Algemene Economie 2
College 1: CH4, CH5, Core 1.8 & Core 18
Core 1.8: The gains for specialization
Hoe arbeidsproductief men is verschilt per persoon en per land door 3 soorten factoren:
- On the job learning -> hoe vaker je iets doet hoe beter je er in wordt
- Di erence in ability -> talent e.d.
- Economies of scale -> hoe groter Q, hoe lager de gemiddelde kosten
Twee begrippen zijn van belang bij het beschouwen van arbeidsproductiviteit tussen landen:
- Absolute advantage -> hoeveel hoger ligt de arbeidsproductiviteit voor het produceren van een
goed t.o.v. een ander land?
- Comparative advantage -> hoeveel hoger liggen de relatieve opo eringskosten voor het
produceren van een goed t.o.v. een ander land?
Hoewel landen een absolute advantage kunnen hebben over andere landen op ieder goed, kan
het toch voor beide landen positief zijn te handelen. Dit omdat de opo eringskosten voor het land
hoger zijn dan die voor het land waarmee geruild kan worden.
CH4: Essential microeconomic tools and tari analysis
Tijdens de analyses in dit college wordt uitgegaan van de volgende twee versimpelingen (NICNIR):
- (No Imperfect Competition) -> De markten zijn perfect competitief
- (No Increasing Returns) -> De gemiddelde totale kosten per product nemen niet af naar mate
een onderneming groter is (schaalvoordelen worden dus genegeerd).
Het traditionele vraag- en aanbodmodel kan worden uitgebreid door de “home import demand”
en “foreign export supply” curve toe te voegen. Deze uitbereiding geeft informatie over de
omgang van een landelijke economie met de wereldeconomie, waarbij wordt uitgegaan dat de
import/export goederen een perfect substituut voor de “domestic” goederen zijn.
- Import demand curve
Afhankelijk van de wereldprijs kan, indien deze lager ligt dan de landelijke prijs, een deel van de
vraag beantwoord worden met import in plaats van landelijke productie. Dit zorgt ervoor dat een
deel van het producentensurplus verdwijnt (lagere prijs die wordt geleverd door buitenlandse
producten). Daarnaast zal het consumentensurplus toenemen (meer producten beschikbaar bij
een lagere prijs).
- Export supply curve (= import supply curve)
Als de gehele wereld buiten het land dat in beschouwing wordt genomen als één markt wordt
gezien, kan gesteld worden dat de foreign export supply curve de inverse functie van de import
demand curve is, en dus gelijk aan de import supply curve. Dit is een nuttige constatering omdat
zo ook het welvaartse ect op de “foreign” markt bepaald kan worden. Daarnaast kan door de
import demand curve (MD) te kruisen met de import supply curve (MS) de import zonder tarieven
bepaald worden.
Non-discriminatory liberalization
MFN analysis: Bij het toevoegen van een tarief aan alle buitenlandse import, zal de MS bij
eenzelfde Q een hogere P kennen. De curve verschuift dus naar links. Hierdoor stijgt de landelijke
prijs en vinden de volgende mutaties in surplussen plaats:
- Consumentensurplus neemt af
- Producentensurplus binnenland neemt toe
- Overheidssurplus neemt toe
- Producentensurplus buitenland neemt af
Doordat de afname van het consumentensurplus en buitenlandse productensurplus groter is dan
de toename die er tegenover staat, leidt dit tot een nettoverlies in surplus.
ff ff ff ff ff
, GVC analysis: Er is een verschil tussen hal abricaten en eindgoederen. Hindernissen op het
gebied van importeren van hal abricaten leiden ertoe dat niet alleen de supply-curve van het
hal abricaat naar rechts verschuift, maar ook die van het eindgoed. Hierdoor is het mogelijk dat
het eindgoed wel geïmporteerd moet worden om aan de binnenlandse vraag te voldoen. Als
echter geen importhe ngen op het hal abricaat zouden zitten, is het eindgoed ook goedkoper,
en is het mogelijk dat overtollige productie van het eindgoed geëxporteerd kan worden. Het is bij
het bepalen van het e ect van een tarief op een goed daarom altijd belangrijk te kijken naar het
e ect op de import van niet alleen het hal abrikaat, maar ook het eindproduct.
Door een verschil tussen de landelijke en wereldprijs kan iemand pro teren van het verschil door
goedkoop in het buitenland in te kopen en duur in het land te verkopen. Dit worden trade rents
genoemd. Er zijn twee smaken:
- DCR (= domestically captured rent) -> verschil komt als surplus in het land dat voor het verschil
zorgt, voorbeeld is een tarief
- FCR (= foreign captured rent) -> verschil komt als surplus bij het buitenland terecht, voorbeeld
is anti-dumping wetgeving
In dit gehele hoofdstuk wordt uitgegaan van verschillende kosten tussen landen om goederen te
maken. Dit komt voort uit de aanname dat landen zich toeleggen op de activiteiten waar zij het
beste in zijn, om zo maximale totale welvaart te behalen -> principle of comparative advantage.
