Samenvatting herkansing Methodeleer
Hoofdstuk 1
Psychologen zijn empiristen wie onderzoek produceren en consumeren. Je hebt
onderzoekers die onderzoek produceren en mensen die kennis van anderen willen
gebruiken in hun leven, die consumeren. Veel psychologen doen beide. Als zij een nieuw
onderzoek willen starten bestuderen zij het werk van anderen die hen voor waren. Hierbij
consumeren zij, maar wanneer ze zelf een onderzoek zullen starten gaan ze produceren.
Empirie = kennis die door ondervinding is verkregen. Bewijs komt door systematische
observaties door zintuigen of uit instrumenten die de zintuigen ondersteunen (dus vanuit
waarneming). Empiristen willen systematisch werken, streng zijn en maken hun werk
onafhankelijk verifieerbaar door andere waarnemers of wetenschappers.
Evidence-based treatments = een behandeling die wordt ondersteund door wetenschappelijk
bewijs. Hierbij zijn studies uitgevoerd en uitgebreid onderzoek is gedaan naar de
desbetreffende behandeling, waardoor het bewezen succesvol is.
VB: cognitieve gedragstherapie, hierbij is wetenschappelijk bewezen dat deze vorm
van therapie een positief effect heeft.
Theorie = een verzameling uitspraken die algemene principes beschrijft over hoe variabelen
zich tot elkaar verhouden. Wanneer verschillende theorieën zijn gevormd over een bepaald
onderwerp, dan is de zuinigste (parsimonious) het beste.
Hypothese = ofwel een voorspelling. Het is de specifieke uitkomst die de onderzoeker in een
onderzoek verwacht te zien als de theorie juist is.
De wetenschap is zelfcorrigerend, waardoor de feiten autoriteit hebben i.p.v. de persoon. Om
tot wetenschappelijke inzichten te komen volgen we de empirische cyclus. De empirische
cyclus gaat rond en kan rond door blijven gaan. Vanuit de laatste stap (evaluatie) kan
namelijk weer een eerste stap gezet worden (observatie).
Observatie = je ziet iets, of hoort iets in je dagelijks leven. Je
observeert deze empirische feiten.
VB: Jan merkt op dat hij beter slaapt naarmate hij meer
heeft gedronken.
Theorie = vanuit deze observaties formuleer je vervolgens een
theorie, dus er vindt theorievorming ofwel inductie plaats.
VB: Jan denkt dat het drinken van meer bier leidt tot betere
slaap.
Voorspelling = vanuit de theorie vorm je vervolgens een
voorspelling; dat heet deductie. Je deduceert een specifiekere
stelling uit die theorie. Dit moet een toetsbare hypothese zijn.
VB: Jan verwacht dat vanaf 5 biertjes je beter zal slapen.
Toetsing = die voorspelling ga je vervolgens toetsen in een onderzoek en op basis van die
onderzoeksresultaten, ga je de resultaten en theorie evalueren.
VB: Jan drinkt de ene dag 5 biertjes en de andere dag niks om te kijken welke dag hij
beter slaapt.
Evaluatie = op basis van de onderzoeksresultaten ga je de resultaten en theorie evalueren.
VB: Jan gaat na of het drinken van die 5 biertjes daadwerkelijk heeft gezorgd voor
meer slaap.
,Falsificeerbaar = weerlegbaar. Als iets weerlegbaar is betekent het dat het mogelijk is om
bewijs te vinden die tegen de theorie is. Wanneer iets niet falsificeerbaar is dan betekent
dat het onmogelijk is om bewijs te vinden tegen de theorie. Wanneer een theorie niet
falsificeerbaar is, kunnen we niet bepalen welke theorie de juiste is en dan komen we niet
dichter bij de juiste verklaring. Een theorie kan tevens falsificeerbaar zijn zonder dat er ooit
een observatie tegen de theorie is gedaan. Observaties tegen de theorie moeten simpelweg
mogelijk zijn.
Groeiende kennis = verkrijg je door de resultaten van toetsing, en dus het onderzoek, die we
evalueren.
Op basis van (brede) theorie vormen wordt een concrete voorspelling gevormd. Deze kan
uitkomen of niet uitkomen.
1. Wat als een voorspelling uitkomt? Je kan hierbij niet stellen dat een theorie is
bewezen, maar dat de theorie niet weerlegd is. Daarentegen mag je wel stellen dat je
data je theorie ondersteund en dus in lijn ligt met.
2. Wat als een voorspelling niet uitkomt? Je kan hierbij niet zeggen dat de theorie is
weerlegt, maar dat er een probleem is. Het is onmogelijk om een theorie met één
onderzoek te weerleggen, omdat altijd iets fout kan gaan.
Kennis groeit langzaam, doordat één studie geen studie is. Bewijs verzamelt zich pas op
over langere tijd, waarbij wetenschappers evalueren op basis van gewicht (weight of the
evidence). Ook is een theorie eigenlijk nooit bewezen, omdat je nooit alternatieve
verklaringen kunt uitsluiten. We houden een theorie aan totdat er iets beters langskomt.
Verschillende soorten onderzoek:
Toegepast onderzoek = toegepast onderzoek is een methode die wordt gebruikt om
een specifiek, praktisch probleem van een individu of groep op te lossen.
