Overheidsfinanciën
1.2 Overheidsingrijpen: drie functies
De overheid kan het prijsmechanisme beïnvloeden door via haar eigen uitgaven- en inkomstenbeleid,
of door regelgeving en voorlichting. De overheid heeft 3 hoofddoelstellingen voor ogen:
1. Een evenwichtige macro-economische ontwikkeling
2. Beïnvloeding van de samenstelling van de productie
3. Een redelijke inkomensverdeling
1.3 Stabilisatiefunctie
Bij de stabilisatiefunctie gaat het om de overheidsinvloed op de ontwikkeling van de economie als
geheel. Hierbij zijn de volgende doelstellingen:
Evenwicht op de arbeidsmarkt
Een stabiel prijspeil
Een evenwichtige betalingsbalans
Duurzame economische groei
Een rechtvaardige inkomensverdeling
1.3.1 Evenwicht op de arbeidsmarkt
Van de potentiële beroepsbevolking (iedereen van 15-64 jaar), is een deel niet bij het
productieproces ingeschakeld. Dit kan verschillende redenen hebben:
Conjuncturele werkeloosheid: in een situatie van tijdelijke onderbesteding kan de overheid
de nationale bestedingen stimuleren door haar uitgaven op te voeren, of de belastingen te
verlagen. Het heeft echter de voorkeur om de automatische stabiliserende factoren van de
overheid aan te spreken. Om deze facturen te kunnen laten werken, moet de begroting in de
conjuncturele neutrale jaren in evenwicht zijn. Het begrotingstekort mag nooit >3%.
Vroeger kon Nederland door middel van een devaluatie nog de export bevorderen, maar nu
zit NL vast aan de euro, waarvan de koers op de valutamarkten wordt bepaald.
Vroeger kon NL de refirente omlaag doen, waardoor banken goedkoper konden lenen en
daardoor de maatschappij ook. Nu beslist de ECB over de refirente, dus overal in de
eurozone is deze gelijk. Wat wel een oplossing kan zijn:
- Arbeidskosten per eenheid product een aantal jaar minder snel laten stijgen dan
ergens anders in het eurogebied.
- Overheid kan collectieve lasten verlagen, waardoor loonmatiging bevorderd wordt
en de collectieve uitgaven beperkt.
Structurele werkloosheid: er zijn ook veel mensen werkeloos door structurele redenen,
waaronder:
- Mensen willen niet werken, omdat dat minder betaalt dan de uitkering
- Mensen voldoen niet aan de eisen
Maatregelen die de overheid kan nemen:
- Werklozen scholen en werkritme bijbrengen
- Stelsel sociale zekerheid versoberen en zo extra financiële prikkel opwekken om te
gaan werken.
1.3.2 Stabiel prijspeil
Prijspeil en werkloosheid hangen nauw samen. Stijgen de prijzen in NL harder dan in buurlanden,
daalt onze concurrentiepositie en daarmee ook de werkgelegenheid. Oorzaak prijsinflatie:
Hangt o.a. af van de overheid: een verhoging van de btw drijft prijzen op.
Hangt af van de stijging van de arbeidskosten.
Oplossing inflatie:
ECB gooit refirente omhoog, waardoor banken minder lenen en de bestedingen in een land
omlaag gaan.
Inflatie mag maar max 2% per jaar zijn (ECB moet dit bewaken).
, Overheidsfinanciën
1.3.3 Evenwichtige betalingsbalans
Grote tekorten/overschotten op de lopende rekening van de betalingsbalans kunnen een signaal zijn
voor onevenwichtigheden in een nationale economie.
1.3.4 Duurzame economische groei
De overheid streeft een meer evenwichtige economische ontwikkeling na, door vervuiling in de
leefomgeving tegen te gaan, energiebesparing aan te moedigen en duurzame groei te bevorderen.
1.4 Allocatiefunctie
De overheid heeft invloed op de samenstelling van de nationale productie en de manier waarop die
tot stand komt:
- De overheid verzorgt de productie van sommige goederen en diensten zelf (openbaar
bestuur/defensie).
