gezinsmaaltijden
Verhulst et al. (2014)
(mogelijke) oorzaken
Biogenetische factoren
Genetische kwetsbaarheid
Serotonerge activiteit
Afwijkingen in hypothalamus
(permanente acute stress)
Afname in leptineniveau en ghreline
door ondergewicht (ontregeling
hongergevoel)
Cognitieve factoren
Honger, verzadiging, inspanning, vermoeidheid en zelfgevoel zijn in disbalans geraakt
en terugkoppelingsmechanismen functioneren niet langer
Socioculturele factoren
Niet door een specifieke sociale/culturele omgeving, maar symptomen worden wel
cultureel beïnvloed
Prins & Braet (2014)
,Interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel
Volgens het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel leiden verstoringen in de vroege
ouder-kindrelatie tot een onveilige hechting, welke via verstoringen in het zelfbeeld
leiden tot inadequate emotie-regulatiestrategieën die op hun beurt aanleiding geven tot
eetproblemen. Dankzij een tekort aan goede emotie-regulatiestrategieën slaagt men er dus
niet in om op een adequate manier met emoties of stress om te gaan en op die manier
ontstaan mechanismen die tijdelijk de ervaren emoties verminderen, neutraliseren of
compenseren, zoals eetbuien. Deze mechanismen kunnen de negatieve emoties echter
nooit volledig aanpakken, met vaak nieuwe negatieve emoties (bijvoorbeeld
schuldgevoel, spijt en verlaagd zelfbeeld) tot gevolg. Op die manier ontstaat een vicieuze
cirkel waarbij negatieve cognities, emoties en eetbuien elkaar in stand houden.
2. Wat zijn de omgevingsfactoren?
Prematuur geboren
Autoritaire vader
Niet-betrokken moeder
Moeder met alcoholprobleem
3. Hoe hebben de omgevingsfactoren invloed op de uitingen van de psychopathologie van het
kind?
i. Wat is het effect van alcoholgebruik van de moeder op de ontwikkeling van
kinderen en met name op anorexia?
ii. Wat is het effect van niet-betrokkenheid op de ontwikkeling van kinderen en met
name op anorexia?
iii. Wat is het effect van autoritaire opvoeding/opvoedingsstijl op de ontwikkeling van
anorexia?
DeHart et al. (2004)
Laag zelfvertrouwen kan zorgen voor hogere kwetsbaarheid voor mentale ziekten, ontevredenheid in
relaties en fysieke ziektes. Het impliciete zelfvertrouwen bestaat uit de onbewuste, ongecontroleerde
zelfevaluaties. Impliciet zelfvertrouwen voorspelt naast expliciet zelfvertrouwen veel van de
belangrijke psychologische en fysieke gedragingen.
Ontwikkeling van het impliciet zelfvertrouwen
De impliciete zelfevaluaties van mensen worden vermoedelijk gevormd door interacties met
belangrijke anderen. Mensen ontwikkelen een gevoel over zichzelf op basis van hoe ze door andere
mensen behandeld worden. Van daaruit kan geredeneerd worden dat mensen met weinig
zelfvertrouwen herhaaldelijk zijn afgewezen door anderen, terwijl mensen met veel zelfvertrouwen
succesvolle of niet-afwijzende ervaringen hebben met anderen.
Hoe verzorgers op baby's reageren, wordt vermoedelijk geïnternaliseerd in interne werkmodellen, een
reeks bewuste en onbewuste overtuigingen voor het organiseren van informatie over het zelf in relatie
tot andere mensen. Opvoedingsstijl lijkt dus invloed te hebben op zowel het impliciete als op het
expliciete zelfvertrouwen. De verschillende stijlen hebben verschillende invloeden:
Autoritatief: geven hun kind warmte en support, maar ook duidelijke regels
Autoritair: straffende aanpak, dreiging, kritieke en opleggen van eenzijdige regels
Permissief: maken inconsistent gebruik van regels, weinig structuur
Het niet reguleren van het gedrag van hun kinderen kan leiden tot een laag zelfbeeld
omdat kinderen er niet in slagen de juiste vormen van zelfregulering te leren
Een ander perspectief op opvoedingsstijl stelt dat zorg (d.w.z. koestering) en overbescherming de
twee belangrijkste opvoedingsdimensies zijn. Volgens dit perspectief weerspiegelt de dimensie van
overbescherming een overmatige controle, die waarschijnlijk interfereert met het vermogen van het
kind om een gevoel van autonomie of competentie te ontwikkelen.
3 studies + resultaten:
, 1) Onderzoek naar de relatie tussen impliciete zelfevaluaties en interacties met de ouders
Studie 1 levert wat volgens ons het eerste bewijs is dat de herinneringen van mensen
aan hun vroege interacties met hun ouders verband houden met hun niveau van
impliciete zelfwaardering. Met name deelnemers die zich herinnerden meer zorgzame
en zorgzame interacties met hun ouders te hebben gehad, rapporteerden ook meer
impliciet zelfvertrouwen. Bovendien was de relatie tussen impliciet zelfvertrouwen en
zelfgerapporteerde interacties met ouders significant, zelfs na controle voor het niveau
van expliciete zelfwaardering en zelfconcepthelderheid van de deelnemers.
2) Onderzoek naar verschillende indicatoren in de interactie met ouders, om vervolgens te
bepalen welke dimensies van opvoeding gerelateerd zijn aan het impliciete zelfvertrouwen
Impliciet zelfvertrouwen is gerelateerd aan de ervaringen die de participanten als kind
met hun ouders hebben. Zorg en overbescherming zijn hierin de belangrijkste
dimensies, waarbij veel zorg gerelateerd is aan veel impliciet zelfvertrouwen en veel
overbescherming aan weinig impliciet zelfvertrouwen. Er was geen relatie tussen
permissiviteit en impliciet zelfvertrouwen.
3) Proberen de bevindingen van studie 1 en 2 te repliceren en uit te breiden door naast
zelfrapportages gebruik te maken van rapportages van de moeders
Net als in studie 1 en 2 hadden kinderen die aangaven dat hun moeder meer zorgzaam
was, meer impliciet en expliciet zelfvertrouwen dan kinderen die aangaven dat hun
moeder minder zorgzaam was. Bovendien hadden kinderen die aangaven dat hun
moeders zeer overbezorgd waren, doorgaans weinig impliciet zelfvertrouwen. Deze
resultaten werden gerepliceerd met behulp van de eigen onafhankelijke rapporten van
de moeders over hun opvoedingsgedrag. Met name moeders die aangaven dat ze meer
verzorgend en minder overbezorgd waren, hadden kinderen met meer impliciet
zelfvertrouwen. De rapporten van kinderen en moeders over de permissiviteit van
moeders waren niet gerelateerd aan het niveau van impliciet zelfvertrouwen van
kinderen, maar waren negatief geassocieerd met het expliciet zelfvertrouwen.
Enten & Golan (2009)
4 opvoedingsstijlen: permissief, autoritair, autoritatief en verwaarlozend; 2 belangrijke elementen:
1) Responsiviteit (= o.a. tegemoetkomen aan behoeften kind)
2) Veeleisendheid (= eisen die ouders stellen aan hun kind om deel uit te maken v/h gezin)
In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van de opvoedingsstijl op het ontstaan van
eetstoornissen. Hieruit kwam allereerst naar voren dat de meeste ouders hun opvoedingsstijl
beschreven als autoritatief, gevolgd door permissief en autoritair. Daarnaast werd gevonden dat
bepaalde aspecten van eetstoornispathologie, namelijk de drang van patiënten om dun te worden
(beoordeeld door EDI 1) en ontevredenheid over het lichaam (beoordeeld door EDI 3) omgekeerd
evenredig (= hoe hoger a, hoe lager b) waren met de autoritaire opvoedingsstijl van de vader.
iv. Wat is de relatie tussen emotionele betrokkenheid en de ontwikkeling van
psychopathologie als anorexia?
Braden et al. (2014)
Kinderen die om emotionele redenen eten, kunnen dit doen als reactie op gevoelens van boosheid,
angst, frustratie of depressie. Emotioneel eten kan dan een uitweg vormen voor die negatieve
gevoelens. Bij kinderen wordt emotioneel eten geassocieerd met eten zonder honger en verlies van
controle over eten, een symptoom van eetstoornispsychopathologie. De relatie tussen emotioneel eten
en het gewicht is onbekend voor kinderen. De ouders hebben veel invloed op het eetgedrag van hun
kinderen. Daarmee bestaat er ook een kans dat zij bijdragen aan emotioneel eetgedrag. Daarom is in
deze studie gekeken welke ouderschaps-variabele het sterkst gerelateerd is aan emotioneel eetgedrag
bij het kind. Uit het onderzoek bleek dat een emotionele voedingsstijl de enige ouderfactor is die
significant geassocieerd wordt met emotioneel eten van kinderen. Van daaruit kan mogelijk
geconcludeerd worden dat een ouderlijke emotionele voedingsstijl gelinkt is aan de neiging van het
kind om eten te gebruiken om zijn of haar emoties te reguleren.
Morris et al. (2007)