Samenvatting bestuurs(proces)recht I
Plaats en structuur van de Awb in het bestuursrecht
De Awb als codificatie:
De Awb is geen algemene codificatie van het bestuursrecht, maar een algemene wet die voor het
hele bestuursrecht geldt.
De Awb is een belangrijke bron van onder meer:
- Algemene begrippen (definities) (bijv. besluit, bestuursorgaan, belanghebbende)
- Definities van bepalingen over algemene leerstukken van bestuursrecht (bijv. mandaat)
o Als een bestuursorgaan een bepaald besluit wil nemen, moet het daarvoor een
bevoegdheid hebben en deze moet in de wet staan. Dit heeft te maken met het
beginsel van wetmatigheid van bestuur.
- Codificaties en uitwerkingen van rechtsbeginselen (bijv. zorgvuldigheidsbeginsel)
- Algemene regelingen voor bepaalde besluiten die op heel veel bestuursrechtelijke terreinen
van belang zijn (bijv. handhavingsbesluiten) dit leidt tot eenheid en systematiek in het
bestuursrecht en een stukje extra rechtszekerheid.
Het bestuursrecht als rechtsgebied:
- Een jong of een oud rechtsgebied: enige historie jong, maar het bestond wel degelijk.
Opkomst in de 19e eeuw, erg gegroeid vanaf de 20e en 21e eeuw. Voorwaarde voor het
bestaan van bestuursrecht: een ontwikkelde samenleving (i.v.m. belastingheffing).
- Het ontstaan van het hedendaagse bestuursrecht als gevolg van twee revoluties:
1. Franse Revolutie bepalend voor het institutionele kader, omdat dit leidde tot de
machtenscheiding, wetmatigheid van bestuur en democratie en tot veel belangrijke
constitutionele denkbeelden die belangrijk zijn voor het bestuursrecht;
2. Industriële revolutie bepalend voor de inhoud van het eerste bestuursrecht,
omdat veel zaken nu door de overheid gereguleerd moesten worden (veiligheid,
eerste sociale- en milieuwetgeving).
- De toekomst van het bestuursrecht:
o Invloed van maatschappelijke ontwikkelingen het is een ontzettend dynamisch
rechtsgebied, geldt in mindere mate voor het algemene deel, maar wel heel erg voor
de bijzondere wetten (ook elektronische ontwikkelingen van belang).
- Invloed van Europa via het EU-recht en het EVRM (kwam pas laat, omdat het eerst vooral
nationaal was).
Waarom moest er een algemene wet komen?
- Een grondwettelijke opdracht (art. 107 lid 2 Gw) om zo’n wet tot stand te brengen;
- Er moest iets gedaan worden aan de ‘chaotische’ structuur van het bestuursrecht;
- Er was te veel ongeschreven – en daardoor minder kenbaar – bestuursrecht;
- De rechtsbescherming was veel te versnipperd: een bonte verzameling rechters en
procesregelingen.
Doelstellingen van de Awb:
- Vereenvoudiging
- Rechtseenheid
- Systematisering
- Codificatie
Verhouding tot andere rechtsgebieden:
- Staatsrecht en bestuursrecht een noodzakelijke relatie, ze horen eigenlijk bij elkaar.
, - Bestuursrecht en burgerlijk recht overheidsprivaatrecht (bijv. overeenkomsten sluiten,
wel met inachtneming van het algemeen belang en de abbb).
- Bestuursrecht en strafrecht bestuursstrafrecht (bijv. bestuurlijke boete)
- Bestuursrecht en Europees en internationaal recht steeds meer invloed
Verhouding Awb en bijzondere wetgeving:
- Awb is (in de regel) niet bevoegdheidsverschaffend bevoegdheden vind je volgens de
hoofdregel in bijzondere bestuurswetten.
- De Awb werkt (met het oog op het ‘bijzonder deel’) met verschillende soorten regels en
bepalingen:
o Regels die de standaard zijn voor het gehele bestuursrecht (bijv. art. 1:2 Awb)
o Regels voor normale gevallen, tenzij… (bijv. art. 4:1 Awb)
o Rest- of vangnetbepalingen (bijv. art. 4:13 Awb)
o Facultatieve bepalingen (bijv. art. 3:10 lid 1 Awb e.v.)
- De bijzondere wet kan echter altijd afwijken!
- De Awb is een instrument voor de praktijk heb je de bijzondere wet nodig, waarbij je soms
kunt/moet terugvallen op de algemene wet.