- Derden nemen de productie op zich, maar de overheid bekostigd (aanleg wegen, dijken etc.)
- Overheid verleent ook subsidies, dus draagt dan stukje bij
- Via wetgeving: productie/handel in harddrugs verboden
- Overheid kan ook arbeid en kapitaal sturen om zo de marktwerking te verbetering
1.5 Verdelingsfunctie
De overheid beïnvloedt op allerlei manieren de verdeling van de bij het productieproces verdiende
inkomens. De overheid herverdeelt de koopkracht over de gezinnen met de volgende instrumenten:
- Progressief belastingstelsel
- Sociale uitkeringen
- Goederen met subsidie
1.6 Tekortkomingen van het prijsmechanisme
Overheidsingrijpen door onvrede met uitkomsten van het prijsmechanisme (= de werkeing
van vraag en aanbod).
Op markten worden vraag + aanbod met elkaar geconfronteerd en prijzen komen tot stand.
Gevraagde + aangeboden hoeveelheid worden op elkaar afgestemd.
Markt dwingt consumenten om keuzes te maken.
Markt dwingt producenten zijn productieproces zo doelmatig mogelijk in te richten, wat
doorwerkt in de prijsvorming van de productiefactoren:
- Structuur lonen
- Inkomens zelfstandigen
- Rentevoet
- Hoogte vennootschapswinsten
- Huur en pachtprijzen
Soms komen collectieve goederen, zoals openbaar bestuur / rechtsbescherming te weinig tot
stand.
Het prijsmechanisme werkt alleen goed bij voldoende rechtsbescherming:
- Overheid beschermt particuliere eigendommen
- Mensen kunnen contracten afsluiten overheid verplicht ook om mensen
afspraken na te late komen door faillissementsverklaringen etc. Hierdoor durft men
contracten af te sluiten, omdat de tegenpartij ook baat heeft bij een goede afloop.
Goed voor economische ontwikkeling van een land:
- Particuliere eigendommen
- Vrije ondernemingsgewijze productie
- Betrouwbaar bestuur
- Goede rechtsbescherming
, Overheidsfinanciën
Externe effecten:
- Positief: komen in marktprijzen tot uiting
- Negatief: milieuvervuiling bijvoorbeeld
Informatie-assymetrie: als de ene partij minder weet dan de ander (consument) /
producent). Hier grijpt de overheid in: ingrediënten verplicht, houdbaarheidsdatum.
Bij recessies en scheve inkomensverdelingen grijpt de overheid ook in, ook als de processen
optimaal verlopen zijn.
1.7 Collectieve goederen
Collectieve goederen hebben 2 eigenschappen:
Non-rivaliteit: het gebruik door de 1 gaat niet ten koste van het gebruik door een ander.
Non-exclusiviteit: goederen zijn niet te splitsen in eenheden om op de markt te verkopen.
Collectieve goederen worden bekostigd door belastingen.
1.8 Individuele goederen
Gemengde goederen: individuele goederen en collectieve goederen. Bijvoorbeeld: afsluitdijk;
als waterkering is het non-exclusief, maar als wegverbinding exclusief door de tolgelden.
Algemeen genomen grijpt de overheid op grond van 6 argumenten in het allocatieproces in:
1. Onevenredig hoge kosten: bij onevenredig hoge kosten kan de overheid besluiten de directe
band tussen profijt en bijdrage te doorbreken. Door bijvoorbeeld rekeningrijden in te voeren,
zou het gebruik van wegen afgeremd worden, milieuvervuiling minder worden etc.
2. Paternalisme: burgers vinden dat ze sommige goederen niet nodig hebben. Hierdoor
benoemt de overheid sommige goederen tot bemoeigoederen en neemt hier voogdij over
door het te verplichten, zoals onderwijs, sociale verzekeringen etc.
Omgekeerd wordt het gebruik van schadelijke producten afgeremd (tabak etc.)
3. Externe effecten: treden op als de marktprijs van een goed niet alle offers of baten tot
uitdrukking brengt.
