Probleem 1
V1
1 Wat zijn de rechten en plichten in precontractuele fase van onderhandelingen?
Inleiding
Lang was het zo dat er vòòr het sluiten van een overeenkomst geen andere normen golden dat tussen
willekeurige personen, er werd toen uitgegaan van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Deze opvatting
met betrekking tot de precontractuele fase werd veranderd in het arrest Baris/Riezenkamp uit dit arrest
komt naar voren dat een koper een onderzoeksplicht heeft, maar dat deze kan vervallen door de
mededelingsplicht van de verkoper. Of de onderzoeksplicht komt te vervallen moet altijd aan de hand van
de relevante omstandigheden worden beoordeeld. Sindsdien berust de precontractuele fase op de eisen
van redelijkheid en billijkheid op basis waarvan een rechtsverhouding ontstaat tussen de partijen.
Contractuele fase is de fase waarin geen rechten en plichten zijn (van originele), dit is door de
jurisprudentie later wel ontstaan.
Rompovereenkomst
Rompovk: essentie staat vast maar nadere punten moeten nog ingevuld worden.
Als rompovk absoluut niet kan: belangrijke punt bij een van de partijen die zij niet hebben genoemd.
De precontractuele fase begint met een aanbod of – wellicht nog vaker – met een uitnodiging om in
onderhandeling te treden.
Zij eindigt doordat partijen hetzij een overeenkomst aangaan, hetzij zonder het sluiten van een
overeenkomst de onderhandelingen definitief beëindigen.
Tijdens de onderhandelingen is vaak de vraag of al een overeenkomst tot stand is gekomen van belang. Er
kan een ‘rompovereenkomst’ bestaan met betrekking tot hetgeen waarover al overeenstemming is bereikt.
Hiervoor zijn twee dingen nodig:
1. In de eerste plaats – het volgt uit de bepaalbaarheidseis van art. 6:227 – moeten de punten
waarover partijen het eens zijn, ten minste de essentialia van de overeenkomst omvatten.
- Anders gezegd: anders gezegd, met behulp van wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid (art.
6:248) moeten de leemten die de overeenkomst vertoont, kunnen worden opgevuld.
2. In de tweede plaats gaat het erom wat de bedoeling van partijen is, dat wil zeggen dat nodig is dat
partijen elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden zo mogen begrijpen,
dat zij aan het tot dan toe bereikte onderhandelingsresultaat inderdaad reeds gebonden zullen zijn.
Positief contractsbelang: gederfde winst.
Negatief contractsbelang: gemaakte kosten.
De Plas/Valburg en CBB/JPO
De rechtsgevolgen die intreden na het afbreken van onderhandelingen waarbij geen sprake is van een
rompovereenkomst, worden bepaald door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Hierbij is het arrest
Plas/Valburg van belang. In dit arrest geeft de Hoge Raad antwoord op de vraag wat de eisen van
redelijkheid en billijkheid meebrengen afhankelijk van het stadium waarin de onderhandelingen op het
moment van afbreken verkeerden. Hierbij moeten drie stadia worden onderscheiden:
1. Afbreken van onderhandelingen is zonder meer geoorloofd.
2. Men mag onderhandelingen afbreken, maar niet zonder dat men bepaalde door de wederpartij
gemaakte kosten voor zijn rekening neemt.
3. Het afbreken is in strijd met redelijkheid en billijkheid. In dit stadium kan de wederpartij in rechte
vorderen dat de onderhandelingen worden voortgezet of er kan een schadevergoeding worden
gevorderd. (Derde stadium overlapt met rompovk).
Het derde stadium heeft voor nogal wat vragen kritiek gezorgd.
Het gaat nogal tegen het beginsel van de contractsvrijheid in om iemand te dwingen verder te
onderhandelen of een schadevergoeding te betalen.
, - Het leidt bijvoorbeeld ook tot een ‘angst’ of voorzichtigheid om überhaupt te beginnen met
onderhandelen, met het oog op eventuele aansprakelijkheid.
- Bovendien resulteert een ruime aansprakelijkheid in de precontractuele fase tot procedures,
aangespannen door aanbieders die hun onderhandelingen niet met een ovk hebben kunnen
afsluiten.
Het derde stadium is volgens Plas/Valburg bereikt wanneer de wederpartij mocht vertrouwen dat enigerlei
contract in ieder geval uit de onderhandelingen zou resulteren.
Dit totstandkomingsvertrouwen houdt in dat men in de gegeven omstandigheden de gerechtvaardigde
verwachting moet hebben gehad dat de onderhandelingen tot overeenstemming zouden leiden.
Er zitten dus nogal wat risico’s aan de Plas/Valburg-doctrine en ook kan worden afgevraagd of men de
doctrine wel nodig heeft om billijke resultaten te kunnen bereiken.
MBO/ruiterij arrest (niet verplicht)
Rechtsregel: ingeval bij de wederpartij van degene die de onderhandelingen over een te sluiten
overeenkomst afbreekt, het gerechtvaardigde vertrouwen bestond dat die overeenkomst tot stand zou
komen, dit niet onder alle omstandigheden behoeft te leiden tot de slotsom dat het afbreken
onaanvaardbaar is. Rekening dient ook te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de
partij die de onderhandelingen afbreekt, tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen, en met
de gerechtvaardigde belangen van deze partij; hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de
onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.
CBB/JPO
Dit arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op de precontractuele aansprakelijkheid, dat wil zeggen de
schadevergoedingsplicht na het afbreken van de onderhandelingen, en in het bijzonder de maatstaf voor
de omvang van de schadevergoeding. De Hoge Raad heeft in dit arrest een (gedeeltelijk) nieuwe
maatstaf geformuleerd voor de beoordeling van de aansprakelijkheid. Deze maatstaf houdt in dat ieder
van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het
gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst, of in
verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Volgens de Hoge Raad is
voornoemde maatstaf streng en noopt deze tot terughoudendheid. Aansprakelijkheid voor afgebroken
onderhandelingen zal dus in de praktijk niet snel worden aangenomen.