CH5: Analysis of unilateral discriminatory liberalization
Preferential liberalization is het openzetten van de landelijke markt voor een markt van een ander
land, waarbij de rest van de wereld (rest of the world, RoW) nog steeds met een tarief te maken
krijgt. De meest eenvoudige vorm is unilateral discriminatory liberalization -> het openzetten van
de markt voor één enkel ander land waarbij het land dat pro teert van de openzetting niet het
tarief wederzijds verlaagt.
Bij unilateral discriminatory liberalization spelen 3 factoren een rol met betrekking tot de welvaart:
1. Smith’s certitude: producentensurplus uit partnerland neemt toe door hogere export
2. Haberler’s spillover: productensurplus uit RoW neemt af door lagere geaccepteerde
(wereld-)prijs van hun export (immers wordt meer in de vraag voorzien)
3. Viner’s ambiguity: of de totale welvaart van het toeganggevende land toe- of afneemt is
onzeker. Enerzijds is er een toename door een groter consumentensurplus door een hogere Q
en lagere P van de RoW. Daarnaast is er een afname van het overheidssurplus doordat hier
minder tariefopbrengsten tegenover staan.
Als er sprake is van een kleine economie, zal de wereldprijs slechts beperkt omlaag gaan
(Harberler’s spillover) en zal het Q e ect op de export van de partner ook minder groot zijn
(Smith’s certitude). Daarom wordt in dit hoofdstuk uitgegaan van een land met een grote
economie. Voor het bepalen van de e ecten op welvaart, prijsniveau en Q zal gebruik gemaakt
worden van het MFN-model uit chapter 4.
Kort samengevat zal bij het aangaan van unilateral discriminatory liberalization het volgende
gebeuren:
- MScurve verschuift naar rechts als gevolg van een lagere prijs per product omdat nu niet meer
op elk product een tarief zit, waardoor de totale import toeneemt
- Partnerland zal een deel van de RoW export overnemen (supply switching)
Als beiden landen elkaar vrijstellen van een tarief wordt er ook wel gesproken van een customs
union. Dit is voordeliger voor een land dan unilateraal het tarief ophe en, omdat het
productensurplus hierdoor ook stijgt. Immers zal de vraag naar export van het partnerland
toenemen door de lagere prijs in de partnermarkt. Hierdoor zal in Viner’s ambiguity ook een
toename van het productensurplus meegenomen kunnen worden. Let op! Het is alsnog goed
mogelijk dat deze in totaal leidt tot een welvaartsafname in de landelijke economie, maar de kans
wordt wel kleiner.
ff ff ffi
ff ff ff ff ff ffff fi fffi
, Er zit een verschil tussen een customs union en een free trade agreement. Bij een customs union
geldt een geharmoniseerd tarief op de RoW terwijl dit bij een free trade agreement niet per se zo
is. Dit kan leiden tot valsspelen, waarbij goederen uit de RoW enkel via het land met het
goedkoopste tarief binnenkomen. Toch wordt er soms voor een free trade agreement gekozen
omdat dit minder politieke integratie met zich meebrengt. Oplossingen voor het valsspelen zijn:
- Enkel free trade voor goederen die in het partnerland gemaakt zijn, niet die er naartoe
geëxporteerd zijn (vaak bepaald %)
- Harmoniseren importtarieven
Naast tarieven, zijn er ook frictional barriers. Dit zijn zaken die import moeilijker maken, maar niet
het gevolg zijn van een tarief en dus ook niet voor extra overheidssurplus zorgen. Voorbeelden zijn
onder andere verschillen in kwaliteitsstandaarden, milieuwetgeving etc. Hierbij wordt, om het MFN
model te kunnen gebruiken, een “tarief-equivalent” gebruikt. Dit is de gra ek-matige vertaling van
de hogere kostprijs en de verschuiving van MS naar links. Het grote verschil met de tariefsituatie
is dat Viner’s ambiguity nu niet meer van toepassing is. Immers is er geen afname meer van het
overheidssurplus.
Enkele bijzaken:
- De euro leidde tot het wegvallen van een grote groep frictional barriers in de eurozone, als
gevolg van e ciëntie door makkelijk kunnen rekenen, wegvallen fx-kosten etc.
- Free trade agreements en custom unions halen niet enkel tarieven weg, maar ook frictional
barriers
- De WTO (world trade organization) staat eigenlijk voor niet-discriminatoire handelsverdragen.
Toch worden customs unions en free trade agreements wel toegestaan. Dit omdat anders
sommige landen niet mee wilden doen.
Core 18: The nation and the world economy
De handel in goederen wordt ook wel merchandise trade genoemd. Door de toenemende
globalisatie is deze sterk toegenomen. Daarnaast is te zien dat de toename versnelt de laatste
jaren. Dit wordt onder andere gekwanti ceerd door:
- Import/BBP
- Export/BBP, of
- Totale trade/BBP
Hoewel tarieven voor de gehele wereld tot een welvaartsverlies leiden, kan naar economische
redenen ook om diverse politieke redenen voor een tarief gekozen worden. Een belangrijk
voorbeeld welke nu zichtbaar is bij China is het beschermen van de sectoren waar een land graag
wilt groeien middels tarieven op de export van buitenlandse goederen uit deze sector. Zo wordt
innovatie in eigen land afgedwongen, en kan op termijn, indien de concurrentiekracht van de
sector groot genoeg is, het tarief weer afgebouwd worden.
ffi fi fi