Negatieve externe effecten: door de productie of consumptie van bepaalde
goederen, kunnen negatieve externe effecten ontstaan. Dit uit zich in kosten die
verhaald worden op de samenleving, bijvoorbeeld bij vervuiling van het milieu. De
overheid kan hier op de volgende manieren ingrijpen:
- Verbieden van activiteiten
- Waarschuwen voor activiteiten
- Regulerend optreden en richtlijnen opstellen
- Heffingen instellen, zodat gebruik afgeremd wordt.
Positieve externe effecten: school brengt positieve gevolgen met zich mee, zoals een
slimmere bevolking. Ook supermarkten, sportclubs brengen positieve effecten met
zich mee. De overheid ondersteunt dit met subsidies.
4. Monopolies en schaaleffecten: als een onderneming als enige een goed produceert, heeft
het invloed op de prijs; de onderneming kan vragen wat hij/zij wil. Hier kan de overheid
ingrijpen door maximum prijzen in te voeren.
5. Tekortkomingen van de verzekeringsmarkt: De overheid heeft 2 redenen om in te grijpen:
Sommige risico’s zijn niet verzekerbaar, zoals werkloosheid. Hiervoor heeft de
overheid de werkloosheidswet ingevoerd.
Risicoselectie: het door verzekeringsmaatschappijen niet accepteren van hogere
risicogroepen. Hierdoor gooien ze de premies omhoog en haken mensen af,
waardoor de premies steeds hoger worden en meer mensen afhaken (averechtse
risicoslectie).
6. Inkomenspolitieke motieven: bijvoorbeeld basiszorgverzekering verplichten, zodat iedereen
deze heeft en naar draagkracht kan betalen.
, Overheidsfinanciën
1.9 Tekortkomingen van overheidsingrijpen
Overheidsingrijpen kent ook tekortkomingen, daardoor moeten steeds de voor- en nadelen
tegen elkaar worden afgewogen.
1.9.1 Zwakke kanten van de overheid
Er moet worden besloten wanneer de overheid ingrijpt, maar ook hoe dat zal gebeuren,
want de overheid kan uit veel verschillende instrumenten kiezen.
De overheid heeft zo veel strevens en doeleinden dat deze gaan botsen. Bijvoorbeeld:
schiphol vergroten voor economisch belang tegenover milieukwesties.
Sommige beleidsfouten kunnen nog worden versterkt door neveneffecten, bijvoorbeeld:
hoge uitkeringen (doel: armoedebestrijding) ontmoedigen uitkeringsontvangers bijvoorbeeld
naar werk te zoeken (doel: volledige werkgelegenheid).
De overheid heeft te weinig informatie om aan ieders voorkeuren te voldoen.
Als de overheid alles gaat produceren, wordt het een monopolie en schakelt het de
marktwerking uit in de economie.
1.9.2 Afwegingen bij overheidsingrijpen
De overheid heeft door de jaren heen verschillende taken gehad.
Nu doet te overheid veel aan privatisering (overheidstaken afstoten naar de marktsector) en
deregulering (regels verminderen)
1.10 Grenzen aan de overheidsmacht
Ook de overheid heeft met regelgeving te maken. Zo kan de gemeente niet zomaar de
belastingvoet bepalen voor haar gemeente.
Ook de centrale overheid moet zich houden aan de volgende zaken:
- Geen heffing zonder voorafgaande wetgeving
- Gelijke behandeling voor belastingen
1.11 Overheid en collectieve sector
De collectieve sector van Nederland omvat:
De centrale overheid (het Rijk)
De decentrale overheden: provincies en gemeenten
De instellingen die de wettelijke sociale verzekeringen uitvoeren
De instellingen die gefinancierd en gecontroleerd worden door de overheid, zoals het
gesubsidieerd onderwijs, bureaus voor jeugdzorg etc.
Gepremieerde en gesubsidieerde sector (G&G sector): ziekenhuizen, verpleeg en
verzorgingshuizen.
Quartaire sector: de collectieve sector + de particuliere sector (kerken, vakbonden en verenigingen).
Publieke sector: de collectieve sector met alle overheidsdeelnemingen