Thema’s & planning
Deel A/Deel B
College Onderwerp Stof Docent*
Week 36
1: Do 8-9 Inleiding+ neuro-basics H1, H2: p. 26-29, 37-41 PB
Week 37
2: Di 13-9 Meer basics + methoden H2 PB
Do 15-9 College vervalt
Week 38
3: Di 20-9 Evolutie (en het sociale brein) H3, H4 tot p.107 PB
Week 39
4: Di 27-9 Stress, emotie & motivatie H4 + online paper PB
5: Do 29-9 Gezichtsherkenning H5 SB
Week 40
Do 6-10 TOETS deel A
Do 6-10 College vervalt
Week 41
6: Di 11-10 Empathie H6 PB
Do 13-10 College vervalt
Week 42
7: Di 18-10 Ontwikkeling van het brein H11 SB
8: Do 20-10 Relaties H 8 + online paper PB
Week 43
9: Di 25-10 Groepen + altruïsme H9 + H 7 tot p. 217 PB
10: Do 27-10 Moraliteit en antisociaal gedrag H10 PB
Week 44
11: Do 3-11 Responsie college PB
Week 45
Do 10-11 TOETS deel B
De colleges op dinsdag zijn van 9:15 - 11:00, donderdag van 13:15-15:0
,Neurobiologische achtergronden van opvoeding en ontwikkeling
College 1 - Inleiding+ neuro-basics
Literatuur – H1, H1: p. 26-29, 37-41
Niko Tinbergen wilde dat wij niet gingen testen in een hokje. We moesten in de echte situatie kijken
en deze vragen stellen:
1. Mechanisme: Hoe komt het gedrag ten uiting?
2. Ontwikkeling: deed je dat altijd al?
3. Functie: Hoe beïnvloedt het gedrag de kans op overleving en reproductie?
4. Evolutie: Hoe is dit gedrag ontstaan door de evolutie?
Als je wil weten hoe iets komt kan je kijken naar het model van Bronfenbrenner (ecologie), maar je
kan ook naar het volgende kijken:
Timing Niveau
Seconden-minuten Hersenen (neurotransmitters)
Uren-dagen Hormonen
Dagen-maanden Neuroplasticiteit
Pubertijd-kindertijd Invloeden van de opvoeding/omgeving
In de baarmoeder Genen + opvoeding/omgeving
Eeuwen-miljoenen jaren Evolutionaire geschiedenis
*Verklaringen sluiten elkaar niet uit. Het is een ander niveau van ergens naar kijken. Deze niveaus
kunnen weer met elkaar interacteren. Biologie functioneert anders per sociale context. Zonder
school draagt je DNA niks bij aan je schoolprestaties.
Introduction to social neuroscience – Chapter 1
- Hyperscanning: het gelijktijdig opnemen van 2 of meer hersenen (bijvoorbeeld m.b.v. fMRI
of EEG tijdens sociale activiteiten).
- Ecologische validiteit: in hoeverre meetresultaten representatief zijn voor de praktijk en dus
niet alleen gelden binnen een testomgeving/laboratorium.
The emergence of social neuroscience
Vakgebieden lopen in elkaar over:
- Sociale psychologie: begrijpen en verklaren hoe gedachten, gevoelens en gedrag van individuen
worden beïnvloed door de daadwerkelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van
anderen. Ze maken hiervoor gebruik van neurale mechanismen.
- Cognitieve psychologie: bestudeerd mentale processen (denken, waarnemen, spreken, handelen).
Sociale neurowetenschap: wil gedachten, gevoelens en gedragingen (sociale
psychologie) begrijpen en verklaren m.b.v. methoden en technieken van de
neurowetenschap (cognitieve psychologie). Veel wetenschappers binnen het sociale
neurowetenschapsveld komen uit de cognitieve psychologie.
De term ‘sociale neurowetenschap’ kan worden teruggevoerd naar een artikel van Cacioppo &
Bertson (1992). Voor die tijd waren bepaalde studiegebieden die nu onder sociale neurowetenschap
vallen, al actief. In de jaren ‘90 zorgde nieuwe methoden (fMRI en TMS) voor een combinatie van
sociale en cognitieve psychologie. Dit zorgde ervoor dat sociale neurowetenschap in 2000 als een
apart veld werd gezien, met eigen centrale onderzoeksvragen en methoden.
,The social brain?
Is er onderscheid tussen een sociaal brein en andere hersenfuncties (zoals praten, lopen, plannen)?
Het sociale brein is een set van neurale routines die zich bezighoudt met sociale situaties, maar niet
met andere vormen van cognitieve verwerking (modulariteit en domeinspecifiteit)? Hoe specifiek zijn
gebieden in ons brein?
- Domein specifiteit: hersenen zijn gespecialiseerd in bepaalde functies of verwerking van
soorten informatie, maar kunnen ook bijdragen aan niet-sociale aspecten van cognitie.
- Modulariteit: Je hersenen zijn beperkt m.b.t. de informatie die ze verwerken en de manier
waarom dit verwerkt wordt. Het voert 1 functie uit (bijv. modules voor gezichtsherkenning,
maar NIET voor andere prikkels). Dit wordt beschouwd als aangeboren,
universeel (voor zover geselecteerd door evolutie) en gelokaliseerd. Alles
heeft een eigen stukje in de hersenen.
o Module: een routine die erg gespecialiseerd is in wat het doet.
o Phrenologist’s head (19e eeuw): vorm van modulariteit, zeer
gelokaliseerde functies in de hersenen.
