Samengevoegd
1 jaar
4 kwartalen
12 maanden
52 weken
365 maanden (m.u.v. schrikkeljaar)
Belangrijk, reken altijd eerst naar een jaar.
Procenten (%) afronden op 1 decimaal.
Bedragen (€) afronden op 2 decimalen.
Getallen afronden op 1 decimaal meer dan gegeven is, tenzij in de vraag anders
staat.
, Examenstof economie
Hoofdstuk 1 en 2
1 jaar
4 kwartalen
12 maanden
52 weken
365 maanden (m.u.v. schrikkeljaar)
Belangrijk, reken altijd eerst naar een jaar.
Procenten (%) afronden op 1 decimaal.
Bedragen (€) afronden op 2 decimalen.
Getallen afronden op 1 decimaal meer dan gegeven is, tenzij in de vraag anders
staat.
,De P’s van economie
Productiebeleid kenmerken van het product of verpakking.
Prijsbeleid bepaling van de prijs (verkoopprijs).
Plaatsbeleid bepaling van verkooppunten / plaats van het product.
Promotiebeleid product onder de aandacht brengen bij de consument.
Personeelsbeleid uitstraling van het personeel.
Presentatiebeleid bepaling van uitstraling van het product.
Dus; een spaarder brengt geld naar de bank. Dit geld kan de bank dan weer uitlenen
aan een lener.
Spaardeposito:
Deposit = storting je zet je geld vast. Ook je rente zijn vast.
Soorten rente:
Enkelvoudige rente: die niet worden gestort op de spaarrekening.
Samengestelde rente: rente die wel worden gestort op de spaarrekening.
Indexcijfer:
Het indexcijfer is een procentuele verandering t.o.v. een afgesproken periode.
Nieuw – oud : oud Het basisjaar (indexcijfer 100)
1. basisjaar = 100
2. indexcijfer > 100 = procentuele stijging
, 3. indexcijfer < 100 = procentuele daling
Begrippen:
CPI:
Consumentenprijsindexcijfer, een gewogen gemiddelde
Schaars:
Je spreekt van schaars in de economie als er goederen en/of diensten voor
opgeofferd zijn.
Welvaart:
De mate waarin je in je behoeften kunt voorzien.
Welzijn:
Hoe gelukkig en tevreden je bent.
BBP:
Bruto Binnenlands Product. Dit is de totale waarde van alle goederen en diensten
van een land in één jaar.
Personele inkomensverdeling:
De verdeling van het inkomen over de bevolking.
Nationaal inkomen:
Alle inkomsten uit arbeid en bezit. Voorbeelden hiervan zijn loon, pacht, rente en
winst.
Inkomen per hoofd van de bevolking:
Gemiddeld nationaal inkomen per persoon.
Koopkracht: