Hoorcollege 5

HC 5 – Responsiecollege

 Beginnen met beantwoorden van het begrip en daarna de vraag uitleggen.
 Probleem 1
 Contextspecificiteit: de bevindingen van een bepaald onderzoek kunnen soms contextspecifiek zijn,
hierbij moet uitgekeken worden om ditzelfde onderzoek te gebruiken voor een andere context, waar
het dus niet altijd geldt.
 Criminaliteit: verschillende perspectieven:
 Maatschappelijk perspectief: sociale constructie, oog voor (de)criminalisering, plaats en tijd
afhankelijkheid.
 Juridisch perspectief vanuit wet- en regelgeving: simpele, beperkte kijk vanuit het wetboek van
Strafrecht.
 Criminaliteit als sociale constructie:
 Piramide van Hagan laat zien dat criminaliteit een sociale constructie is. Wat maakt dat je dit zo
kan lezen is, drie dimensies, aan de hand hiervan kunnen delicten ingedeeld worden:
 Wat de schadelijkheid is voor de maatschappij
 Hoeveel straf krijg je voor een bepaald delict
 In hoeverre is de samenleving het erover eens dat het een probleem is wat er plaatsvindt en
dat dit de normen schendt
 Bovenin de piramide: consensus crimes> vormen van criminaliteit die heel schadelijk zijn, waar
een hoge strafmaat op staat en waar mensen het erg over eens zijn dat het schadelijk is.
 Tweede laag van boven in de piramide: conflict crimes> vormen van gedrag die best wel schadelijk
zijn, waar een gemiddelde straf op staat, maar er is totaal geen overeenstemming in de
samenleving over of het de norm schendt. Hier is duidelijk te zien dat criminaliteit een sociaal
construct is.
 Social deviations: meer koppeling met Becker, deviant gedrag. Gedrag wat afwijkt van het
gemiddelde. Afhankelijk van plaats en tijd ook.
 Social diversions: bijvoorbeeld het groen kleuren van je haar, is niet strafbaar gesteld.
 Probleem 2
 Emerging adulthood: de leeftijd waarop jongeren echt volwassen worden en de tijd van adolescentie
schuift op, doordat niet iedereen bijvoorbeeld zomaar uit huis kan, nog studerend is etc.
 Probleem 3
 Etiologie: verklaren van criminaliteit, verklaren van gedrag. Probleem 3, dit is terug te zien in de
theorieën en paradigma’s. Deze verklaren allemaal het gedrag. Maar het komt ook terug op andere
plekken waar verklaringen worden geboden, bijvoorbeeld over cybercrime.
 Positivisme: criminaliteit wordt beïnvloed door alle factoren die maar bedacht kunnen worden, op
micro- meso- en macroniveau.
 Gelegenheidstheorie hoort bij het voluntarisme, het vertrekpunt is namelijk het maken van keuzes,
onderliggend mensbeeld. Gaat het meest over de plek waar criminaliteit plaatsvindt, maar hoort nog
steeds wel bij het voluntarisme.
 Verandering in het willen plegen: de motivatie bij een dader weghalen.
 Verandering in het kunnen plegen: de gelegenheid weghalen.
 Verandering in het durven plegen: door middel van cameratoezicht durven mensen minder snel in het
toezicht een misdaad te plegen.
 Routine-activiteiten theorie = gelegenheidstheorie.
 Labellingtheorie van Becker: centraal staat dat de manier hoe we reageren op gedrag erg belangrijk is
voor het bepalen of iets crimineel is. Als iemand een label op is geplakt, vindt er een self-
fulfillingprophecy plaats, omdat iemand zich er ook naar gaat gedragen. Voorbeeld: ‘de Marokkaan’.
 Criminologische theorie op macroniveau: strain theorie.
 Probleem 4
 Verzorgingsstaat denkfout: mensen denken dat landen met een super goede verzorgingsstaat een laag
criminaliteitsniveau hebben. Dit is niet waar, bijvoorbeeld de VS heeft een goede verzorgingsstaat,
maar er zijn wel hoge criminaliteitsniveaus.