Eerste, tweede, derde en vierde tranche Awb:
De Awb is een aanbouwwet = bestaat uit tranches & afzonderlijke wetten:
- De eerste en de tweede tranche Awb (1994)
- De derde tranche Awb (1998)
- De vierde tranche Awb (2009)
- Afzonderlijke wetten (bijv. de Wet aanpassing bestuursprocesrecht 2013)
De gelaagde structuur van de Awb:
Gelaagde structuur de wet is opgebouwd van algemeen naar bijzonder:
Hoofdstuk 1: algemene definities
Hoofdstuk 2: algemene bepalingen voor bestuursorgaan
Hoofdstuk 3: besluiten algemeen (maar zie art. 3:1 lid 1 en 2 Awb)
Hoofdstuk 4: bijzondere besluiten (bijvoorbeeld beschikkingen)
Hoofdstuk 5: handhaving
Hoofdstuk 6: algemene bepalingen bezwaar en beroep
Hoofdstuk 7: bijzondere bepalingen bezwaar en administratief beroep
Hoofdstuk 8: bijzondere bepalingen beroep bij bestuursrechter
Hoofdstuk 9: klachtbehandeling
Hoofdstuk 10: algemeen + bevoegdheden (ook al geeft de Awb zelf geen bevoegdheid, maar ze
kunnen ze wel verder delegeren)
Hoofdstuk 11: slotbepalingen
Belangrijke artikelen:
- Art. 1:1 lid 1 Awb begrip bestuursorgaan. Dit artikel is bepalend voor het
toepassingsbereik van de Awb, als er geen bestuursorgaan in het spel is, kan de Awb niet van
toepassing zijn. Je hebt een bestuursorgaan nodig om überhaupt een besluit te kunnen
nemen (zie definitie art. 1:3 lid 1 Awb).
- Art. 1:2 Awb belanghebbendenbegrip is van belang voor:
o Rechtsbescherming
o Ook voor de aanvraag, hoorplicht, e.d.
- Art. 1:3 Awb:
o Lid 1 besluitbegrip is van belang voor:
▪ Rechtsbescherming
▪ Toepasselijkheid van H3 en H4 Awb
, o Lid 2 een weigering is toch een besluit (een beschikking), terwijl het geen
rechtshandeling is, omdat er geen rechtsgevolg intreedt (er verandert niets).
- Art. 1:5 lid 3 Awb het instellen van administratief beroep dan wel beroep bij de
bestuursrechter.
o Administratief beroep is een vorm van bezwaar en een voorprocedure (daarna naar
de rechter). Komt niet vaak meer voor.
- Art. 1:6 Awb Reikwijdte Awb, uitzonderingen.
- Art. 3:1 Awb:
o Lid 1 uitzondering: niet van toepassing op algemeen verbindende voorschriften.
o Lid 2 schakelbepaling: afdelingen 3.2 t/m 3.4 zijn naast besluiten, ook van
toepassing op andere handelingen van bestuursorganen, voor zover de aard van die
handelingen zich er niet tegen verzet.
- Je hebt altijd een combinatie nodig van H6 met H7 of H6 met H8 (i.c.m. de Bijlagen).
Bestuursorganen
Openbaar lichaam:
Kenmerkende elementen:
- Gemeenschappen van personen waarbij sprake is van een “overheid” en van personen over
wie gezag wordt uitgeoefend.
- Het zijn meestal rechtspersonen naar privaatrecht (art. 2:1 lid 1 BW), in de regel bezit een
orgaan van een openbaar lichaam verordenende bevoegdheid.
- Bekendste openbare lichamen zijn de Staat, provincies, gemeenten en de waterschappen.
- Het belang van decentrale openbare lichamen om over rechtspersoonlijkheid (art. 2:1 lid 1
BW) te beschikken is gelegen in het feit dat zij over vermogen kunnen beschikken (zie art. 2:1
lid 3 jo 2:5 BW) en daardoor privaatrechtelijke rechtshandelingen kunnen verrichten (bijv.
eigenaarsbevoegdheden uitoefenen en overeenkomsten aangaan).
- Wat behelst een openbaar lichaam eigenlijk?
o Inkadering terrein van bevoegdheden (territoriaal/functioneel)
o Bouwstenen van de decentrale opbouw van het staatsverband
o Gemeenschap vatbaar voor democratisering (legitimatie)
o Organisatorisch kader voor complex bestuur (meerdere organen, checks and
balances)
Het onderscheid tussen a-organen en b-organen (art. 1:1 lid 1 Awb):
Bestuursorgaan art. 1:1 lid 1 Awb:
a. Een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. Een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Kwalificatie je begint bij a, is het geen a? Dan kan het nog een b-orgaan zijn en als het ook geen b
is, dan is het geen bestuursorgaan.
