Samenvatting Wetenschappelijke
Vorming
Tentamen II
Hoofdstuk 5 – Wetenschap en werkelijkheid
Blik van onderzoekers op de werkelijkheid is niet neutraal, want gevormd door begrippen en
paradigma’s, alsmede door maatschappelijke overtuigingen in sociale wetenschappen. Bestaat er wel
een autonome werkelijkheid?
Monografie: een wetenschappelijk boek of verhandeling over één onderwerp of een beperkte groep
van samenhangende onderwerpen, in het algemeen geschreven door één auteur.
Het schrijven van regionale monografieën was in 20 e eeuw lang het handelsmerk van geografen. Ze
brachten geografische werkelijkheid in beeld d.m.v. kaarten, tabellen, proza, etc.
De (onbewuste) gedachte was dat de monografie waarin dit werd beschreven getrouwe afbeelding
van werkelijkheid zelf was. Het idee van een waarheidsgetrouwe beschrijving gold niet alleen voor
regio’s maar ook voor monografieën van steden en inwoners.
Portret-in-proza van Amsterdamse H.N. ter Veen in 1926 van lokale samenleving in Brielle:
het was volgens hem een ‘dode stad aan dode rivier’, een rustoord met overmaat aan sociale
controle, geen plaats voor conflicten, overheersende protestantse cultuur.
Hij zal dit hebben gezien als een ‘waar’ portret: collega zou zelfde dingen hebben ontdekt. Ze
brengen tenslotte als wetenschappers objectief de werkelijkheid in kaart.
Kunstenaar ligt anders. Die is subjectief.
Maar is Ter Veens portret wel objectief? Kijken naar z’n achtergrond:
- Geboren in arbeidersgezin in Amsterdamse Jordaan. Hij deed onderzoek naar samenleving in
drooggelegde Haarlemmermeer. Daar was na vele jaren van sociale ellende uiteindelijk een
vitale plattelandsbevolking ontstaan, als resultaat van sociaal-darwinistische selectie.
De Brielse bevolking was voor Ter Veen het spiegelbeeld van de energieke
Haarlemmermeerders. Hij had ook en waardering voor groepen die streden voor een beter
bestaan.
Andere auteurs zouden weer anders kijken.
Dit leidt tot de vraag: hoe objectief (neutraal, kleurloos) zijn de monografieën eigenlijk? Of zijn het
toch vooral persoonlijke, selectieve en gekleurde beelden / vormen van situated knowledge?
Het gaat over relatie tussen het kennende individu (subject, hier onderzoeker Ter Veen) en de
werkelijkheid die het individu onderzoekt (object, hier bevolking van Brielle).
Wetenschappers zijn deze relatie steeds complexer gaan zien.
5.1 Het standaardbeeld van wetenschap in een notendop
Het standaardbeeld van de verhouding tussen wetenschap(per) en werkelijkheid komt uit ’20 en is
ontwikkeld door Wiener Kreis en staat bekend als logisch positivisme/logisch empirisme en is samen
te vatten in een aantal punten:
Er bestaat een werkelijkheid, die onafhankelijk van de mens en zijn denken bestaat, ook al is
een deel ervan door de mens gecreëerd.
Die werkelijkheid kan direct en objectief worden waargenomen zoals deze echt is en kan
worden beschreven m.b.v. theorieloze, objectieve woorden van de waarnemingstaal
(‘observational language’. Standaardvoorbeeld: ‘deze tomaat is rood’)
Aan die werkelijkheid kunnen hypothesen (uit de theorie afgeleide (precieze) voorspellingen
over verschijnselen in de werkelijkheid) worden getoetst.
1
, o Werkelijkheid is dus scheidsrechter die bepaalt welke hypothesen (en daarmee
achterliggende theorieën, samengesteld uit termen behorend tot theoretische taal)
goed of fout zijn.
