Hoofdstuk 1
3 basisbeginselen van de psychologie
- the idea of physical causation of behaviour -
Dualisme -> Overtuiging dat mens uit twee delen bestaat, een materieel lichaam en
een immateriële ziel.
Descartes -> Legde de nadruk op het lichaam, de enige functie die hij aan de ziel
toeschreef was het denken van de mens. De ziel zal d.m.v. de pijnappelklier
reageren op het lichaam (machine)
Thomas Hobbes -> Vond dat al het menselijk gedrag voorkomt uit fysieke processen
in het lichaam (vooral de hersenen) ookwel materialisme
In de 19e eeuw werd er steeds meer bekend over het lichaam als machine, er komen
ontdekkingen die bijdragen aan de wetenschap over psychologie
- toenemende kennis over reflexen
- verschillende functies van het brein worden gelokaliseerd
- the idea that mind & behaviour are shaped by experience –
Empirisme -> “tabula rosa” ofwel een wit blad. Ervaringen dienen als de verf op dit
blad. Menselijke kennis en gedachten worden geheel gevormd door ervaringen (John
Locke)
Wet van associatie door aaneensluiting -> Als een persoon twee nauwgesloten
stimuli binnenkrijgt (gelijktijdig/kort na elkaar) worden deze 2 stimuli bij elkaar
gebonden in het hoofd zodat de gedachte aan de ene stimuli de gedachte aan de
ander oproept (mental chemistry)
Het tegenovergestelde van empirisme is nativisme, dit is de overtuiging dat de basis
kennis en karaktereigenschappen van het brein zijn aangeboren en niet tot stand zijn
gekomen door ervaringen. Er is in het brein enige inrichting nodig voordat het verder
door ervaringen kan worden aangekleed (Immanuel kant)
- the idea that the machinery of behaviour and mind evolved through natural
selection –
Darwins fundamentele idee was dat levende wezend geleidelijk evolueren door
generaties heen, door een proces van natuurlijke selectie. Darwin richtte zich vooral
op de functie van gedrag. De manier waarop een organisme zich gedraagt
beïnvloedt of het organisme overleeft/zich voortplant. Darwin zag mensen ook als
onderdeel van de natuurlijk wereld, waaruit volgde dat ze ook kunnen worden
onderzocht op een wetenschappelijke manier. Zo maakte hij de weg voor
psychologie vrij.
, Hoofdstuk 2
Methodes van psychologie
Feit -> objectieve uitspraak, meestal gebaseerd op directe observatie
Theorie -> idee / model om feiten uit te leggen
Hypothese -> Een voorspelling over nieuwe feiten gemaakt vanuit een theorie
Feiten > theorie > hypothese > testen > feiten > theorie etc…
3 specifieke lessen na het verhaal van Clever hans
- De waarde van sceptici
De ideale wetenschapper probeert altijd om theorieën onderuit te halen, zelf z’n
eigen. Een wetenschapper kijkt hierdoor zorgvuldiger en kritischer.
- De waarde van zorgvuldige observatie onder gecontroleerde condities
- het probleem van observer-expectancy effects
Typen van onderzoek strategieën
1 : Research design
- Experimenten,
Meest directe aanpak om hypothese te testen op oorzaak-gevolg. Relatie tussen de
twee variabelen.
Onafhankelijke variabele -> de variabele die in een test word veranderd om een
effect te geven op een andere variabele
afhankelijke variabele -> Variabele die word beïnvloedt.
In vrijwel ieder onderzoek is het doel om erachter te komen of en hoe de afhankelijke
variabele beïnvloed word.
Een experiment met een groep mensen kan worden uitgevoerd door :
-> Within subject experiment : Een bepaald aantal subjecten worden getest onder
iedere conditie van de onafhankelijke variabele
-> Between-groups experiment : Er is een gescheiden groep voor iedere conditie van
de onafhankelijke variabele.
- Correlatie studies,
In een correlatie studie worden de variabelen niet gemanipuleerd door de
onderzoeker (praktische/ethische redenen) de onderzoeker observeert of meet 2 al
bestaande variabelen om hiertussen een relatie te vinden.
Maar! Dit onderzoek verteld ons niet direct dat de verandering van de 1ne variabele
word veroorzaakt door de verandering van de andere variabele, ofwel :
Correlatie ≠causaliteit.
- Beschrijvende studies
Studie om het gedrag van individu(en) te beschrijven zonder te kijken naar e.v.t.
relaties tussen de variabelen.