Hoorcollege 1.1
Meten in de psychologie
Een definitie van meten in de psychologie: meten is het volgens de regels toekennen van
symbolen aan individuen zodat de symbolen de psychologische eigenschap van het individu
weergeeft.
Toekenning gaat aan de hand van een test procedure.
Psychometrie de wetenschap van de eigenschappen van psychologische tests.
Psychologische variabelen (constructen) zijn ‘latente variabelen’ of ‘latente trekken’ = niet
observeerbaar.
Het meten van psychologische variabelen gaat a.d.h.v. de meting van observeerbaar gedrag.
Hoe relateren we observeerbaar gedrag aan psychologische variabelen?
We hebben dit nodig:
Psychologische theorie.
Causaliteit.
Statistiek.
Een grafische weergave van de relatie tussen observeerbare variabelen en de latente
psychologische variabelen (pad diagram).
Pad diagram
,Latente psychologische variabele:
Psychopathologie: depressie, angst, alcohol, verslaving.
Persoonlijkheid: extraversie, neuroticisme.
Cognitie: ruimtelijk inzicht, verbale vaardigheid, rekenvaardigheid, geheugen.
Ontwikkeling: Piagets stadia, Bowlby’s hechtingstypes.
Latente variabele:
De latente variabele wordt weergegeven in een cirkel.
Item responses zijn observeerbaar (weergegeven in vierkanten.
Items responses zijn gerelateerd aan latente variabele.
De pijl geeft de richting van de relatie.
Error: item responses zijn gerelateerd aan de latente variabele, maar er is altijd error (de
relatie is nooit -1 op -1).
Theorie
Psychologische theorie:
Startpunt vragenlijst!
Wat zijn de relevante variabelen, wat stellen ze voor?
Wat zijn relevante observeerbare variabelen?
Statistiek
Statistiek: psychometrische analyse = analyse van individuele verschillen in item responses:
Latente variabele: gemiddelde, variantie, standaard deviatie.
Geobserveerde variabelen: variantie, standaarddeviatie gemiddelde kans
(probability).
Statistiek: relatie tussen latente en geobserveerde variabelen – regressiemodel en correlatie:
Lineaire regressie: y is continu verdeeld.
Logistische regressie: y is binair of dichotoom.
Statistiek: samenhang tussen variabelen:
Pearson product moment correlatiecoëfficiënt: correlatiematrix (van de items).
Lineaire relatie tussen variabelen.
Theorie + statistiek
Eigenschappen van symbolen (numerals) en meetniveaus.
Numerals zijn informatief.
Drie eigenschappen reflecteren de manier waarop numerals verschillen in
psychologische kenmerken uitdrukken:
- Identiteit.
- Rangorde.
- Kwantiteit.
,Eigenschappen
Identiteit (identity):
We kennen het symbool MD (Major depression) of N (Normaal) toe op grond van een item of
items.
De symbolen N en MD zijn arbitrair.
Twee individuen met hetzelfde symbool zijn identiek.
Twee individuen met een ander symbool zijn niet identiek (MD vs. N).
De categorieën, aangegeven met arbitraire symbolen, zijn wederzijds uitsluitend en
uitputtend: een individu is op een gegeven moment ofwel N ofwel MD.
Maar over tijd kan de toewijzing veranderen – MD vandaag, N volgende maand.
Maar de toewijzing kan fout zijn (meetfout/misdiagnose).
Eigenschap rangorde:
Symbolen met rangorde informatie geven de ordening van
individuen op één dimensie.
Rangordening m.b.t. depressiviteit impliceert:
Depressiviteit van N(0) < depressiviteit van D (1) <
depressiviteit van MD (2).
Rangordening op een dimensie impliceert transitiviteit:
0<1 en 1<2 dan weten we 0<2.
Eigenschap kwantiteit:
Rangordering met hoeveelheid of kwantiteit uitgedrukt in meeteenheden, afstand tussen de
metingen zijn interpreteerbaar in termen van meetheden.
Toegepast op lengte:
Eigenschap van identiteit: Gigantisme vs. normaal (diagnosis).
Eigenschap van rangorde: lang vs. normaal vs kort (visuele inspectie).
Eigenschap kwantiteit: lengte uitgedrukt in centimeters (cm).
Kwantiteit uitgedrukt in meeteenheden, die algemeen geaccepteerd zijn (in het geval van
lengte of gewicht).
Schaal met een absoluut nulpunt:
Betekent: afwezigheid van de eigenschap.
Bijv. afstand in meters: de trein heeft 0 meters afgelegd.
Schaal met een relatief nulpunt:
Toekenning van nul aan een arbitraire waarde.
Bijv. temperatuur in Celsius of Fahrenheit: Hierbij betekent nul niet de afwezigheid
van temperatuur.
, Meetniveaus
Een variabele gemeten op een nominale schaal:
Homo – hetero – anders (0,1,2 of a,b,c).
Republikeins – democratisch – onafhankelijk (Amerikaanse politieke voorkeuren; R, D, I).
Geïnfecteerd – niet geïnfecteerd (0-1).
Een nominale variabele heeft de eigenschap van identiteit, maar niet rangorde of kwantiteit. De
verdeling van een nominale variabele wordt gegeven door de kansen van de klassen. Een latente
nominale variabele heeft latente klassen.
Een variabele gemeten op een ordinale schaal:
De toegewezen symbolen geven een rangorde weer, zijn waarden op een ordinale schaal. De
ordinale schaal geeft rangorde langs één dimensie.
Heeft de eigenschappen van identiteit en rangorde, niet van kwantiteit.
Kansen/proporties van de waarden bepalen de verdeling van de variabele.
Een variabele gemeten op een intervalschaal:
Intervalschaal biedt een rangorde van objecten waarbij verschillen in schaalwaarden
verschillen in hoeveelheid tot uitdrukking brengen.
Verschillen zijn interpreteerbaar in terms van meeteenheden:
Baby A verschilt 1 eenheid (graden) van baby B.
Baby A verschilt 3 eenheden (graden) van baby D.
Het verschil tussen A en D (3 graden) is 3x het verschil tussen A en B (1 graad).
Intervalschaal heeft eigenschappen van identiteit, volgorde en hoeveelheid, maar de
nulwaarde is willekeurig (relatief).
Een variabele gemeten op een ratio schaal:
Eigenschap van identiteit, rangorde, kwantiteit en een absoluut nulpunt. Een interval met een
absoluut nulpunt is een ratio schaal.
Lengte in cm, gewicht in kg, tijd in seconden, afstand = lengte, temperatuur in Kelvin.