Er wordt gedacht dat er spiegelneuronen zijn. Deze zorgen voor eenzelfde reactie als jij iets doet als
wanneer een ander iets doet. Maar wellicht is spiegelen een algemene eigenschap van neuronen en
zijn ze niet in een bepaald (specifiek sociaal) gebied gelokaliseerd.
Is neuroscience an appropriate level of explanation for studying social behavior?
Sociale neurowetenschap probeert verklaringsniveaus van de sociale psychologie en
neurowetenschap samen te brengen.
- Dit gebeurt niet vaak door middel van de reductionistische benadering.
Reductionisme: verklaringen door de tijd vervagen door simpelere verklaring (met een
biologische of fysische basis).
- Een andere manier van het samenbrengen van verklaringsniveaus is reverse inference.
o Forward inference: als iemand bang is, wordt de amygdala geactiveerd (emotie >
hersen).
o Reverse inference: als de amygdala is geactiveerd, is iemand bang (hersen > emotie).
Klopt forward inference? Toch hoeft reverse inference niet altijd te kloppen. Gebruik ook
andere manieren van dataverzameling!
- Blank slate scenario: het brein leert van onvoorziene omstandigheden in de omgeving,
zonder basis, voorkennis of beperkingen.
Aggression as an example of interacting levels of explanation
Voorbeeld: testosteron bij mannen correleert met agressie bij mensen met een lage SES (niet met
hoge SES). Een hoge SES werkt als rem voor biologische invloeden.
Gene-culture co-evolution
Cultural neuroscience (culturele psychologie, neurowetenschap en neurogenetica):
cultuurverschillen beïnvloeden de hersenen (top-down) en hersenen beïnvloed cultuur (bottum-up).
- Gene-culture co-evolution: cultuur kan invloed hebben op genfrequenties binnen een
populatie en genen hebben invloed op de culturele evolutie door middel van psychologische
aanleg. Zo ontstaat er een goede aansluiting tussen genotypes en cultuur.
Collectivistisch: verkiest de groep boven een individu. Individualistisch: verkiest een individu.
Collectivistische mensen hebben (i.t.t. individualistische culturen) meer sociaal sensitieve genen.
, The methods of social neuroscience – Chapter 2 (p. 26-29; 37-41)
Neuronen – structuur & functies
We hebben miljarden zenuwcellen/neuronen. Samen vormen deze ons zenuwstelsel. Ook hebben
ze allemaal dezelfde structuur en functie, bestaande uit 3 componenten:
- Cellichaam (soma): bevat de celkern (nucleus met DNA) en andere organellen.
- Dendrieten: voor communicatie tussen neuronen.
- Axonen: verzenden informatie naar andere neuronen. Ze
vervoeren actiepotentiaal (zo noemen wij het ín de
neuron). Hier omheen zit myeline, de isolatielaag (vet).
Meer myeline zorgt voor een snellere
informatieoverdracht.
Informatieoverdracht vindt plaats tussen een dendriet en een axon.
Een klein gat (synaps) tussen neuronen zorgt ervoor dat neurotransmitters
(zo noemen wij het tijdens de overdracht) worden vrijgegeven, die
signalen tussen neuronen toestaan.
- Pre-synaptic axon: verzend de informatie/neurotransmitters.
- Post-synaptic dendriet: ontvangt de informatie/vormt een
synaptisch/actiepotentieel.
! Een potentieel is exitatory (verder vuren) of inhibitory (kleinere kans van verder vuren).
Anatomische indeling van het zenuwstelsel
- Centrale zenuwstelsel: grote en kleine hersenen
(voor bewegingen/motoriek); de hersenstam (voor
vitale functies, zoals ademhaling, hartslag en
temperatuur); het ruggenmerg (schakel tussen de
hersenen en het lichaam).
- Perifere zenuwstelsel: verbinding tussen centrale
zenuwstelsel en de spieren, klieren en zintuigen.
Informatie van de organen, zintuigen en spieren
komt bij het centrale zenuwstelsel. Signalen van het
centrale zenuwstelsel komt bij de spieren en klieren.
Bloed-brein-barriere: laag tussen de zenuwstelsels, die alles wat buiten het CNS is, buiten wil houden
en alles wat erbinnen is, binnen. Het is een soort afweersysteem. Niet alle hormonen in je bloed
kunnen door het membraan naar je hersenen. Ook per drug verschilt het wat er in je hersenen komt.
Functionele indeling van het perifere zenuwstelsel
- Sensorische zenuwcellen: Sensorische informatie komt binnen via de huid (zien, horen,
proeven, ruiken, voelen). Via een zenuwcel gaat de zenuwcelimpuls naar het ruggenmerg
(“Er loopt een spin over je been” en geeft dit door aan de hersenen).
Interneuronen: zenden impulsen tussen de sensorische en motorische neuronen.
- Motorische zenuwcellen: Als de sensorische informatie bij de hersenen is geweest, wordt er
een seintje gegeven via het ruggenmerg naar de motorische output. De motorische
zenuwcellen lopen van het ruggenmerg naar de spieren/klieren (Hand wappert de spin weg).
o Somatisch zenuwstelsel (SNS): voor spierbeweging (zwaaien naar de camera).
o Autonome zenuwstelsel (ANS): controleert je lichaamsfuncties (hartslag,
ademhaling, spijsvertering).
▪ Sympathisch zenuwstelsel: actie/arousal (Fight/Flight). Hogere hartslag en
concentratie tijdens een tentamen, en verminderde spijsvertering.