Er is scherpe scheiding tussen waarnemingstaal en theorietaal. Wordt in empirische
wetenschappen overbrugd door termen uit de theorietaal te operationaliseren.
o Het vertalen van theoretische termen (bijv. ‘sociaal kapitaal’) in waarnemingstermen
(bijv. lidmaatschap van verenigingen), zodat die theoretische termen meetbaar zijn
(Brielle meer sociaal kapitaal dan Haarlemmermeer?).
Ware kennis (bestaat!), en de taal waarin die is geformuleerd, zijn qua structuur identiek aan
structuur van dat deel/domein van de werkelijkheid waarop die kennis betrekking heeft.
o Correspondentieopvatting: verhouding tussen taal en werkelijkheid is vergelijkbaar
met de relatie tussen topografische kaart en het gebied. Waarheid van een bewering
hangt af van de relatie van die bewering met tot de wereld.
Taal geeft/beeldt werkelijkheid weer/af (represenation).
Er is strikte scheiding tussen objectieve wetenschappelijke uitspraken (gefundeerd in
empirische waarnemingen) en subjectieve niet-wetenschappelijke uitspraken
(vertolken/verraden waardeoordelen).
Positivistische wetenschapsbeoefening (kind van 18 de-eeuwse Verlichting) brengt niet alleen
wetenschappelijke vooruitgang, maar ook maatschappelijke progressie.
Dit standaardbeeld vindt in sociale geografie haar hoogtepunt in de Ruimtelijke Analyse,
hoofdstroom in ’60 en ’70. Ze baseerde haar ideeën op die van Wiener Kreis.
Met opkomst sinds ’70 van alternatieve benaderingen in sociale wetenschappen, is deze visie in
verdediging gedrongen. Brian Berry is een nog steeds overtuigde aanhanger. Maar zijn visie op
wetenschap past beter bij natuurwetenschappen dan de huidige sociale geografie.
Standaardbeeld kreeg al in ’50 en ’60 verfijningen en nuanceringen:
Karl Popper: stelde dat empirische waarnemingen altijd bemiddeld zijn door theoretisch
concept, theoretisch beredeneerde categorieën. Zonder concept geen waarneming.
Thomas Kuhn: meende dat wetenschappers uit verschillende paradigmata als het ware ook
in verschillende werelden leven. Overgaan naar nieuw paradigma > komen in nieuwe wereld
en nemen nieuwe instrumenten op en kijken naar nieuwe plaatsen.
Standaardbeeld was tot ver in ’70 het gangbare idee in de wetenschap.
Kader: De gereedschapskist van Brian Berry
Brian Berry was in ’70 en ’80 een gevierd geograaf: stond bovenaan gemeten naar aantal citaties.
Daarna zakte hij diep weg.
In 2001 dacht hij na over wat voor boodschap hij aan jonge geografen wil meegeven. Hij dacht aan
het verstrekken van een ‘scientific toolkit’, bestaande uit 4 vragen waarmee men kan bepalen of een
bepaalde uitspraak of claim wetenschappelijk genoemd mag worden:
1. Kan ze worden getoetst?
a. Ja: door naar volgende vraag
b. Nee: uitspraak is niet wetenschappelijk
2. Wordt ze ondersteund door betrouwbare empirische gegevens, dus door observaties,
statistische gegevens of experimenten?
a. Ja: door naar volgende vraag
b. Nee: het is een geloofswaarheid, een mythe, of politieke uitspraak
3. Is ze bevestigd? Is de claim door andere onderzoekers (onafhankelijk van de claimer)
geverifieerd of m.b.v. andere methoden/data bevestigd? Is er niet alleen gezocht naar en
gebruik gemaakt van gegevens die claim bevestigen (confirmation bias)?
2
, Persoonlijke vooringenomenheden of fraude kunnen worden ontmaskerd
(herhalingsonderzoek van belang).