Inhoud:
JPO Projecten BV (JPO) was in onderhandeling met de gemeente Arnhem over de aankoop van een
perceel bouwgrond, bestemd voor de bouw van twee kantoorpanden. Eén van de kantoorpanden zou
dienen als huisvesting van Centraal Bureau Bouwtoezicht BV (CBB). Naast de onderhandelingen met de
gemeente was JPO ook in onderhandeling met CBB over doorlevering van een deel van het perceel aan
CBB om daarop de nieuwbouw te realiseren. CBB besloot de onderhandelingen met JPO af te breken,
omdat dit te lang duurde. CBB heeft dat gedeelte van het perceel rechtstreeks van de gemeente
gekocht. De onderhandelingen tussen CBB en JPO verliepen traag. JPO had aan CBB medegedeeld dat
de onderhandelingen met de gemeente werden vertraagd door problemen met de bouwvergunning.
Later bleek dat het nieuwbouwplan van CBB voldeed aan de vereisten voor de bouwvergunning. JPO
onderhandelde met de gemeente door over de prijs. CBB vordert schadevergoeding op grond van
onrechtmatig handelen van JPO. JPO vordert in reconventie dat voor recht wordt verklaard dat CBB
jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken. De rechtbank wijst de
vordering van CBB af en de vordering van JPO toe. Het Hof komt tot de beslissing dat JPO de helft van
de geleden schade zelf moet dragen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof.
Het Hof had hier te oordelen over de vordering van JPO die zakelijk weergegeven strekte tot vergoeding
van schade ter zake van het feit dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand was gekomen. Dit werd
in het middel aangeduid als vergoeding van ‘positief contractsbelang’.
Uit de overwegingen wordt niet duidelijk of het Hof bij zijn beoordeling van deze vordering en de daaraan
ten grondslag gelegde stellingen, de in 3.6 vermelde strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf
heeft aangelegd.
De door het Hof gebezigde argumenten (zie 3.4) maken wel kenbaar dat CBB naar het oordeel van het
, Hof de onderhandelingen niet heeft mogen afbreken, maar geven geen inzicht erin waarom het afbreken
van de onderhandelingen onaanvaardbaar was en waarom JPO gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat
de door haar gestelde overeenkomst zou zijn totstandgekomen indien de onderhandelingen zouden zijn
voortgezet, zodat een voldoende redengeving ontbreekt voor toewijzing van een vordering tot
vergoeding van de schade, ter zake van het feit dat geen overeenkomst was totstandgekomen.
Rechtsregel:
De rechtsvraag betreft wat de maatstaf is voor de schadevergoedingsplicht als een partij de
onderhandelingen heeft afgebroken. Het antwoord op deze vraag is dat als maatstaf voor de beoordeling
van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden, dat ieder van de
onderhandelende partijen (die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te
laten bepalen) vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd
vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst, of in verband met de andere
omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden
met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van
dat vertrouwen heeft bijgedragen, en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook
van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben
voorgedaan terwijl, in het geval onderhandelingen onder gewijzigde omstandigheden over een lange tijd
worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent tenslotte op het
moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het
gehele verloop van de onderhandelingen.
CBB/JPO is een samenvatting van alles met een nuance erop (nuancering op de andere arresten).
R.o. 3.6:
Mate gemaakte vertrouwen
Rekening van elkaars belang
Belangrijk aspect wat ze beoemde: ‘vrijheid van…’ contractsvrijheid (staat in noot).
Aanvulling op plas, nuancering op Ruiterij.
2 Wat is het gevolg van schending van deze verplichtingen?
Gevolg afbreken contractuele fase:
Gederfde winst wordt vergoed (art. 6:2 jo 6:162 BW); of
Verplicht tot door onderhandelen (art. 3:296 BW).
V2
1 Hoe komt een rechtshandeling tot stand?
Theorie van de wilsverklaring
Men is vrij om iemand een aanbod te doen (en om het te laten). Men is ook vrij om de inhoud van zijn
aanbod te bepalen. Die keuzevrijheid is niet geheel en al onbegrensd.
Dat de rechtshandeling keuzevrijheid van het individu veronderstelt, heeft de rechtswetenschap
geïnspireerd tot de theorie van de wilsverklaring. Dit is te vinden in art. 3:33 BW.
Er is kritiek gekomen tegen de theorie van de wilsverklaring.
Voornaamste kritiek keerde zich tegen de eenzijdige oriëntatie op de persoon die de rechtshandeling
verricht en het gebrek aan aandacht voor de personen die betrokken zijn bij de rechtshandeling
(wederpartij, geadresseerde en derden).
Theorie van de wilsverklaring dwingt ons ertoe de betekenis te herleiden tot de wil van de handelde
persoon (of, in geval van art. 3:35, tot de schijn daarvan).
De betekenis die de jurist aan een rechtshandeling toekent, behoort in het verlengde te liggen van hetgeen
de handelende persoon voor ogen heeft gestaan.
Dit richtinggevende element vormt de juiste kern van de theorie van de wilsverklaring.
Als gezag wordt toegekend aan een wilsverklaring, komen de belangen van de wederpartij, geadresseerde
of derde aangezien de wilsverklaring vaak aan hen gericht is. Ook zij moeten door de rechtsorde
beschermd worden en dit komt vooral naar voren in artt. 3:35 en 3:36 BW.