Een a-orgaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Eisen:
1. Rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld art. 2:1 BW:
Publiekrechtelijke rechtspersonen:
1. De Staat, de provincies, de gemeenten, de waterschappen, alsmede alle lichamen
waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is verleend, bezitten
rechtspersoonlijkheid volgt rechtstreeks uit de wet = abstracte toekenning. Dus
een lichaam is een rechtspersoon als:
▪ Er sprake is van een openbaar lichaam;
▪ Waarbinnen een verordende bevoegdheid speelt.
2. Andere lichamen, waaraan een deel van de overheidstaak is opgedragen, bezitten
slechts rechtspersoonlijkheid, indien dit uit het bij of krachtens de wet bepaalde
, volgt = concrete toekenning het feit dat in een bijzondere wet
rechtspersoonlijkheid wordt toegekend is een uiting dat het met een overheidstaak
te maken heeft. Die overheidstaak is geen criterium.
2. Orgaan:
Een entiteit binnen de rechtspersoon, die de rechtspersoon (mede) laat functioneren:
o Bron is de organieke regeling van de rechtspersoon:
o Ongeacht de uitoefening van openbaar gezag, dus bevoegdheden doen er niet toe
▪ Bijv. gemeente – Gemeentewet art. 6: in elke gemeente is een raad, een
college en een burgemeester. Maar ook art. 100: ook een secretaris en een
griffier. Allemaal organen, omdat de bevoegdheden er niet toe doen!
Een b-orgaan persoon of college met openbaar gezag:
- Openbaar gezag simpelweg de bevoegdheid om een besluit te nemen (bij het bepalen van
de rechtspositie van een ander is sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling, want
dan is er sprake van een rechtsgevolg).
- Dus op het moment dat een persoon of college zijn openbaar gezag gebruikt, is het een
bestuursorgaan (dynamisch).
- Voorbeelden van b-organen:
o APK-keurder (particulier bedrijf, keuring o.g.v. de WVW. Alleen bij keuring, niet bij
reparatie);
o Stichting (kan dus nooit een a-orgaan opleveren): bijv. Autoriteit Financiële Markten.
Publieke taakjurisprudentie:
Van belang voor de rechtsbescherming, omdat er geen wettelijke grondslag is (legaliteitsbeginsel):
- ABRvS Stichting Silicose Oud-mijnwerkers:
Openbaar gezag moet gekwalificeerd worden, maar er is geen sprake van een wettelijke
grondslag. Dus moet er sprake zijn van een publieke taak, dit bestaat uit twee elementen:
1. Financiële relatie tot de overheid
2. Inhoudelijke relatie tot de overheid
- ABRvS Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schiphol-regio:
Principieel verschil met Stichting Silicose “publieke taak” verdween, om het explicieter te
maken voor de rechtsbescherming. Alleen nog kijken naar:
1. Financiële relatie tot de overheid twee derde of meer moet gefinancierd zijn door
a-organen;
2. Inhoudelijke relatie tot de overheid overheid moet beslissende invloed hebben op
de gehanteerde uitkeringscriteria (niet in een individueel geval).
Zelfstandige bestuursorganen (zbo’s):
- Art. 1 Kaderwet zbo zbo = een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij wet,
krachtens de wet bij AMvB of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag
is bekleed en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister. Dus twee eisen:
1. Openbaar gezag (niet altijd nodig voor a-organen);
2. Niet hiërarchisch ondergeschikt aan een minister.
- Art. 3 Kaderwet zbo doel Kaderwet: uniforme regels geven die gelden voor alle zbo’s en zo
zorgen dat er niet te pas en te onpas zbo’s worden opgericht.
Men wilde het primaat van de politiek herstellen, omdat er ontzettend veel zbo’s kwamen.
- Bestuursorganen zbo’s zijn meestal belast met de uitvoering van bepaalde wettelijke
regelingen en beschikken in verband daarmee over zelfstandige bestuurs- (in de zin van
uitvoerings-)bevoegdheden.
- Zelfstandig duidt op de hoge mate van zelfstandigheid t.o.v. de minister dat een zbo kent
om zijn bevoegdheden te kunnen uitoefenen. Zbo’s behoren namelijk altijd tot een
ministerie, maar maken geen deel uit van dat ministerie (art. 21 en 22 Kaderwet zbo):