Leerdoelen taak 4: CVA postacuut.
De student benoemt het Pusher syndroom.
Komt vaak voor bij een linkszijdige hemiparese als gevolg van een laesie in de rechter hemisfeer. De
patiënt duwt in alle uitgangshoudingen sterk in de richtng van zijn hemiplegische zijde en biedt
weerstand tegen elke poging tot passief corrigeren van zijn houding, in het bijzonder pogingen om
het lichaamsgewicht naar of voorbij de middellijn naar de niet-hemiplegische zijde te brengen.
In het acute stadium na het CVA beleven veel patiënten een tjdelijke fase waarin ze deze
kenmerkende symptomen van het syndroom vertonen. Maar in deze gevallen ontwikkelt zich binnen
korte tjd het meer klassieke beeld van de hemiplegie en bereikt de patiënt met enkele weken
vertraging toch een mate van zelfstandigheid. Wanneer het pushersyndroom meer uitgesproken is
en langduriger aanwezig is, kunnen deze patiënten, zonder specifeke behandeling om hun
problemen aan te pakken, na maanden nog steeds in een rolstoel ziten omdat conventonele
behandeling in een algemeen ziekenhuis zonder resultaat is gebleven. Men beschouwt deze
patiënten vaak als ongeschikt voor revalidate en stuurt hen door naar een verpleeghuis of een ander
insttuut waar ze lang kunnen verblijven, met weinig hoop op verdere vooruitgang. Helaas wordt
vaak ten onrechte aangenomen dat deze patiënten niet voldoende gemotveerd waren of niet goed
hun best deden, hetgeen beslist niet het geval is.
Voor het pushersyndroom zijn verschillende verklaringen:
Ruimtelijke stoornissen: De ‘subjectevee vertcaal wijkt naar links af, de patiënt ‘streefe dus
naar een scheefstand;
De patiënt heef onvoldoende besef van zijn parese en compenseert daardoor niet. Een
normale reacte op een parese van het linkerbeen is dat de patiënt meer gewicht draagt op
het rechterbeen. Gebeurt dat niet dan valt de patiënt naar links;
De voetzooldruk op het linkerbeen wordt niet gevoeld (anesthesie) of de patiënt let er niet
op (neglect). Dan zal dus niet gecorrigeerd worden.
Geen van deze verklaringen is bewezen. Waarschijnlijk spelen verschillende factoren een rol, die
ongetwijfeld per patiënt zullen verschillen.
Symptomen:
Het hoofd staat naar rechts gedraaid en tegelijkertjd lateraal naar rechts verschoven. Met andere
woorden: De afstand tussen de punt van de rechterschouder en de nek is opvallend verkort.
Wanneer de patiënt zit kan hij niet zijn spieren ontspannen, waardoor het hoofd niet naar de
hemiplegische zijde gebogen kan worden hoewel het ongehinderd naar de niet-hemiplegische zijde
kan bewegen. Wanneer de hemiplegie al enige maanden bestaat kan de nek zo stjf zijn dat er vrijwel
geen beweging meer mogelijk is. Wanneer de patiënt ligt verlopen de nekbewegingen beduidend
gemakkelijker, vooral als hij verbaal geïnstrueerd wordt geen weerstand tegen de passieve
bewegingen te bieden. De ogen zijn vaak ook naar rechts gedraaid en de patiënt heef moeite ze naar
links te draaien en ze daar te houden.
Het vermogen van de patiënt om via zijn linkerzijde inkomende stmuli waar te nemen is voor alle
zintuiglijke modaliteiten verminderd. Mountcastle ( 1978) zegt in een beschrijving van dit enorme
contralaterale neglect, die hij relateert aan laesies van de parietale kwab: ‘Een dergelijke patiënt
1
,heef niet langer het vermogen om aan die contralaterale wereld aandacht te schenken: die bestaat
voor hem niet meere.