VB: een onderzoek die kijkt of een schoolprogramma de resultaten van de studenten
kan laten doen verbeteren.
Basis onderzoek = fundamenteel onderzoek, ook wel puur onderzoek genoemd, heeft
als doel wetenschappelijke theorieën te verbeteren voor een beter begrip of
voorspelling van natuurlijke of andere fenomenen. Dus om kennis te verhogen.
VB: een onderzoek die gaat over hoelang het duurt voordat wij mensen een gezicht
herkennen.
Vertalend onderzoek = translationeel onderzoek is ontworpen om de
gezondheidsresultaten te verbeteren. Hierbij wordt voortgeborduurd op fundamenteel
onderzoek om uiteindelijk nieuwe therapieën, medische procedures of diagnostiek te
creëren.
VB: uit basis onderzoek komt naar voren dat mindfulness helpt bij mensen met
stress. Vertalend onderzoek kan onderzoeken welke specifieke mindfulness
interventies helpend zijn.
De wetenschap is probabilistisch. Wetenschappelijke onderzoeken geven doordat zij
probabilistisch zijn een waarschijnlijkheid aan. Dit houdt in dat de resultaten van
wetenschappelijk onderzoek een bepaalde kans aangeven, maar niet geldend zijn voor
iedereen.
Peer review = dit vindt tijdens het publicatieproces plaats. Peer reviewers kijken naar hoe
goed een onderzoek is uitgevoerd voordat een artikel wordt gepubliceerd. Dit verloopt
volgens onderstaande stappen:
1. Onderzoeker publiceert manuscript naar de editor van een peer-reviewed tijdschrift.
2. Editor stuurt manuscript door naar peer reviewers.
3. Er wordt feedback teruggestuurd
4. Onderzoeker past manuscript aan en stuurt het opnieuw naar de editor.
, 5. Manuscript wordt opnieuw beoordeeld door peer reviewers.
6. Wanneer het goedgekeurd is kan het artikel worden gepubliceerd.
Over dit hele peer review-proces gaat maanden, soms jaren, heen. Dit zorgt voor een
publication lag. Dit houdt in dat artikelen in een wetenschappelijk tijdschrift vaak kennis die
langer dan een jaar oud bevatten en daarmee soms achterhaald zijn. Daarom zetten
wetenschappers vaak al eerder hun versie van hun artikel online, ofwel een pre-print. Het
voordeel hiervan is dat het actuele kennis is, maar het nadeel is dat er fouten in kunnen
staan doordat het niet peer-reviewed is.
Replicatie = dit vindt na het publicatieproces plaats. De onderzoekscyclus wordt opnieuw
doorlopen en er wordt gekeken of hetzelfde eruit komt. Als hetzelfde eruit komt wordt het
artikel steeds meer als waarheid aangenomen en kan het meer als een aangetoond feit
worden gezien. Replicatie wordt gedaan door verschillende onderzoekers, op verschillende
plaatsen en met verschillende methoden.
Hoofdstuk 2
Bronnen van kennis
1. Persoonlijke ervaring
2. Intuïtie
3. Autoriteit
4. De wetenschappelijke methode
Persoonlijke ervaring is geen goede bron voor informatie. De eerste reden waarom deze
bron niet goed is, is door het feit dat je bij persoonlijke ervaring geen vergelijkingsgroep
heeft. Het is niet mogelijk om te vergelijken wat er wel of niet zou gebeuren in het ding
waarin we geïnteresseerd zijn. Je kan dus niet vergelijken.
Verder is persoonlijke ervaring geen goede informatiebron, doordat er alternatieve
verklaringen mogelijk zijn. Alternatieve verklaringen, ook wel cofounds genoemd, zijn
variabelen die zowel de afhankelijke variabele als de onafhankelijke variabele beïnvloeden,
waardoor een onechte associatie ontstaat. Bij alternatieve verklaringen zijn meerdere
verklaringen te bedenken die het verband kunnen verklaren.
Intuïtief denken is geen goede informatiebron, doordat je zelf probeert op een logische
manier na te deken, maar je tegen veel problemen kan aanlopen.
De problemen van het intuïtief redeneren over onze persoonlijke ervaringen:
Good story = je neemt dingen aan, omdat het logisch klinkt en/of natuurlijk voelt.
VB: het geloven dat het opkroppen van emoties ongezond voor je is, terwijl dit niet
altijd het geval is maar wel logisch klinkt.
Availability heuristic (beschikbaarheidsheuristiek) = het eerste wat in je opkomt is
datgene waardoor je je laat overtuigen, doordat het snel beschikbaar is in je hoofd.
VB: je denkt dat vrouwen meer gevoeliger zijn dan mannen, omdat je gister een
artikel hebt gelezen dat vrouwen vaker huilen dan mannen.
Present/present bias = je focust je op de toevallige hit, waardoor je de misses
negeert. Je let alleen op de zaken die het meest ‘’present’’ zijn.
VB: je bent normaal iemand die conclusies baseert op feiten, maar bent laatst
toevallig in fake news getrapt. Je concludeert nu dat je gevoelig bent voor fake news.
Confirmation bias= een vooroordeel zoeken naar bewijs wat je standpunt
onderbouwt.
VB: wanneer je bv. het gestemd op een politieke leider, zoek je alleen naar positieve
feiten over deze persoon om je keuze meer te onderbouwen.