4. Is ze logisch? Zijn de verbanden verklaarbaar, sluiten de conclusies aan bij de gegevens?
Worden er niet verbanden verondersteld die er (misschien) niet zijn? Als B volgt op A,
betekent dat nog niet dat A oorzaak is van B (‘nadat is niet doordat’).
Berry vroeg zich af hoeveel artikelen in de toptijdschriften (flagship journals) deze vier vragen-test
doorstaan en terecht als wetenschap mogen worden aangeduid, en welke dus pseudo zijn.
Veel artikelen in 21e eeuw vanuit andere wetenschapsfilosofie geschreven, dus zullen niet doorstaan.
5.2 Hedendaagse visies: postpositivistische stellingen
‘The way we see things is affected by what we know or what we believe’. Dit was stelling in het
boekje Ways of Seeing wat verscheen in ’70. Meeste wetenschappers hadden er moeite mee. Zij
meenden dat het opging voor ‘gewone mensen’ maar niet voor hen. Zij omarmden het
standaardbeeld, dat uitging van autonome, objectief waarneembare, werkelijkheid.
Postpositivistische (PP) wetenschapsfilosofen hebben vanaf ’80 meer dit beeld bestreden.
Voortbordurend op ideeën van o.a. Kuhn kwamen ze met fundamentele kritiek en alternatief.
Lokale kennis en waarheden
Kennis is niet de resultante van objectief waarnemen en logisch-rationeel nadenken door een
neutrale onbevangen individuele onderzoeker. Ze is product van wetenschappers die gevangen zijn
in paradigma’s, gebonden aan maatschappelijke contexten, aan de plaats en tijd waar(in) ze werken,
en ingeperkt door hun taal en door de groep waartoe ze behoren.
Er is dus alleen situated knowledge (Donna Haraway).
Trevor Barnes spreekt over de localness of knowledge: dé waarheid bestaat niet meer, maar is
plaats-, tijd- en groepsgebonden. Relativisme zet de toon.
Een geconstrueerde werkelijkheid
Er is geen werkelijkheid die onafhankelijk van onze concepten bestaat. Wie dat denkt is naïef realist.
Die werkelijkheid kunnen we nooit achterhalen want we nemen onvermijdelijk waar door en dankzij
onze begrippen. De waargenomen werkelijkheid is dus gekleurd door onze begrippen en niet identiek
aan de ‘echte’ werkelijkheid.
Meeste ‘constructivisten’ erkennen wel bestaan ervan, maar voegen toe dat we haar onmogelijk
onbevangen kunnen zien, gestuurd als we zijn door waarnemingen door mentale concepten.
Deze visie was er al bij Immanuel Kant (1724-1804): de werkelijkheid zelf is niet geordend, het is de
mens die ordent. Kant dacht nog dat mensen wereldwijd dit ordenen op zelfde wijze deden, maar in
loop 19e eeuw (toen meer contact kwam met niet-westerse volken), werd duidelijk dat de diversiteit
in denkwijzen veel groter was. Ordening was niet universeel, maar verschilde per cultuur.
Emile Durkheim liet dit zien. het idee dat mensen hebben van bijv. ruimte, tijd en causaliteit is niet
universeel, maar maatschappelijk bepaald, en dus naar plaats en tijd variabel. Hun werkelijkheden
verschillen dus ook.
Niet alleen ‘gewone mensen’ maar ook wetenschappers maken hun eigen werkelijkheden. Taal heeft
daarin essentiële rol.
Kader: Local knowledge – de visie van Trevor Barnes
Localness of knowledge: alle kennis is geografisch en historisch gebonden in termen van de vorming
ervan, en lokale omstandigheden van de productie heeft effect op de aard van de geproduceerde
kennis. Lokale kennis refereert dus naar de condities waarin kennis is geproduceerd, en niet het
geografische domein waarop het betrekking heeft.
Hij beschrijft o.a. de overgang van regionale geo naar RA als het gevolg van de eisen van de Koude
Oorlog en daarmee verbonden ‘military-industrial-academic complex’ aan wetenschap gingen
stellen.
