Socialezekerheidsrecht
Samenvatti ng
1
,Hoofdstuk 1. Inleiding in de sociale zekerheid
1.1 Inleiding
Een belangrijk uitgangspunt van de sociale zekerheid is collectiviteit en solidariteit: het door middel
van wetgeving gezamenlijk dragen van de individuele risico’s.
De overheid speelt een belangrijke rol bij het opvangen van de verschillende sociale risico’s
(verzorgingsstaat). In de verzorgingsstaat rust op de overheid een verplichting om de burger te
vrijwaren tegen een gebrek aan gezondheid, een gebrek aan inkomen, enz.
De ontwikkeling van de sociale zekerheid kwam na de Tweede Wereldoorlog in een
stroomversnelling, mede door internationale verdragen zoals EVRM en ESH. Niet langer werd het
individu zelf verantwoordelijk gehouden voor de ellendige omstandigheden waarin hij soms
verkeerde, maar erkend werd dat op de overheid de plicht rustte om de bestaanszekerheid van de
burger te garanderen. Dit leidde na de jaren vijftig tot een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid.
Het fundament van de sociale zekerheid is in de eerste plaats inkomenszekerheid bij
inkomensderving. Valt het inkomen weg, dan zorgen respectievelijk de WW, Wet WIA en AOW
ervoor dat de uitkeringsgerechtigde kan terugvallen op een inkomen in de vorm van een periodieke,
meestal maandelijkse, uitkering om het verlies aan inkomen op te vangen.
Voor diegene die van jongs af aan wegens medische redenen nooit in staat is geweest een inkomen
de verdienen, geldt de Wajong. De Participatiewet kent een uitkering voor iedereen die geen
inkomen heeft.
De waarborgfunctie – inkomenszekerheid – is een belangrijke pijler van sociale zekerheid. Het
‘sociale minimum’, de ondergrens van de sociale zekerheid, vormt daarbij een kernbegrip. Dit
betekent dat de sociale zekerheid een inkomen op minimumniveau garandeert in de situatie dat het
inkomen lager is dan het geldende sociale minimum. De netto (minimum) uitkering is gekoppeld aan
het nettominimumloon. Stijgt het minimumloon, dan stijgen ook de uitkeringen. Dit noemen we de
‘koppeling’.
Het wettelijk minimumloon bedraagt €1684 bruto per maand voor werknemers van 22 jaar
en ouder. Het sociale minimum is van het wettelijk minimum afgeleid en bedraagt:
Voor gehuwden en samenwonenden die de kosten niet met een ander kunnen delen,
100% van het wettelijk minimumloon.
Voor een alleenstaande (ouder) die de kosten niet met een ander kan delen, 70% van het
minimumloon.
De grondgedachte van sociale zekerheid – collectiviteit en solidariteit – valt en staat bij de
maatschappelijke en politieke bereidheid gezamenlijk financieel bij te dragen aan behoud van het
stelsel. Om ervoor te zorgen dat men bereid is en blijft om het stelsel van sociale zekerheid in stand
te houden is in de loop der tijd steeds meer aandacht gekomen voor het weer aan werk helpen van
uitkeringsgerechtigden en voor fraudebestrijding. Anders gezegd: de inwoners van Nederland willen
wel meebetalen aan de sociale zekerheid, maar dan alleen voor die mensen die het echt nodig
hebben. Dat meebetalen gebeurt op twee manieren:
De financiering van werknemersverzekeringen en volksverzekeringen gebeurt door
middel van premieheffing.
De sociale voorzieningen, zoals de Participatiewet en Wmo, worden gefinancierd uit
algemene middelen, belastingopbrengst.
Lange tijd heeft de pijler van inkomenszekerheid met stipt bovenaan gestaan als doelstelling van
sociale zekerheid. Tot de jaren negentig bestond veel minder aandacht voor het weer aan werk
2
,helpen van uitkeringsgerechtigden. De re-integratie van de arbeidsongeschikte werknemers is pas
laat op gang gekomen. Aan het eind van de vorige eeuw dreigde het aantal mensen dat een uitkering
ontving vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid op te lopen tot één miljoen. Het uitgangspunt
van de overheid en van werkgevers- en werknemersorganisaties is steeds meer ‘werk boven
inkomen’ geworden.
Onder de invloed van de individualisering en de economische recessie van de jaren tachtig is de
collectiviteit in de sociale zekerheid onder druk komen te staan. Dit leidde midden jaren tachtig tot
bezuinigingen in de sociale zekerheid, onder meer door het verlagen van de hoogte van de uitkering
op grond van de ZW en de WW naar 70% van het dagloon.
Naast bezuinigingen op de uitgaven voor sociale zekerheid zien we dat de overheid zich op
onderdelen heeft teruggetrokken en meer overlaat aan private partijen.