Tactel of tactel/kinesthetsch: De sensibiliteit kan bijna afwezig of beduidend verminderd
zijn, maar ook als de patiënt de verschillende onderdelen van het formele onderzoek goed
lijkt te volbrengen verwaarloost hij de hemiplegische zijde van zijn lichaam tjdens bewegen,
of wanneer hij zich niet specifek op die zijde concentreert zoals tjdens het onderzoek. Zijn
hemiplegische arm kan over de zijkant van de stoel hangen met het risico in het wiel van de
rolstoel beklemd te raken. Wanneer hij wordt geholpen met het vouwen van zijn handen kan
het voorkomen dat hij zijn niet-hemiplegische hand in de hand van de therapeut probeert te
vouwen in plaats van in zijn eigen hand. Veelal kleedt of wast hij alleen de rechterzijde van
zijn lichaam;
Visueel: De patiënt ziet geen voorwerpen aan zijn linkerkant. Hij kan een hemianopsie
hebben en draait zijn hoofd niet om het verlies van zijn gezichtsveld te compenseren. Ook
zonder aantoonbare hemianopsie verwaarloost hij de inkomende visuele prikkels en rijdt
vaak met zijn rolstoel tegen obstakels die zich op zijn weg bevinden. Omdat zijn hoofd naar
rechts staat gedraaid ligt het gedeelte dat hij niet ziet recht vóór hem en is zijn gezichtsveld
ernstg beperkt;
Auditef: Omdat de patiënt het niet hoort wanneer iemand hem via de linkerzijde
aanspreekt, lijkt het alsof hij doof is. Bij formele tests blijkt zijn gehoor echter niet
verminderd te zijn.
Er is een algeheel ontbreken van gelaatsuitdrukking. Het gezicht is onbeweeglijk en wanneer het
wordt geactveerd vindt dit eenzijdig plaats met overactviteit aan de rechterzijde.
De stem klinkt monotoon, met een slechte ademcontrole en gering volume.
In rugligging op de behandelbank of in bed vertoont de patiënt van top tot teen een verlenging van
de hemiplegische zijde. Vooral de discrepante tussen de linkerzijde en de rechterzijde van de romp is
duidelijk zichtbaar. De rechterzijde lijkt verkort. De rechter-heup wordt actef gestrekt, waarbij de
knie licht gebogen gehouden wordt en de hiel tegen de onderlaag duwt. De therapeut moet de
patiënt zeggen het been te ontspannen voordat zij het plat op de bank kan leggen. De patiënt houdt
ook zijn hoofd krampachtg omhoog totdat hem wordt gezegd het ontspannen op het kussen te
leggen. Tegelijkertjd wordt de linkerzijde in retracte gehouden waarbij schouder, thorax en bekken
lager liggen dan de overeenkomende lichaamsdelen aan de rechterzijde. Het linkerbeen ligt daarom
in exorotate en wanneer de patiënt verpleegd is in rugligging zal hij vaak drukplekken op de
malleolus lateralis en/of aan de buitenzijde van de hiel vertonen.
Zelfs wanneer de patiënt volledig ondersteund op een brede bank of in bed ligt, houdt hij zich met
zijn niet-aangedane hand aan de rand vast omdat hij bang is eraf te vallen.
Wanneer het niet-aangedane been wordt bewogen, treedt het plaatsen niet automatsch op, hoewel
de patiënt wanneer hem wordt gevraagd het been in een bepaalde stand te houden, dat gemakkelijk
kan doen.
Wanneer beide knieiën gebogen zijn, met de voeten op het bed gesteund, hellen ze naar links over.
Een duidelijke weerstand is voelbaar wanneer wordt geprobeerd beide knieiën naar rechts te draaien,
bijvoorbeeld om ze aan die kant op het bed te leggen. Geen weerstand wordt gevoeld wanneer beide
knieiën naar de hemiplegische zijde worden gedraaid.