3
, Ook relatie met de sociale wetenschappen. In ’40 en ’50 werden modellen en methoden gangbaar.
Militairen, industrieën en bestuurders hadden behoeften hieraan. Academische onderzoekers
ontwikkelden die vervolgens. Er was bijv. geen vraag naar een ‘ouderwetse’ psychologie, maar aan
eentje die kwantitatieve testen ontwikkelde die konden bepalen of iemand geschikt was voor taak.
Ook was er behoefte aan kwantitatieve-wiskundige geografen.
Barnes wilde laten zien dat zelfs locatiemodellen sterk bepaald zijn door de omstandigheden van
plaats en tijd waaronder ze werden geformuleerd. Ze getuigen van contigent localness.
De macht van taal in de politiek…
Volgens PP wetenschappers is taal niet het simpele en in wezen oninteressante instrument waarvoor
aanhangers van het standaardbeeld taal houden.
Taal is geen neutraal medium, maar een machtig middel. Teksten creëren werelden en construeren
samenhangen, en verleiden lezers meer of minder dwingend om die werelden en de daarin
aanwezige samenhangen als juist, logisch en ‘natuurlijk’ te accepteren.
Politici weten dat al lang:
Voorstanders van aansluiting Randstad op TGV-net spraken eind ’80 over dat NL anders ‘het
Jutland van Europa’ zou worden. De associatie met Jutland was dat van een geïsoleerd en
achtergebleven gebied. Het was een voorbeeld van succesvol framen.
Woorden hebben niet alleen de mogelijkheid om werelden weer te geven, maar ook om ze te
creëren, om mogelijkheden te bieden en acties te vormen.
Woorden vormen samen een verhaal, en hoe meer mensen dat verhaal accepteren als het ware
verhaal, als de juiste voorstelling van zaken, hoe moeilijker het wordt er tegen in te gaan en iets
anders te beweren.
… en in de dagelijkse werkelijkheid
Taal speelt niet alleen een rol in politiek, bestuur en beleid, maar ook in de constructie van de
alledaagse werkelijkheid. Er wordt gesuggereerd dat er met taal alleen maar plaatjes van de
werkelijkheid worden gemaakt. Maar in taal wordt de werkelijkheid geïnterpreteerd. In taal wordt zo
de sociale werkelijkheid gemaakt. Nijhof:
Materie op zich heeft geen betekenis, maar krijgt dat pas als deze als teken fungeert. ‘Rood’
wordt pas tot sociale werkelijkheid in de interpretatie ervan (‘bloost’, ‘boos’, ‘schuld’, etc.).
De sociale werkelijkheid wordt in talige praktijken geconstrueerd.
‘Geografische beschrijving is moeilijker dan historisch verhaal’: Darby
Uiteraard bestond voor de opkomst van het PP denken al aandacht voor taal.
Sir Henry Clifford Darby (1909-1992) constateerde dat woordteksten niet lineair zijn – ze kunnen niet
als een standbeeld of schilderij op één moment worden bezien, maar moeten regel voor regel
worden gelezen. Daardoor is taal geschikter instrument voor historici, die verhaal presenteren over
gebeurtenissen die na elkaar (chronologisch) plaatsvinden. Geografen beschrijven verschijnselen die
naast elkaar in ruimte zich bevinden en is het is daarom moeilijker om een succesvolle geografische
beschrijving te bereiken.
Volgens Darby zijn waarnemingen en weergave afhankelijk van de waarnemer. Elke geograaf maakt
eigen beschrijving van regio of stad. Chicago verschillend geportretteerd door een human ecologist,
RA, humanistisch, marxistisch of postmodern geograaf. ‘We zien alleen wat we geleerd hebben om te
zien’.
Linguistic turn: de nieuwe aandacht voor taal in de sociale wetenschappen.
Wetenschappers dienen teksten op hun impliciete boodschappen te analyseren: deconstructing is
het devies.
4