Samenvatting formuleren
Hoofdstuk 3 | alinea’s
Alinea’s zijn bouwstenen van een tekst. Deze heb je nodig om een tekst
fatsoenlijk te kunnen lezen. Er zijn twee soorten alinea’s:
- Alinea’s waarin je inhoudelijke informatie toevoegt aan je tekst
(thematische alinea).
- Alinea’s waarmee je de lezers helpt de rode draad van de tekst te
kunnen blijven volgen, dus een ondersteunende functie
(verbindende alinea).
Een verbindende alinea kan het volgende bevatten:
- Een korte samenvatting van de voorafgaande paragrafen of alinea’s;
- een opsomming van onderwerpen die aan de orde komen;
- een beschrijving van de samenhang tussen de voorafgaande
paragraaf of groep alinea’s en de volgende.
Vaak worden er ook overgangszinnen gebruikt om een verbindende alinea
mee te beginnen. Overgangszinnen zijn volledige zinnen waarmee je
de lezer op het spoort zet van het verband tussen twee of meer
alinea’s.
Een rapport, een verslag of een artikel heeft een onderwerp en een
hoofdgedachte. Bijvoorbeeld:
- Onderwerp van het artikel: vuurwerk;
- hoofdgedachte van het artikel: vuurwerk moet verboden worden.
Een alinea bestaat dus uit een aantal samenhangende zinnen die een
afgeronde gedachte-eenheid vormen over een deelonderwerp.
Een willekeurige en onlogische alinea-indeling maken een tekst slecht
leesbaar. Om een goede alinea-indeling te maken, kun je het beste, als
het ware, vragen stellen aan de tekst. Wanneer één antwoord antwoordt
geeft op één vraag, heb je dus een alinea te pakken. Zo behandelt elke
alinea dus één gedachte-eenheid.
De belangrijkste zin in een goede alinea noemt men een kernzin (oftewel
themazin of topiczin genoemd). Deze zin geeft aan wat het deelonderwerp
en de hoofdgedachte van de alinea zijn. Een kernzin is een soort van
minisamenvatting van de hele alinea. Wanneer een lezer deze alleen zou
lezen, zou hij een samenvatting van de gehele tekst krijgen. Er zijn twee
soorten kernzinnen:
- Aankondigende kernzin: doet een inleidende uitspraak over het
alineaonderwerp. Met deze kernzin bereid je de hoofdgedachte voor,
, die je in de overige zinnen uitwerkt. Voorbeeld: het antwoord op
deze vraag ligt voor de hand.
- Stellende kernzin: uitspraak doen over het alineaonderwerp en
geef je meteen de hoofdgedachte weer.
Voorbeeld: het antwoord op deze vraag luidt dat er nooit goed is
onderzocht of de machine wel geschikt is voor onze
werkzaamheden.
Alineapatronen:
Alineapatroon Kernzin Toelichtende zinnen
beantwoordt de beantwoorden de
vraag: vraag:
Algemene beschrijving Wat is er aan de hand? Hoe ziet de situatie er
+ details (globaal) precies uit? (details)
Standpunt + Wat is het standpunt? Wat zijn de
argumenten argumenten daarvoor?
Verschijnsel + Wat is het Wat is daarvan de
oorzaken of gevolgen verschijnsel? oorzaak of het gevolg?
Constatering + Wat is er Wat zijn daarvan
voorbeelden geconstateerd? voorbeelden?
Verzoek + motivering Hoe luidt het verzoek? Wat zijn motieven
daarvoor?
De plaats van de kernzin:
- Piramidealinea: de alinea begint met de kernzin, daarna volgen de
toelichtende zinnen.
- Trechteralinea: de alinea begint met toelichtende zinnen, daarna
volgt de kernzin.
De volgorde van informatie in een zin heeft effect op de lezer. Lezers
beschouwen datgene wat achteraan in een zin staat als ‘nieuw.’ De
informatie die e lezer al kent, of die je bekent ondersteld, noemen we het
thema van de zin. De nieuwe, belangwekkende informatie over dat thema
is de focus. Zinnen die op deze manier zijn opgebouwd, noemen we het
oud-nieuwprincipe. Zinnen die daarop volgen, moeten wel op een logische
manier worden verbonden met elkaar. Dit kan door twee verschillende
manieren:
- Kettingpatroon: elke zin begint met een ander informatie-element.
- Stapelpatroon: elke zin begint met hetzelfde informatie-element.
Met signaalwoorden geef je aan wat het verband is tussen zinnen of
alinea’s. Overgangszinnen gebruik je alleen om alinea’s aan elkaar te
koppelen. Een eerste aanwijzing bij het duidelijk maken van verbanden is:
, gebruik voldoende signaalwoorden. Een tweede aanwijzing: gebruik de
juiste signaalwoorden. Met signaalwoorden loods je een lezer dus efficiënt
door een tekst.
Soort verband Signaalwoorden
Opsomming Ten eerst, ten tweede, ten derde (enzovoorts),
ten slotte, als laatste, ook, behalve, daarnaast,
vervolgens, verder, bovendien, eerst later,
daarna
Tijd Toen, nadat, terwijl, voordat, daarna, vervolgens,
eerst, ten slotte
Tegenstelling Maar, echter, toch, hoewel, ondanks, daar staat
tegenover, daarentegen, enerzijds….anderzijds,
weliswaar….maar
Vergelijking Net als, evenals, eveneens, vergelijk, op dezelfde
wijze
Toelichting, Bijvoorbeeld, zoals, zo, neem (nu), stel, ter
voorbeeld illustratie
Voorwaarde Als, indien, wanneer, mits, in het geval dat
Oorzaak-gevolg Doordat, daardoor, de oorzaak/het gevolg
hiervan is, ten gevolge van
Reden-gevolg Omdat, daarom, want, namelijk, immers,
aangezien, de reden hiervan is
Samenvatting Kortom, samengevat, al met al, met andere
woorden
Conclusie Dus, daarom, dan ook, hieruit volgt, hieruit valt
af te leiden, concluderend
Let op:
- Eén signaalwoord of -aanduiding is genoeg (verder zijn er ook in het
Slufterdal ook goede mogelijkheden om te golfen en te waterskiën).
- Onterecht gebruik van ook (ik wil u ook op hart drukken om uw
huidige verzekering tijden op te zeggen, wanneer u besluit over te
stappen)..
- Onterecht gebruik van dus (het onderwerp van dit betoog was dus
nieuwe vormen van energie)
Opsommen kan op twee verschillende manieren. Met signaalwoorden en
met lay-outmogelijkheden. Wanneer je kiest voor lay-outmogelijkheden,
pak het dan als volgt aan:
1. Begin met een aankondigende zin.
2. Zorg ervoor dat alle elementen parallel geformuleerd zijn. Dat wilt
zeggen steeds een gebiedende wijs of een vraag.