SV AVV - Blok 4
Verantwoording aantekeningen & literatuur
*SV&LD: Alle literatuur + aantekeningen samengevat & verwerkt in leerdoelen.
Alle aantekeningen van AVV colleges + werkgroepen SV&LD
1.7 >Smith, GCS. & Pell, JP. Parachute use to prevent death and major SV&LD
trauma related to gravitational challenge: systematic review of
randomised controlled trials. link (Links to an external site.)
>Joop Schat, Francien G. bossema, mattijs E. Numans, Ionica SV&LD
Smeets en Peter burger. Overdreven gezondheidsnieuws. Relatie
tussen overdrijving in academische persberichten en in nieuws
media. Ned Tijdschr Geneeskd. 2018;162:D1936. link (Links to an
external site.)
> Aartman IHA, Loveren C van. Onderzoeksontwerpen en de ladder SV&LD
van evidence. Ned Tijdschr Tandheelkd 2007; 114: 161-165 link
(Links to an external site.) (Links to an external site.)
> Chambliss Causation and Experimental Design. Chapter 5 page SV&LD
106-133 link
> Stefanos Mantzoukas. A review of evidence-based practice, SV&LD
nursing research and reflection: levelling the hierarchy. Journal of
Clinical Nursing. 2006. 17:214-223. link (Links to an external site.) →
summary + conclusion
> Evans. Hierarchy of evidence: a framework for ranking evidence SV&LD
evaluating healthcare interventions. Journal of Clinical Nursing 2003;
12: 77–84 link (Links to an external site.) → summary + conclusion
2.3 >Altman, DG. Bland, JM. Standard deviations and standard errors. SV&LD
2.4 link
3.3 >Adelheid AMN. Encyclopedia of Research Design, Chapter "Normal SV&LD
3.4 distribution". link (Links to an external site.)
> Banerjee, A. 2009 Hypothesis testing, type I and type II error. link SV&LD
> Kim. 2015. Statistical notes for clinical researchers. link
SV&LD
5.3 Slaets, J. (2017): Els borst lezing? kwaliteit van zorg: wie mag het SV&LD
5.4 zeggen. Den Haag: Centrum voor Ethiek en Gezondheid (Links to an
external site.)
Hodges B.D. (2008). Discourse analysis, BMJ 337. SV&LD
Inhoud
1. Studiedesign
2. Verdelingen en toetsen
a. Variantie, standaarddeviatie en standaard error
Louise Beuze - Gezondheidswetenschappen Bachelor 1 EUR 2019-2020
1
, b. Soorten verdelingen (normaal, t-verdeling en chi^2-verdeling)
c. Betrouwbaarheidsinterval
d. Hypothesen en typen errors
e. Toetsen
3. Discourse analyse
4. Uitwerking werkgroepen
Studiedesign
Voorafgaand aan het onderzoeksontwerp vindt de probleemstelling plaats (bijv. is
behandeling x effectief en veilig?).
Het studiedesign (ontwerp) houdt in:
- Welke doelgroep;
- Hypotheses;
- Conceptueel model;
- Type onderzoeksopzet;
- Grootte en type steekproef;
- Meetprocedure;
- Analysemethode.
In het onderzoeksopzet komt voor:
- Waar je naar kijkt;
- Welke groepen je onderscheidt;
- Hoeveel meetmomenten je uitvoert.
Onderzoeksontwerpen
de kenmerken, voor- en nadelen van verschillende onderzoeksontwerpen
(experimenteel, observationeel) in eigen woorden uitleggen
De vier typen onderzoeksopzetten zijn:
1. Experiment
a. Door middel
van
randomisatie
(toeval)
ontstaan er
twee
groepen. Er
moet een
interventie plaatsvinden.
i. Als onderzoeker moet je controle hebben over interventie en
toewijzing aan verschillende groepen. Deze toewijzing vanuit de
steekproef moet random verdeeld zijn, om de variabelen
(confounders) gelijk te laten verdelen. De selectie van respondenten
Louise Beuze - Gezondheidswetenschappen Bachelor 1 EUR 2019-2020
2
, (sampling) hoeft niet random te zijn, maar kan via inclusie verlopen
(respondenten moeten aan bepaalde eisen voldoen om in de
onderzoeksgroep te worden opgenomen, waar vervolgens random
steekproeven uit worden genomen).