De werkgevers- en werknemersorganisaties worden ‘sociale partners’ genoemd, omdat zij
overlegpartners zijn in met name de Stichting van de Arbeid en de SER. De sociale partners waren
voor de Tweede Wereldoorlog direct bij de uitvoering van de sociale zekerheid betrokken.
Tegenwoordig behoort de uitvoering van de publieke sociale zekerheid tot het publieke domein.
Maar de rol van de sociale partners is niet helemaal uitgespeeld. Sinds 2015 kennen we 35 regionale
Werkbedrijven waarin werkgevers en vakbonden, samen met gemeenten, het UWV en bijvoorbeeld
het ROC, afspraken maken met als doel zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan een
reguliere arbeidsplaats te helpen. Om dit doel te bereiken is de inzet van sociale partners
noodzakelijk.
Ook hebben sociale partners weer een rol bij de uitvoering van de WW. Zij kunnen cao’s sluiten
waarin een aanvulling in het derde jaar van werkloosheid is geregeld.
De overheid doet tegenwoordig een groter beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burger
dan voorheen. Van de burger wordt verwacht dat hij op het gebied van zorg steeds meer in de eigen
omgeving een oplossing zoekt door middel van inzet van familie, vrienden, buren enz. Als dit niet
meer mogelijk is, komt de overheid pas in beeld.
Ook in de Participatiewet is het vinden van werk op ‘eigen kracht’ uitgangspunt.
Op het gebied van de uitvoering van de sociale zekerheid is decentralisatie een belangrijk begrip:
steeds meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden komen bij de gemeenten te liggen in plaats
van bij de centrale overheid. De gedachte hierachter is at de gemeente kan inschatten welke
regelingen op lokaal niveau noodzakelijk zijn, dus dichter bij de burgers staat, en daardoor beter in
staat is ‘maatwerk’ te leveren.
1.2 Driedeling
In de sociale zekerheid maken we een onderscheid tussen werknemersverzekeringen,
volksverzekeringen en sociale voorzieningen. Deze driedeling heeft te maken met:
De kring van verzekerden: wie is verzekerd en dus rechthebbend;
De financiering: wie betaald;
De uitvoering: waar moet men de uitkering aanvragen en wie verstrekt de uitkering; en
De voorwaarden: wat is de hoogte en de duur van de uitkering en kent de regeling een
(partner) inkomenstoets en/of een vermogenstoets.
Bij de zogenoemde werknemers- en volksverzekeringen gaat het om verplichte verzekeringen.
Gezien het voorgaande gaat de verzekering van rechtswege in.
Bij de sociale voorzieningen gaat het niet ome en verplichte verzekering, maar om een voorziening
die betaald wordt uit de algemene middelen.
3
, 1.2.1 Werknemersverzekeringen
Onder de werknemersverzekeringen vallen de WW, de WAO, de Wet WIA en de ZW.
Kenmerken:
Bij een werknemersverzekering zijn werknemers verzekerd.
De financiering gebeur doordat werknemers of werkgevers de premie betalen.
De uitvoering geschiedt door het UWV.
In het algemeen is de hoogte afgeleid van het dagloon.
De loongerelateerde uitkering is in duur beperkt en meestal afhankelijk van het
arbeidsverleden.
1.2.2 Volksverzekeringen
Onder volksverzekeringen vallen de AOW, Wet langdurige zorg, Algemene nabestaandenwet, en
Zvw.
Kenmerken:
Bij een volksverzekering zijn alle ingezetenen van rechtswege verzekerd.
Volksverzekeringen worden gefinancierd door iedereen die inkomstenbelasting betaald.
De uitvoering is in handen van de Sociale Verzekeringsbank, de zorgkantoren en de
zorgverzekeraars.
In het algemeen is de hoogte van de uitkering gerelateerd aan het minimumloon.
De duur is niet afhankelijk van het arbeidsverleden.
1.2.3 Sociale voorzieningen
Onder de sociale voorzieningen vallen de Participatiewet, Algemene Kinderbijslagwet. Daarnaast zijn
er nog regelingen met een bijzonder doelgroep zoals de Wet IOAW, IOW, TW, Wajong en Wet kgb.
Kenmerken:
Rechthebbende is iedere Nederlander en tevens de niet-Nederlander die hier rechtmatig
verblijft.
De uitvoering is meestal in handen van de gemeente. Ook het UWV en de SVB voeren
één of meer sociale voorzieningen uit.
Een sociale voorziening wordt betaald uit de algemene middelen.
De hoogte van de sociale voorziening is meestal gerelateerd aan het minimumloon en
afhankelijk van de leefsituatie.
In het algemeen geldt dat geen recht mag bestaan op een uitkering op grond van een
verzekering.
De duur is in principe perkt, namelijk zolang het inkomen onder het sociale minimum ligt
of bijvoorbeeld de behoefte bestaat aan een voorziening op grond van de Wmo.
4