In zit worden de problemen nog duidelijker. Het hoofd wordt strak naar rechts gehouden en de
rechterzijde van de romp is beduidend verkort. De hemiplegische zijde is verlengd en de navel ligt
2
,naar rechts verschoven, met duidelijke hypotonie in de spieren aan de linkerzijde van de buik. Het
gewicht blijf echter op de linkerzijde. De patiënt biedt weerstand wanneer men probeert het
gewicht naar de rechterzijde te verplaatsen, waarbij hij zich met zijn niet-hemiplegische hand
terugduwt. Hij kan hierbij protesteren, hoewel er bij het overhellen naar de linkerzijde geen angst
werd getoond. Wanneer het gewicht van de patiënt naar de linkerzijde wordt gebracht, dat wil
zeggen naar de hemiplegische zijde, lijken de evenwichtsreactes vrijwel normaal omdat de
rechterzijde van zijn romp al verkort is, maar zal hij toch nog omvallen als hij niet door de therapeut
wordt ondersteund. Wanneer de patiënt wordt gevraagd zijn gewicht naar de niet-hemiplegische
zijde te brengen treden geen oprichtreactes van het hoofd op. Het hoofd blijf naar rechts gefxeerd
en de zijde van de romp verlengt niet, maar verkort zelfs actef. Er treedt weinig tot geen
spieractviteit in de linkerzijde van de romp op en de schoudergordel eleveert. Een ongeoefende
patiënt zal zich met zijn niet-aangedane hand tegen de bank schrap zeten bij het verplaatsen van zijn
gewicht naar rechts.
De transfer van de patiënt naar een stoel geef problemen omdat hij wegduwt naar achteren en van
het niet-aangedane been af waar hij anders op zou steunen. De transfer is vooral moeilijk als
geprobeerd wordt de patiënt in een stoel te zeten die aan de niet-aangedane kant is neergezet. Zijn
rechterhand en rechterbeen duwen sterk in de tegenovergestelde richtng van de beweging.
In een rolstoel neemt de patiënt een kenmerkende houding aan. Zijn romp is in fexie en aan de
rechterzijde verkort, zijn hoofd is naar rechts gedraaid en zijn rechterarm blijf voortdurend actef,
wegduwend op de leuning, de zitng of het wiel van de stoel. Vanwege de overactviteit aan de
rechterzijde verlengt de hypotone linkerzijde van zijn romp nog verder, waardoor de schoudergordel
aan de linkerzijde in elevate komt. Hij zit meer aan de linkerkant van de stoel en biedt krachtg
weerstand wanneer zijn zitvlak meer naar rechts wordt gebracht, zodat het bijvoorbeeld moeilijk kan
zijn om aan de linkerkant de armleuning van de rolstoel er weer in te zeten.
Bij het naar voren buigen om te gaan staan of een transfer te maken naar zijn bed duwt de patiënt
naar de hemiplegische zijde, terwijl zijn romp aan de niet-hemiplegische zijde duidelijk verkort is. Zijn
hemiplegische voet kan onder de stoel glijden of vertoont geen enkele actviteit.
In stand is het zwaartepunt van de patiënt naar links verschoven, zodat een denkbeeldige lijn van zijn
niet-aangedane voet naar zijn sternum diagonaal ten opzichte van de grond zou lopen. Perry ( 1969)
heef dit symptoom eveneens beschreven en relateert het aan de patiënt die ‘door een verstoord
lichaamsbeeld zijn bewustzijn ten aanzien van de aangedane zijde van zijn lichaam heef verlorene.
Het verbazingwekkende is echter dat de patiënt onverstoord blijf en geen angst toont, ondanks het
feit dat de therapeut moeite kan hebben om hem recht overeind te houden.
In stand leunt de patiënt naar achteren tegen de ondersteunende arm van de therapeut. De
verkortng van de niet-aangedane zijde van de romp wordt door overactviteit in stand nog
duidelijker. Het hoofd wordt gefxeerd in laterofexie naar de niet-aangedane zijde gehouden.
Sommige patiënten buigen hun romp vanuit de heupen naar voren en kunnen helemaal niet rechtop
staan.
Wanneer het mogelijk is om met de patiënt te lopen adduceert het aangedane been zo sterk dat het
bij het naar voren brengen zelfs voor het andere been langs kan kruisen. Brunnstrom ( 1970)
beschrijf hoe bij het overbrengen van het gewicht naar de niet-aangedane zijde de aangedane
extremiteit een ‘schaarstande voor het andere been langs aanneemt. De patiënt heef moeite met
zijn aangedane been een pas te maken omdat hij niet in staat is eerst zijn gewicht naar de niet-
aangedane zijde te verplaatsen voordat hij dat doet. Een pas maken met het niet-aangedane been is
3
, moeilijk ten gevolge van de onvoldoende extensie in de aangedane extremiteit die nodig is om zijn
gewicht te dragen.
Wanneer de patiënt met hulp van de therapeut naar zijn stoel of de bank loopt, gaat hij veel te snel
ziten. Hij pakt de armleuning en laat zich al zakken terwijl hij nog te ver van de stoel vandaan is en
zonder zich om te draaien om recht voor de stoel te komen. De therapeut heef moeite met het
ondersteunen van zijn gewicht en de patiënt is vaak niet meer in staat het gaan ziten te
onderbreken om zijn houding te corrigeren, ondanks dat de therapeut hem dringend vraagt even te
wachten. Het probleem ontstaat omdat de patiënt ogenblikkelijk op een visuele prikkel reageert, in
dit geval de rolstoel. Dezelfde problemen treden op in andere situates wanneer hij iets ziet en de
acte die er direct op volgt niet meer kan onderbreken. Wanneer er bijvoorbeeld eten of drinken voor
hem wordt neergezet, zal hij daar onmiddellijk aan beginnen totdat er niets meer over is. Als de
therapeut met de patiënt het traplopen oefent, moet ze op dit probleem antciperen want op het
moment dat de patiënt de eerste trede ziet, zal hij ogenblikkelijk de trap oplopen nog voordat zij tjd
heef gehad om haar handen zo te plaatsen dat ze hem kan ondersteunen.
Patiënten zonder afasie hebben de neiging veel te praten en geven velerlei uitleg wanneer een
handeling mislukt. De patiënt vraagt ook voortdurend om verbale instructe van de therapeut,
hoewel de situate zelf of de informate die door haar handen wordt gegeven op zichzelf voldoende
zouden moeten zijn. Bijvoorbeeld: wanneer de patiënt met zijn rechtervoet een pas naar voren heef
gemaakt en de therapeut hem vraagt nog een pas te maken, kan hij vragen welke voet hij moet
verzeten.
De patiënt heef veel moeite met leren zichzelf aan te kleden en met de actviteiten van het dagelijks
leven in het algemeen.
Ook de niet-aangedane hand van de patiënt lijkt vaak onhandig wanneer hij er een handeling mee
probeert uit te voeren, hoewel dat toch vaak zijn dominante hand betref.
Behandeling
Twee methodes:
NDT
Broetz - methode
NDT
Het uitgangspunt bij NDT is het normaliseren van de tonus en normaliseren van houding en
bewegingspatronen. Dit doormiddel van het oefenen van ADL (gewone dagelijkse) handelingen en
het zoveel mogelijk inschakelen van de hemiplegische zijde van de patiënt.
Bij deze uitgangspunten heb je ook een aantal stratgieiën zoals het inhiberen en/of stmuleren van de
tonus van de spieren. Of fasiliteren voor het aanleren van de juiste houdings- en bewegingspatronen.
Broetz methode (d.m.v. visuele feedback)
Deze methode bestaat uit een aantal stappen:
1. De patiënt ga je laten realiseren dat hij niet in het lood zit, de patiënt zit schuin naar de
aangedane zijde. Dit kan je laten merken aan de patiënt door hem naar de aangedane zijde
te laten overhellen en hem te laten vallen waarna hij weer op moet staan. Zorg wel dat dit in
een veilige omgeving gebeurt en bijvoorbeeld op een bed zodat de patiënt zich niet kan
verwonden bij de ‘vale.
2. Daarna gaan we de patiënt goed rond laten kijken. Hij moet doorkrijgen dat hij niet recht zit,
dit kan doormiddel van het kijken en goed bestuderen van vertcale objecten zoals
raam/deurkozijnen, fotolijstjes en ramen. Door hier goed naar te kijken gaat de patiënt
proberen zijn eigen lichaam ook te vertcaliseren. Eventueel zou de fysiotherapeut dit
4