b. Het enige verschil tussen deze twee groepen is bijv. het wel of niet krijgen
van een behandeling. Overige karakteristieken zijn dan gelijk verdeeld over
beide groepen.
c. In de zorg vinden experimenten vaak plaats bij geneesmiddelen en nieuwe
procedures → het meest geschikt om causaliteit vast te stellen. Dit kan
alleen tussen aan onafhankelijke en een afhankelijke variabele wanneer er
een ‘timeorder’ ontstaat, dus eerst de behandeling, daarna de meting.
d. Geblindeerd: de patiënt/respondent weten niet in welke groep zij zitten. Dit is
van belang om de uitkomst niet te beïnvloeden.
Dubbel geblindeerd: zowel de arts als de patiënt weet niet in welke groep de
patiënt zit, zodat er geen invloed uitgeoefend kan worden.
2. Quasi-experiment
a. De twee groepen worden niet door middel van randomisatie ingedeeld, het is
niet volledig toevallig in welke groep een patiënt ingedeeld is. Dit heeft vaak
te maken met praktische/ethische bezwaren waardoor een experiment niet
kan.
i. De onderzoeker heeft wel weer controle over de interventie en
verdeling van groepen.
b.
c. Een quasi-experiment kan plaatsvinden voor een nieuwe behandelwijze.
Wanneer bijv. een ziekenhuis wel een nieuwe behandelwijze start, en een
ander ziekenhuis niet, is het geen toeval meer of een patiënt de nieuwe
behandelwijze krijgt of niet.
d. Een quasi-experiment kan een vergelijking tussen twee groepen zijn
(nonequivalent control group design), waarbij de controlegroep individueel
gematcht kan worden of als gemiddelde van de groep, of een vergelijking van
twee metingen na een interventie (before-and-after study). Ook kan er een
time series design gebruikt worden, waarbij op veel verschillende momenten
een meting wordt gedaan. Bij Ex Post Facto control group designs worden
de respondenten pas na de interventie in groepen opgedeeld.
Non-spuriousness wordt hiermee lastig.
3. Cohort
a. Er vindt selectie op onafhankelijke variabelen plaats.
Louise Beuze - Gezondheidswetenschappen Bachelor 1 EUR 2019-2020
3
, i. De groepen zijn niet door de onderzoeker toegewezen, er is geen
controle. Dit is dus een voorbeeld van een observationeel onderzoek.
ii. Wanneer er teruggekeken moet worden naar bijv. bijwerkingen kan er
een ‘recall bias’ ontstaan bij patiënten; zij kunnen zich de bijwerkingen
anders herinneren dan op het moment dat zij het hadden.
b. Er kunnen zowel twee als een enkele groep onderzocht worden. Een
controlegroep is dus niet per se van belang → dat is het meest geschikt om
incidentie vast te stellen, of bijvoorbeeld de frequentie van bijwerkingen.
c. Prospectief: er wordt gestart in het heden, in de toekomst worden de
uitkomsten gemeten.
i.
d. Retrospectief: alles heeft al plaatsgevonden op het moment dat de studie
start, waarbij er in het heden de uitkomst gemeten worden. Hierdoor kan de
studie relatief sneller uitgevoerd worden.
i.
4. Case-control
a. Observationeel onderzoek, de onderzoeker heeft geen controle op verdeling
van groepen.
b. Er wordt gestart bij de uitkomst, en er wordt teruggekeken naar waar de
oorzaak van verschillende uitkomsten zijn → het meest geschikt om
risicofactoren vast te stellen, of om zeldzame bijwerkingen te onderzoeken.
c. Er vindt dus selectie plaats op een afhankelijke variabele (uitkomst, bijv. wel
diabetes), en een onafhankelijke risico (risico factor) bekijken.
d. Deze studies zijn vaak goedkoper, omdat de onderzoeksgroep zeker is.
i.
Louise Beuze - Gezondheidswetenschappen Bachelor 1 EUR 2019-2020
4